RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Familierecht
zaak/rolnr. : C/16/344423/FL RK 13/1145
datum : 31 mei 2013
Beschikking van de enkelvoudige familiekamer
gezien het verzoek van de officier van justitie strekkende tot het verlenen van een voorlopige machtiging op grond van artikel 2 lid 1 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz) van:
achternaam : [achternaam]
voornaam : [voornaam]
geboren op : [geboortedatum]
wonende : [adres], [postcode] [woonplaats]
verblijvende : thuis
hierna te noemen betrokkene.
Het procesverloop
De rechtbank heeft:
- op 16 mei 2013 een verzoek van de officier van justitie ontvangen, met bijlagen;
- betrokkene per brief van 23 mei 2013 uitgenodigd voor de zitting op de rechtbank te Lelystad op 31 mei 2013;
- op de zitting van 31 mei 2013 op de rechtbank gehoord: de advocaat van betrokkene, mr. F.A. de Munnik-Hoogendoorn, alsmede drs. Bakker, psychiater, en
R.O. Jorritsma, sturend behandelaar.
Het verzoekschrift
Uit de schriftelijke verklaring van een psychiater en de mondelinge toelichting ter zitting blijkt het volgende. Betrokkene maakt een vermagerde indruk en is matig verzorgd. Haar woning is zeer rommelig en erg vies. Overal op het tapijt en op een stoel zijn faecessporen zichtbaar, door betrokkene bestempeld als aarde uit de tuin. Er ligt bedorven vlees op het aanrecht. Het gasfornuis is niet bruikbaar door de rommel die erop staat. Zij heeft regelmatig geen kleren aan. Ter zitting zijn kleurenfoto’s van de binnenkant van het huis van betrokkene aan de rechtbank overgelegd. Op een van de foto’s is een afwasteil vol – kennelijk – uitwerpselen te zien, staande in de gootsteen, die verstopt lijkt. Ook haar bed is erg smerig, kennelijk van faeces. De koelkast is – behoudens vliegjes – leeg. Zij eet kennelijk niet.
Betrokkene verklaart de toestand van haar woning door het gebrek aan hulpverlening. Zij wil echter hulpverlening slechts heel beperkt toelaten. Zij bagatelliseert de woonsituatie en haar alcoholgebruik. Naast de bank staat een volle plastic zak met lege 2 liter wodka flessen, op tafel staat een lege en een gedeeltelijk volle fles.
In januari 2013 is betrokkene enkele dagen opgenomen in een kliniek, doch keerde zij niet terug van haar verlof. In april 2013 is betrokkene enkele dagen opgenomen in verband met ondervoeding en uitdroging in een algemeen ziekenhuis. Klinische vervolgbehandeling die gepland was, heeft betrokkene vervolgens afgewezen.
Ter zitting is aangegeven dat naast een ernstige alcoholverslaving het vermoeden is van andere stoornissen. Daarvoor zal nader onderzoek nodig zijn.
Het verweer
De advocaat van betrokkene stelt dat zij, gezien de schriftelijke verklaring, verweer kan voeren voor betrokkene, ook al heeft zij betrokkene niet zelf kunnen spreken. Zij heeft hiertoe diverse, vruchteloze, pogingen ondernomen.
De advocaat stelt ten eerste dat een beslissing tot opname tegen iemands wil slechts door de rechtbank genomen kan worden na betrokkene gehoord te hebben. Dit is een formele eis op grond van de Wet Bopz. Daarnaast stelt zij dat, gezien het voorliggende verzoek van de officier van justitie, niet te verwachten is dat betrokkene per trein vanuit Almere naar de rechtbank in Lelystad zal komen voor deze zitting. Vervolgens stelt zij dat betrokkene niet goed is opgeroepen, nu deze oproeping per gewone post is verstuurd en niet aangetekend is.
De advocaat stelt voorts dat een alcoholverslaving geen geestelijke stoornis in de zin van de Wet Bopz is. Bovendien kan iemand alleen van een verslaving afkomen als iemand hiertoe de wil heeft. Dit staat op gespannen voet met een eventuele gedwongen opname in een psychiatrische instelling. Verder zet zij vraagtekens bij het eventuele gevaar. Op de kleurenfoto’s ziet zij een situatie vergelijkbaar met een gemiddelde studentenwoning. De zogenaamde faecessporen kunnen ook moddersporen zijn, zoals betrokkene stelt.
Derhalve vordert de advocaat van betrokkene primair afwijzing van het verzoek omdat betrokkene niet is gehoord, althans vanwege het ontbreken van een geestelijke stoornis in de zin van de Wet Bopz en het ontbreken van duidelijk gevaar en subsidiair aanhouding van het verzoek, zodat de rechtbank de betrokkene thuis kan horen.
De beoordeling
Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Wet Bopz hoort de rechter, alvorens op het verzoek te beslissen, degene ten aanzien van wie de machtiging is verzocht, tenzij de rechter vaststelt dat de betrokkene niet bereid is zich te doen horen. Indien de betrokkene in Nederland verblijft, maar buiten staat is zich naar de rechtbank te begeven, zal de rechter, door de griffier vergezeld, hem te zijner verblijfplaats horen.
Betrokkene is, hoewel door de rechtbank deugdelijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen en derhalve niet gehoord door de rechtbank. Uit het dossier en de toelichting ter zitting leidt de rechtbank af dat betrokkene wel thuis is. Derhalve zal betrokkene ook kennis hebben genomen, althans hebben kunnen nemen, van de oproep van de rechtbank. Uit het feit dat betrokkene thans niet ter zitting aanwezig is en hetgeen verder uit het dossier blijkt, leidt de rechtbank af dat betrokkene niet bereid is om gehoord te worden. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar de arresten van de Hoge Raad van 14 februari 1997 (LJN ZC2283) en 17 juni 2005
(LJN AT4078). Ten slotte is nog van belang dat uit de stukken en de ter zitting overgelegde foto’s moet worden afgeleid dat de situatie van betrokkene ernstig is, zodat verder uitstel het gevaar waarin betrokkene verkeert, zal vergroten.
De geneeskundige verklaring, de mondelinge toelichting van de behandelend arts en de overige verkregen informatie voeren tot de conclusie dat sprake is van:
• gevaar dat betrokkene maatschappelijk te gronde gaat;
• gevaar dat betrokkene zichzelf ernstig zal verwaarlozen;
• gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen.
Dit gevaar wordt veroorzaakt door een stoornis van de geestvermogens van betrokkene. Er is sprake van een stoornis door gebruik van middelen en het vermoeden van andere stoornissen.
De rechtbank acht zich voldoende voorgelicht door de informatie uit de geneeskundige verklaring en hetgeen ter zitting is besproken. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van een stoornis van de geestvermogens van betrokkene, nu uit de feitelijke situatie blijkt dat het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen zo ingrijpend wordt beïnvloed, dat betrokkene het veroorzaakte gevaar niet kan worden toegerekend, omdat de stoornis de gevaarvolle daden van de betrokkene overwegend beheerst (zie ook Hoge Raad 23 september 2005, NJ 2007, 230).
Dit gevaar kan niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis worden afgewend, terwijl betrokkene geen blijk geeft van de nodige bereidheid zich in een psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen dan wel aldaar te verblijven.
Gezien het feit dat betrokkene niet is verschenen ter zitting en derhalve niet kon worden gehoord, zal de rechtbank de te verlenen machtiging beperken tot 1 maand met aanhouding van het verzoek voor het overige, alsmede onder de voorwaarde dat de rechtbank door de psychiatrische instelling op de hoogte zal worden gesteld van opname van betrokkene, waarna de rechtbank binnen 3 werkdagen na die opname betrokkene en de advocaat alsnog zal horen in de instelling en nader zal beslissen. Ter zitting is toegezegd dat opname van betrokkene direct aan de rechtbank zal worden gemeld.
Gelet op bovenstaande zal als volgt worden beslist.
- verleent een voorlopige machtiging tot opname en verblijf van betrokkene in een psychiatrische instelling, voor de duur van 1 (één) maand;
- houdt het verzoek voor verlening van een machtiging voor de overige aan;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven op 31 mei 2013 te Lelystad door mr. A.A.T. van Rens, rechter, in tegenwoordigheid van M.A.J. Nijenhuis, griffier en in het openbaar uitgesproken door
mr. M.A. Pot.