RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Familierecht
zittinghoudende te Utrecht
Verlenging machtiging uithuisplaatsing
Zaak-/rolnummer: C/16/344553 / JE RK 13-1381
Beschikking van de kinderrechter van 23 mei 2013 met betrekking tot de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te Utrecht,
nader te noemen: [minderjarige].
De kinderrechter merkt naast de verzoeker als belanghebbenden aan:
- de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht,
wonende te Utrecht,
hierna te noemen: BJZ,
- [vader],
wonende te Utrecht,
hierna te noemen: de vader,
- [moeder],
wonende te Utrecht,
hierna te noemen: de moeder.
Het ouderlijk gezag wordt uitgeoefend door beide ouders.
1. Verloop van de procedure
1.1. Bij beschikking van 25 maart 2013 heeft de kinderrechter [minderjarige] – in afwachting van het onderzoek – voorlopig onder toezicht gesteld van BJZ, met ingang van 25 maart 2013 tot 25 juni 2013 en voorts een crisismachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een crisispleeggezin, met ingang van 25 maart 2013 tot 22 april 2013.
1.2. Bij tussenbeschikking van 29 maart 2013 heeft de kinderrechter beslist dat de beschikkingen van 25 maart 2013 omtrent de voorlopige ondertoezichtstelling en de crisismachtiging uithuisplaatsing in stand dienen te blijven. De kinderrechter heeft in deze tussenbeschikking de behandeling van het verzoek omtrent de (verlenging van de) crisismachtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] aangehouden tot vrijdag 19 april 2013.
1.3. Bij beschikking van 23 april 2013 heeft de kinderrechter zich absoluut onbevoegd verklaard ten aanzien van het aangehouden deel van het verzoek machtiging uithuisplaatsing tot einde voorlopige ondertoezichtstelling.
1.4. Bij beschikking van 23 april 2013 heeft de kinderrechter een crisismachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een crisispleeggezin, met ingang van 24 april 2013 tot 22 mei 2013.
1.5. Bij beschikking van 21 mei 2013 heeft de kinderrechter de crisismachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] ambtshalve verlengd, met ingang van 22 mei 2013 tot 24 mei 2013.
1.6. De Raad voor de Kinderbescherming te Utrecht (hierna te noemen: de Raad) heeft op 17 mei 2013 een verzoekschrift ingediend, strekkende tot verlenging van de crisismachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor de periode van de voorlopige ondertoezichtstelling, te weten tot 25 juni 2013.
1.7. Op 23 mei 2013 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De griffier heeft van de inhoud daarvan aantekening gehouden. Bij de behandeling zijn verschenen:
- de vader, de heer [vader],
- de moeder, mevrouw [moeder],
- de heer mr. drs. M. Erkens, advocaat van de ouders,
- de heer M.C. Oosterom, vertegenwoordiger namens de Raad.
BJZ heeft, voorafgaand aan de zitting, per fax aan de rechtbank laten weten dat er ter terechtzitting geen vertegenwoordiger van BJZ aanwezig zal zijn.
2. Vaststellingen en overwegingen
2.1. BJZ heeft bericht niet ter zitting te zullen verschijnen. Zij hebben daartoe besloten enerzijds in verband met het feit dat de ouders hebben laten weten dat de moeder opnieuw zwanger is en zij 16, 17 of in ieder geval 23 mei teruggaan naar Marokko en anderzijds toen de advocaat van de ouders liet weten dat de ouders mogelijk toch ter zitting aanwezig zouden zijn, heeft de rechtbank bericht dat er geen parketpolitie aanwezig kon zijn. Onder die omstandigheden acht BJZ het, gezien de ervaringen met de vader in het recente verleden, onverantwoord om ter zitting te verschijnen. Zij hebben bij fax van 23 mei 2013 nog laten weten dat het investeren in samenwerken met de ouders erg ingewikkeld wordt, nu de ouders naar Marokko vertrekken. Daarbij is het voor BJZ belangrijk te weten hoe de persoonlijkheidsstructuur van de ouders eruit ziet. Daarnaast is het belangrijk om de ontwikkeling van de kinderen helder te krijgen, aldus BJZ. Echter, vanuit Marokko is het niet mogelijk een persoonlijkheidsonderzoek af te nemen bij de ouders.
2.2. De vader en de moeder hebben ter terechtzitting, (mede) middels hun advocaat, naast een verweerschrift op schrift, het volgende naar voren gebracht.
Allereerst is betoogd dat de rechtbank absoluut onbevoegd is. Ouders wonen hier niet, willen hier ook niet wonen en hebben nooit de bedoeling gehad hier te blijven. Ze zijn tijdelijk in Nederland en vertrekken morgen, 24 mei 2013 weer naar Marokko, waar zij hun werkelijke verblijfplaats hebben. De enige reden dat zij naar Nederland zijn gekomen, is op verzoek en aandringen van BJZ. BJZ wilde de band tussen de kinderen en de ouders beoordelen. Toen zij in Nederland waren en de moeder beviel van hun dochtertje [minderjarige], werd zij al gauw uit huis geplaatst. Uitsluitend met het oog op terugplaatsing van [minderjarige] hebben de ouders zich hier ingeschreven, een woning en financiën geregeld. Het verblijf van ouders was echter nog steeds tijdelijk. Daarbij is nog gewezen dat ook uit de feiten blijkt dat de ouders zich in Marokko wensen te vestigen. Zo verblijven zij daar reeds sinds december 2011, vader werkt daar en heeft daar een woning. Thans ligt er een verblijfsvergunning voor Marokko voor de duur van 5 jaar klaar voor de ouders. De moeder, die de Tsjechische nationaliteit heeft, heeft helemaal geen banden met Nederland. De ouders spreken redelijk Marokkaans. Er was op het moment dat de ouders hier kwamen geen sprake van een verzekering in Nederland, van een inschrijving hier of een BSN-nummer. Dit alles is slechts geregeld in verband met de terugplaatsing van [minderjarige]. Bovendien is de uitkering inmiddels gestopt. Aldus zijn ouders op aandringen van de instanties naar Nederland gekomen en door toedoen van de instanties hier moeten blijven. Van enig initiatief daartoe van de ouders is geen sprake.
Voorts ontbreekt in het indicatiebesluit een beschrijving van de problematiek, mogelijke oorzaken hiervan en benodigde zorg. Het indicatiebesluit voldoet dan ook niet aan de wettelijke vereisten, aldus de ouders.
Daarbij heeft de Raad geen onafhankelijk onderzoek gedaan, ze hebben vooral oude stukken bekeken en er bestaat tunnelvisie ten aanzien van deze ouders. De ouders menen dat de Raad en BJZ feiten presenteren, die geen feiten zijn en die dan ook nog door de rechtbank overgenomen worden als feiten. Zo hebben de kinderen nooit in een garagebox geleefd, maar was sprake van een kamer boven een garagebedrijf. Ook worden ouders door de verhuurder van de woning op de [adres] beschuldigd van diefstal en vervolgens staat in het rapport dat de ouders vermoedelijk goud hebben gestolen. Dat geeft aan dat er met een bepaald beeld naar de ouders wordt gekeken. De advocaat meent dat sprake is van vooringenomenheid. De ouders werken eigenlijk heel goed mee.
De basis voor de crisismachtiging uithuisplaatsing is de melding van de verloskundigenpraktijk en van het AMK over de basale zorg. Wat betreft de melding over de basale zorg heeft de advocaat aangevoerd dat de verkeerde plek is onderzocht. In Utrecht was inderdaad geen bedje en geen badje aanwezig omdat de ouders midden in de verhuizing zaten. Bij de broer van de vader in Best was alles wel in orde. Medewerkers van BJZ hebben ook diezelfde dag vastgesteld, dat daar alle benodigde spullen aanwezig waren. Bovendien komt uit het verslag van de verloskundige een genuanceerder beeld naar voren. Eventuele uitdroging kan ook het gevolg geweest zijn van spruw en komt bovendien los daarvan vaker voor bij pasgeboren baby’s, volgens de verloskundige. Daarbij erkent ook de Raad en BJZ dat de moeder heeft aangetoond dat zij zwangerschapscontroles heeft gehad en dat de moeder ook met [minderjarige] naar de huisarts is geweest. Daarnaast wordt betwist dat [minderjarige] te weinig gegroeid zou zijn. De ouders betwisten daarmee ook feitelijk de wettelijke gronden voor de uithuisplaatsing.
2.3. Uit hetgeen in het verzoek alsmede ter terechtzitting namens de Raad naar voren is gebracht volgt het volgende. Toewijzen van het verzoek voor een machtiging uithuisplaatsing voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, dus tot 25 juni 2013, is in het belang van de opvoeding en ontwikkeling van [minderjarige]. Er zijn teveel risico’s ten aanzien van de basale zorg en veiligheid van [minderjarige] om binnen de onderzoekstermijn van de voorlopige ondertoezichtstelling een veilige terugplaatsing te kunnen waarborgen. Er is volstrekt onvoldoende zicht overgespaarde inkomsten de opvoedingssituatie en veiligheid die de ouders kunnen bieden. De voorgeschiedenis heeft aangetoond dat de ouders zeer beperkt zijn geweest in het aanbieden van voldoende basale zorg en veiligheid ana de kinderen en ook de recente ontwikkelingen tijdens het huidige verblijf van de ouders in Nederland roepen sterk de vraag op wat de mogelijkheden van ouders hierin zijn, aldus de Raad. De raad vindt dat in de huidige situatie sprake is van een onaanvaardbaar risico als de ouders [minderjarige] kunnen meenemen naar Marokko. De ouders hebben een gebrek aan probleembesef en staan niet open voor hulp. Er is uitgebreider onderzoek nodig om meer zicht te krijgen op de eventuele opvoedingsmogelijkheden van de ouders.
2.4. De kinderrechter overweegt als volgt. De kinderrechter dient eerst (ook ambtshalve) te beslissen over haar absolute bevoegdheid. De ouders stellen primair dat de gewone verblijfplaats van [minderjarige] niet in Nederland is gelegen. Op grond van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, zijn bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt.
Op het moment dat het te beoordelen verzoek aanhangig is gemaakt, 17 mei 2013, was [minderjarige] twee maanden oud. Haar ouders waren op dat moment ingeschreven in Nederland, maar onweersproken is dat dit slechts het geval was omdat BJZ hen had verzocht naar Nederland te komen en vervolgens [minderjarige] uit huis werd geplaatst, waardoor zij moesten aantonen dat zij basale veiligheid konden bieden aan hun dochter. Daarvoor waren een BSN-nummer, inschrijving, huisvesting en financiële middelen alhier noodzakelijk. Dit was voor de ouders dan ook de reden om over te gaan tot het regelen van deze voorzieningen. Niet is betwist en ook overigens blijkt uit de feiten dat de ouders steeds de intentie hebben gehad om hun leven in Marokko voort te zetten, maar dan wel met [minderjarige]. De ouders blijven ook reeds sinds december 2011 in Marokko, alwaar zij (onweersproken) huisvesting en inkomen uit een onderneming hebben. Inmiddels hebben de ouders concrete plannen om weer naar Marokko te vertrekken en hebben zij hier te lande geen uitkering meer. Het kan niet zo zijn dat de instanties in Nederland de ouders verzoeken om naar hier te komen en door de handelingen van diezelfde instanties vervolgens een absolute bevoegdheid gecreëerd wordt om kinderbeschermingsmaatregelen te treffen voor [minderjarige], anders dan in een situatie waarin sprake is van een crisis. Onder deze omstandigheden oordeelt de kinderrechter dat de ouders geen gewone verblijfplaats hebben in Nederland. Derhalve dient te worden gekeken naar de gewone verblijfplaats van [minderjarige].
2.5. Ingevolge de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 2 april 2009, NJ 2009/457, moet het begrip ‘gewone verblijfplaats’ van een kind aldus worden uitgelegd dat dit de plaats is die een zekere integratie van het kind in een sociale en familiale omgeving tot uitdrukking brengt. Daartoe moet onder meer rekening worden gehouden met de duur, de regelmatigheid, de omstandigheden en de redenen van het verblijf op het grondgebied van een lidstaat en van de verhuizing van het gezin naar die staat, de nationaliteit van het kind, de plaats waar en de omstandigheden waaronder het kind naar school gaat, de talenkennis en de familiale en sociale banden van het kind in die staat.
De kinderrechter overweegt hierbij dat de ‘gewone verblijfplaats’ een feitelijk begrip is waaraan inhoud wordt gegeven door de feiten en omstandigheden van het concrete geval.
2.6. Gelet op het feit dat bij indiening van het verzoek [minderjarige] slechts twee maanden oud was, kon er nog geen sprake zijn van een zekere integratie van [minderjarige] in de Nederlandse samenleving. De omstandigheden van het verblijf in Nederland waren gerelateerd aan een bezoek van ouders aan Nederland, dat naar het oordeel van de kinderrechter van tijdelijke aard was in verband met bezoek aan hun andere kinderen. Voorts overweegt de kinderrechter, zoals zij eerder in de beschikking van 23 april 2013 heeft gedaan, dat gelet op de leeftijd van [minderjarige] op het moment van indiening van het verzoek er ook nog geen sprake was van een band met Nederland op ander vlak of gebied. Het enkele feit dat andere kinderen van het gezin in pleeggezinnen in Nederland verblijven en dat zij daar inmiddels ook enige tijd verblijft, creëert op zichzelf nog niet een band tussen [minderjarige] en Nederland, mede gezien het perspectief en de bedoeling van ouders op het moment van het indienen van het verzoekschrift, hetgeen immers gericht is op terugkeer naar Marokko.
2.7. De kinderrechter komt aldus tot de conclusie dat ook [minderjarige] haar gewone verblijfplaats niet in Nederland heeft. Daarmee komt de kinderrechter ook niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing tot einde voorlopige ondertoezichtstelling.
De kinderrechter verklaart zich absoluut onbevoegd ten aanzien van het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing tot einde voorlopige ondertoezichtstelling.
Deze beslissing is gegeven door mr. E.E.M. van Abbe, kinderrechter, en ter openbare terechtzitting van 23 mei 2013 uitgesproken in tegenwoordigheid van J.T. Maalderink, griffier.
Tegen deze uitspraak kan beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze uitspraak is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak; door andere belanghebbenden binnen drie maanden na betekening van de uitspraak of nadat de uitspraak hun op andere wijze bekend is geworden.