vonnis
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Civiel recht
handelskamer
zitting houdend te Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/322769 / HA ZA 12-631
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
IIGO NEDERLAND BV, thans geheten DAKPAREL B.V.,
statutair gevestigd te Oldenzaal, kantoorhoudende te Utrecht,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat: mr. P.W. Roselle te Soest,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WECAL ISOLATIE TECHNIEK BV,
gevestigd te Wijk bij Duurstede,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. P.M. Schipper te Nijmegen.
Partijen zullen hierna IIGO en Wecal genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 juni 2012;
- het proces-verbaal van comparitie van 11 september 2012;
- de akte uitlating na comparitie van partijen van Wecal van 26 september 2012;
- de brief van IIGO van 28 september 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. IIGO is een onderneming die zich bezighoudt met de import en export en handel in – onder meer – bouwmaterialen, gereedschappen en machines. Wecal is een in overige bouwmaterialen gespecialiseerde onderneming die handelt in – onder meer – thermische en akoestische isolatieproducten en bouwmaterialen, alsmede het exploiteren van werkwijzen op het gebied van thermische en akoestische isolatie. IIGO heeft vanaf 2009 onder meer dakbedekking aan Wecal verkocht en geleverd.
2.2. In 2009 is Wecal door Hercudak benaderd om onderlagen te leveren die geschikt waren voor verwerking op kale EPS (piepschuim; geëxpandeerd polystyreen). Vervolgens heeft [naam] een onderzoek verricht om de onderlagen van het merk en type Mastergold Premium 360P60 (PPL) te beoordelen op inbrandingen in EPS-schuim. Op basis van de resultaten van dit onderzoek is een KOMO-attest opgesteld.
2.3. Op 6 april 2010 hebben IIGO en Wecal een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de verhuur van 365 palletplaatsen door Wecal aan IIGO voor een huur van € 4,50, exclusief btw, per palletplaats per maand. Tevens zijn zij handlingkosten voor in- en uitvoer van pallets overeengekomen tegen een tarief van € 4,50, exclusief btw, per pallet.
2.4. Wecal heeft bij inkooporder van 13 juli 2010 onderlagen van het merk en type Mastergold 470K24 en Mastergold 460P60 FR (PPL) bij IIGO besteld. Bij factuur van 9 augustus 2010 zijn deze onderlagen voor een totaalbedrag van € 19.165,07 door IIGO aan Wecal in rekening gebracht. Wecal heeft de betreffende factuur voldaan.
2.5. In de zomer van 2010 heeft Wecal de onderlagen die zij bij inkooporder van 13 juli 2010 bij IIGO had besteld, verkocht en geleverd aan Hercudak. In diezelfde zomer heeft Hercudak bij Wecal geklaagd over inbrandingsverschijnselen bij het aanbrengen van de onderlagen.
2.6. Bij brief van 22 december 2010 heeft Wecal – voor zover hier van belang – het volgende aan IIGO bericht:
“(…)
De kwestie met Hercudak B.V. heeft IIGO doen besluiten om intern onderzoek te verrichten naar het gedrag van voornoemde onderlagen in koude periodes ten opzichte van warme periodes. Ik heb begrepen dat uit dit onderzoek alsmede uit gesprekken tussen IIGO en de (KOMO-)certificerende instelling Intron is gebleken dat bij hogere buitentemperaturen deze onderlaag teveel inbranding kan geven. Naar aanleiding hiervan heeft IIGO per brief van 10 november jl. erkend dat de onderlagen niet geschikt zijn voor toepassing op ongecacheerd EPS in perioden met hogere buitentemperaturen.
Zoals je begrijpt leidt de erkenning van de zijde van IIGO tot schadeplichtigheid van Wecal jegens de afnemers van de betreffende onderlagen, waaronder Hercudak B.V. De afnemers hebben immers onderlagen geleverd gekregen die niet aan de overeenkomst met Wecal beantwoorden. Datzelfde geldt voor Wecal ten opzichte van IIGO; ook Wecal niet geleverd gekregen hetgeen zij op grond van de overeenkomst met IIGO mocht verwachten. Immers, Wecal mocht verwachten dat de onderlagen geschikt waren voor verwerking op ongecacheerd EPS. Uit dien hoofde houdt Wecal IIGO aansprakelijk voor schade die zij ter zake heeft geleden en nog zal lijden.
Alvorens met Hercudak B.V. en, zonodig, met andere afnemers van de onderlagen in gesprek te gaan om te bezien of de kwestie met betrekking tot de onderlagen kan worden geregeld zonder dat Wecal en IIGO in ellenlange juridische procedures verzeild raken, verzoekt Wecal IIGO op voorhand schriftelijk te bevestigen:
1. Dat IIGO jegens Wecal aansprakelijk is voor alle schade, waaronder gevolgschade, die Wecal heeft geleden en nog zal lijden in verband met de leveringen van onderlagen van het merk en type Mastergold 460P60 FR (PPL) en Mastergold 460P60 (Premium) aan haar afnemers.
Daarbij vermeld ik dat voornoemde schade tot de datum van deze brief bestaat uit de wettelijke rente over de facturen van Wecal en voorts uit de kosten van juridische bijstand.
2. Dat IIGO Wecal vrijwaart van aanspraken van derden, waaronder afnemers van Wecal, tot vergoeding van schade, waaronder gevolgschade, ten gevolge van de levering door Wecal en vervolgens verwerking door de afnemers van Wecal van onderlagen van het merk Mastergold 460P60 FR (PPL) en Mastergold 460P60 (Premium).
3. Dat in verband met het voorgaande is overeengekomen dat Wecal gerechtigd is tot opschorting van haar betalingsverplichting jegens IIGO tot een saldo van € 128.119,00 inclusief BTW, met dien verstande dat Wecal voornoemd bedrag, zonder daarover rente verschuldigd te zijn, aan IIGO dient te betalen indien en zodra Hercudak het totaal van de openstaande facturen ten bedrage van € 128.119,00 inclusief BTW (zie bijgaand overzicht) aan Wecal heeft voldaan.
4. Het voorgaande laat onverlet het recht van Wecal om te allen tijde van IIGO de door haar geleden en nog te lijden schade te vorderen.
(…)”
2.7. De brief van 22 december 2010 is op 29 december 2010 door de toenmalig directeur van IIGO, de heer [A], voor akkoord ondertekend.
2.8. Wecal heeft bij brief van 25 mei 2011 – voor zover hier van belang – het volgende bericht:
“(…)
Inmiddels hebben er diverse gesprekken plaatsgevonden tussen Wecal en Iigo en tussen Wecal en Hercudak B.V. Doel van deze gesprekken was te bezien of een buitengerechtelijke oplossing kon worden bereikt. Voornoemde gesprekken hebben uiteindelijk geresulteerd in het (mondelinge) voorstel van Hercudak B.V. om de kwestie af te kopen tegen een bedrag van
€ 50.000,00 excl. btw. Bij verwerping van dit voorstel rest Wecal geen andere keuze dan door middel van een gerechtelijke procedure trachten het gelijk aan haar zij te krijgen.
Tijdens ons overleg van 16 mei jl. hebben wij overeenstemming bereikt over afkoop van de claim van Hercudak B.V. voor een bedrag van € 50.000,00 excl. btw. Hoewel Iigo Wecal uit hoofde van het akkoord van 29 december 2010 ter zake volledig schadeloos dient te stellen, heb ik aangegeven dat Wecal met het oog op de goede relatie en de intensieve samenwerking tussen beide ondernemingen bereid is om coulancehalve het volgende bij te dragen.
1. Wecal zal 50% van de reeds gemaakte en in het dossier Wecal/Hercudak (dossiernummer 116.61547) nog te maken juridische kosten voor haar rekening nemen. Het totaal aan juridische kosten bedraagt tot en met heden
€ 24.343,19 incl. kantoorkosten en excl. btw. Eerst nadat de kwestie tussen Wecal en Hercudak B.V. volledig is afgewikkeld, zal een definitieve opstelling van de juridische kosten worden gemaakt.
2. Wecal zal daarnaast 20% van de afkoopsom van € 50.000,00 excl. btw oftewel € 10.000,00 voor haar rekening nemen.
3. De overige 50% van de onder punt 1 genoemde juridische kosten alsook de overige 80% van de onder punt 2 vermelde afkoopsom zal door Iigo aan Wecal worden betaald. Betaling zal plaatsvinden door middel van verrekening van hetgeen Wecal van Iigo te vorderen heeft met hetgeen Wecal aan Iigo verschuldigd is.
4. De onder punt 1 tot en met 3 vermelde afspraken worden eerst van kracht nadat tussen Wecal en Hercudak B.V. schriftelijk overeenstemming is bereikt over afkoop van de kwestie voor een bedrag van € 50.000,00 en deze schriftelijke afspraken bovendien door Hercudak B.V. volledig zijn nagekomen. De kwestie tussen Wecal en Hercudak B.V. moet dus volledig zijn afgewikkeld vóórdat de afspraken vermeld onder punt 1 tot en met 3 van deze brief in werking treden.
(…)”
2.9. De brief van 25 mei 2011 is op 26 mei 2011 door de toenmalig directeur van IIGO, de heer [A], voor akkoord ondertekend.
2.10. Op vordering van Wecal is Hercudak bij verstekvonnis van de rechtbank Arnhem van 21 september 2011 veroordeeld tot betaling van hetgeen Wecal bij dagvaarding vorderde, alsmede de proceskosten. In het vonnis worden geen bedragen vermeld, maar wordt verwezen naar de aan het vonnis gehechte dagvaarding. Dit vonnis is in kracht van gewijsde gegaan en heeft gezag van gewijsde tussen Wecal en Hercudak.
2.11. IIGO heeft bij brief van 29 november 2011 de huurovereenkomst tussen partijen opgezegd tegen 1 januari 2012. IIGO is uit hoofde van de huurovereenkomst en voor de handling van pallets aan Wecal een bedrag van in totaal
€ 5.623,59 verschuldigd. Wecal heeft voorts aan IIGO isolatiemateriaal, dakbedekkingsmaterialen en primers geleverd voor een bedrag van € 12.765,94, inclusief btw.
2.12. Hercudak is bij vonnis van 15 mei 2012 van de rechtbank Limburg (voorheen rechtbank Maastricht) in staat van faillissement verklaard. Wecal heeft haar vordering ter verificatie ingediend in het faillissement van Hercudak.
3. Het geschil
in conventie
3.1. IIGO vordert veroordeling van Wecal tot betaling van € 128.019,00, te vermeerderen met wettelijke handelsrente vanaf juni 2010 en de proceskosten. IIGO vordert nakoming van tussen partijen gesloten koopovereenkomsten met betrekking tot dakbedekking. Volgens IIGO verkeert Wecal in verzuim.
3.2. Wecal voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van IIGO in haar vorderingen, althans tot afwijzing daarvan. Wecal beroept zich op opschorting van haar betalingsverplichtingen. Aan dit beroep legt zij – samengevat – het volgende ten grondslag:
1. Wecal heeft dakbedekking gekocht van IIGO. Deze dakbedekking is door Wecal op haar beurt verkocht en geleverd aan Hercudak, welke firma de dakbedekking non-conform beschouwde en Wecal aansprakelijk hield voor schade die zij dientengevolge leed. Hercudak heeft haar betalingsverplichtingen jegens Wecal opgeschort, waarna betaling tot heden is uitgebleven. Wecal stelt schade te lijden doordat Hercudak de door Wecal gezonden facturen onbetaald heeft gelaten. Dit voorgaande brengt volgens Wecal mee dat zij haar betalingsverplichtingen jegens IIGO gerechtvaardigd mag opschorten.
2. Op grond van de tussen Wecal en IIGO gesloten overeenkomst van 26 mei 2011 is Wecal gerechtigd haar betalingsverplichtingen jegens IIGO op te schorten totdat Hercudak een bedrag van € 128.119,00 volledig aan Wecal heeft betaald.
3. Voorts is Wecal op grond van artikel 7:17 lid 1 jo 6:52 BW gerechtigd om haar betalingsverplichtingen op te schorten omdat IIGO jegens haar tekort is geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst door non-conforme dakbedekking te leveren.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4. Wecal vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. veroordeling van IIGO tot betaling van € 128.119,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 13 april 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
2. veroordeling van IIGO tot betaling van € 15.659,31, te vermeerderen met wettelijke handelsrente vanaf 13 april 2011, althans vanaf een in goede justitie te bepalen dag, tot de dag der algehele voldoening;
3. veroordeling van IIGO tot betaling van € 5.623,59, te vermeerderen met wettelijke handelsrente vanaf 13 april 2011, althans vanaf een in goede justitie te bepalen dag, tot aan de dag der algehele voldoening;
4. veroordeling van IIGO tot betaling van € 24.600,78, te vermeerderen met wettelijke handelsrente vanaf 13 april 2011, althans vanaf een in goede justitie te bepalen dag, tot aan de dag der algehele voldoening;
5. te verklaren voor recht dat IIGO aan Wecal verschuldigd is een bedrag voor juridische kosten in het dossier Wecal/Hercudak, nader op te maken na sluiting van het dossier en vanaf 30 maart 2012, althans vanaf de datum van uitspraak, althans vanaf een in goede justitie te bepalen dag, tot aan de dag der algehele voldoening;
6. veroordeling van IIGO tot betaling van € 2.452,53, te vermeerderen met wettelijke handelsrente vanaf de dag van de uitspraak tot aan de dag der algehele voldoening;
7. veroordeling van IIGO in de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.5. IIGO voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Wecal in haar vorderingen, althans tot afwijzing daarvan. IIGO betwist dat Wecal schade heeft geleden tot een bedrag van € 128.119,00. Ten aanzien van de overige vorderingen beroept IIGO zich op verrekening met haar vordering in conventie.
3.6. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in conventie
4.1. IIGO vordert in deze procedure nakoming van Wecal van een aantal koopovereenkomsten op grond waarvan zij dakbedekking aan Wecal heeft verkocht en geleverd. Een deel van deze dakbedekking is door Wecal op haar beurt verkocht en geleverd aan Hercudak. Volgens Wecal is sprake van non-conformiteit van de geleverde dakbedekking, zogenoemde onderlagen van het merk en type Mastergold 460P60 FR (PPL) en Mastergold 460P60 (Premium), omdat deze niet geschikt was voor verwerking op ongecacheerd EPS onder warme weersomstandigheden. Bij het aanbrengen van de dakbedekking door haar afnemer Hercudak is volgens Wecal sprake geweest van inbranding van het isolatiemateriaal dat zich onder de onderlagen bevond. Deze stelling wordt door IIGO gemotiveerd weersproken.
4.2. Beoordeeld dient te worden of Wecal gerechtigd is tot opschorting, als opmaat tot bijvoorbeeld een vordering tot nakoming, schadevergoeding of ontbinding. Daarbij wordt vooropgesteld dat overdracht door Wecal van de dakbedekking aan Hercudak aan een nakomingsvordering door Wecal jegens IIGO in de weg staat (vgl. Hoge Raad 27 juni 1997, NJ 1997, 641). Omdat nakoming door IIGO in dit geval als blijvend onmogelijk dient te worden beschouwd, brengt toepassing van artikel 6:74 BW mee dat in geval komt vast te staan dat de dakbedekking niet beantwoordde aan de overeenkomst(en) tussen partijen, IIGO gehouden is om de schade die Wecal dientengevolge lijdt te vergoeden. Wecal is in beginsel gerechtigd de op haar rustende verbintenissen jegens IIGO op te schorten indien komt vast te staan dat zij schade heeft geleden, maar de omvang daarvan vooralsnog niet vaststaat omdat – in dit geval – deze schade afhankelijk is van hetgeen Hercudak op dit punt van Wecal gevorderd heeft of zal vorderen. In dat geval dient Wecal haar vordering tot schadevergoeding en de omvang daarvan voldoende te onderbouwen, mede gelet op hetgeen IIGO dienaangaande aanvoert. De rechtbank dient tegen deze achtergrond het beroep op opschorting te beoordelen door te onderzoeken of de gestelde tegenvordering bestaat en of de omvang daarvan voldoende is om het beroep op opschorting te rechtvaardigen (vgl. Hoge Raad 21 september 2007, NJ 2009, 50).
4.3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van Wecal op opschorting niet gerechtvaardigd is voor zover zij dit beroep grondt op de door haar gestelde non-conformiteit van de dakbedekking. Ook indien zou komen vast te staan dat (een deel van) de dakbedekking niet beantwoordde aan de overeenkomst(en) tussen partijen, kan het op deze grondslag gevoerde opschortingsverweer van Wecal niet slagen. Vast is komen te staan dat de door Wecal aan Hercudak geleverde dakbedekking door Hercudak is verwerkt en nooit is verwijderd. Verder is vast komen te staan dat Hercudak slechts bij de verwerking van een deel van de geleverde dakbedekking op problemen stuitte en deze problemen niet optraden nadat ten behoeve van Hercudak een ander type dakbedekking door IIGO aan Wecal is geleverd. Dit brengt mee dat het op de weg lag van Wecal om, waar zij stelt schade te lijden, te onderbouwen op welke wijze deze schade is ingetreden, hoe hoog deze is en op welke wijze deze het gevolg is van de gestelde non-conformiteit. Dit heeft zij niet gedaan. Bovendien is gesteld noch gebleken dat Wecal – in ieder geval na het verstekvonnis van 21 september 2011 in de procedure tussen haar en Hercudak – tot schadevergoeding is aangesproken door (de curator in het faillissement van) Hercudak of dat Wecal aan Hercudak enige schade heeft vergoed. Daarmee heeft Wecal de door haar gestelde schade niet, althans onvoldoende, onderbouwd en is het bestaan van een tegenvordering onvoldoende komen vast te staan om een beroep op opschorting te rechtvaardigden.
4.4. De schade die Wecal stelt te lijden doordat Hercudak, al dan niet door haar faillissement, niet aan haar betalingsverplichtingen jegens Wecal heeft voldaan, behoort naar het oordeel van de rechtbank tot het normale bedrijfsrisico van Wecal. Deze schade staat bovendien niet in oorzakelijk verband met de gestelde tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst door IIGO. Niet valt uit te sluiten dat deze schade als gevolg van non-betaling ook zou zijn ingetreden indien IIGO de overeenkomst onberispelijk zou zijn nagekomen. Nu Wecal voor het overige geen feiten en omstandigheden heeft gesteld ter onderbouwing van de door haar gestelde schade en van de toerekenbaarheid aan IIGO daarvan, acht de rechtbank opschorting ook op deze grond niet gerechtvaardigd.
4.5. Of Wecal op grond van de overeenkomst van 22 december 2010 gerechtigd is haar betalingsverplichtingen op te schorten, vormt eveneens een geschilpunt tussen partijen. Zij verschillen van mening over de uitleg van de bepalingen in deze overeenkomst. Het volgende wordt overwogen. De vraag hoe in de overeenkomst van 22 december 2010 de verhouding van partijen is geregeld en of deze overeenkomst een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van die overeenkomst. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.6. Wecal wordt niet gevolgd waar zij aanvoert dat zij op grond van de tussen Wecal en IIGO gesloten overeenkomst van 22 december 2010 gerechtigd is haar betalingsverplichtingen jegens IIGO op te schorten totdat Hercudak een bedrag van € 128.119,00 volledig aan Wecal heeft betaald. Veeleer blijkt uit de hiervoor onder 2.6. (onder 3) geciteerde tekst van de overeenkomst dat, zoals IIGO ook aanvoert, Wecal gerechtigd is de op haar rustende betalingsverplichtingen op te schorten in verband met door Wecal geleden en destijds nog te lijden schade in verband met de leveringen van volgens Wecal ondeugdelijke onderlagen van het merk en type Mastergold 460P60 FR (PPL) en Mastergold 460P60 (Premium). Uit genoemde tekst blijkt niet, zoals Wecal betoogt, dat Wecal slechts gehouden is tot betaling op het moment dat Hercudak een bedrag van € 128.119,00 aan Wecal heeft voldaan. Uit de tekst van de overeenkomst blijkt dat partijen zijn overeengekomen dat in het geval Hercudak het bedrag van € 128.119,00, inclusief btw, aan Wecal zou voldoen, Wecal haar betalingsverplichtingen jegens IIGO feitelijk niet langer zou opschorten en zou overgaan tot betaling van € 128.119,00 aan IIGO. Voor een andere uitleg van de overeenkomst dan die IIGO voorstaat en waarin de rechtbank IIGO volgt, zijn door Wecal geen, althans onvoldoende, concrete feiten en omstandigheden aangevoerd. Bovendien zou, indien Wecal zou worden gevolgd in haar betoog, de situatie kunnen ontstaan dat, gelet op de onzekerheid dat Wecal volledige betaling van genoemd bedrag zal verkrijgen door het faillissement van Hercudak, Wecal nimmer aan IIGO zal behoeven te betalen. In dat geval zou een beroep op de tekst van de overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kunnen zijn.
4.7. Voor zover Wecal haar beroep op opschorting grondt op de overeenkomst van 26 mei 2011, wordt zij evenmin gevolgd. Zonder nadere toelichting, die niet door Wecal is gegeven, valt uit deze overeenkomst geen zelfstandig opschortingsrecht op te maken zoals Wecal stelt. Naar de rechtbank de overige stellingen van Wecal op dit punt begrijpt, verwijst zij tevens naar de overeenkomst van 22 december 2010 ter onderbouwing van haar standpunt. Zoals hiervoor is overwogen is opschorting op grond van die laatste overeenkomst evenmin aan de orde.
4.8. Dit voorgaande leidt ertoe dat, nu een beroep op opschorting niet gerechtvaardigd is, Wecal gehouden is tot betaling van de door IIGO gevorderde en door Wecal voor het overige niet weersproken koopprijs van de dakbedekking. Daarbij is de rechtbank zich ervan bewust dat Wecal enerzijds de aan IIGO verschuldigde koopprijs dient te betalen, terwijl zij anderzijds (mogelijk) geen betaling verkrijgt van haar afnemer. Zoals hiervoor is overwogen behoort het tot het normale bedrijfsrisico van Wecal dat een van haar afnemers niet betaalt. Dit leidt er echter niet toe dat dit bedrijfsrisico voor rekening van IIGO dient te komen. Op grond van de door Wecal aangevoerde en door IIGO weersproken feiten en omstandigheden kan niet worden vastgesteld dat partijen wilsovereenstemming hebben bereikt over een daartoe strekkende overeenkomst of beoogde cessie van de vordering van Wecal op Hercudak aan IIGO. Omdat geen van de verweren van Wecal slaagt, zal de rechtbank Wecal veroordelen tot nakoming van de koopovereenkomst door betaling van de koopprijs van € 128.019,00. De gevorderde wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over dit bedrag zal, als niet weersproken, worden toegewezen met dien verstande dat als ingangsdatum de datum van de dagvaarding heeft te gelden nu IIGO onvoldoende heeft onderbouwd op welk moment Wecal in verzuim is komen te verkeren en zij onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld om dit verzuim vast te kunnen stellen.
4.9. IIGO heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De rechtbank hanteert het uitgangspunt dat dergelijke kosten alleen voor vergoeding in aanmerking komen, indien zij betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. IIGO heeft weliswaar gesteld dat de gevorderde kosten geen betrekking hebben op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te sluiten, maar uit de gegeven omschrijving van deze werkzaamheden dient het tegendeel te worden afgeleid. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten zal daarom worden afgewezen.
4.10. De rechtbank gaat voorbij aan het door Wecal geuite bezwaar tegen de toewijzing van de door IIGO gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad zonder zekerheidsstelling. De enkele stelling dat zij veronderstelt dat het financieel niet zo goed zou gaan met IIGO vormt onvoldoende onderbouwing van haar belang bij afwijzing van dit deel van het gevorderde.
4.11. Wecal zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van Iigo worden begroot op:
- dagvaarding € 76,17
- griffierecht 3.621,00
- salaris advocaat 2.842,00 (2,0 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 6.539,17
in reconventie
4.12. Bij brief van 28 september 2012 heeft IIGO medegedeeld dat zij, in tegenstelling tot hetgeen in het proces-verbaal van de zitting van 11 september 2012 staat vermeld, de vorderingen van Wecal onder I, IV, V en VI betwist. De rechtbank zal van deze betwisting, die IIGO overigens bij conclusie van antwoord in reconventie reeds kenbaar had gemaakt, uitgaan.
4.13. Wecal vordert veroordeling van IIGO tot vergoeding van door Wecal geleden schade ter hoogte van
€ 128.119,00 omdat Hercudak dit bedrag niet aan Wecal voldoet.
Nog daargelaten dat Wecal geen schade heeft geleden door het feit dat Hercudak niet volledig aan haar betalingsverplichtingen jegens Wecal heeft voldaan, dit omdat Wecal haar betalingsverplichtingen jegens IIGO heeft opgeschort, leidt hetgeen hiervoor in conventie onder 4.8 is overwogen ertoe dat dit door IIGO betwiste deel van de reconventionele vordering dient te worden afgewezen. Voor een andersluidend oordeel heeft Wecal onvoldoende feiten en omstandigheden aan dit deel van haar reconventionele vordering ten grondslag gelegd. De als nevenvordering gevorderde wettelijke rente zal op grond van het voorgaande eveneens worden afgewezen.
4.14. De verschuldigdheid van een bedrag van € 15.659,31, dat volgens Wecal is opgebouwd uit € 12.765,94 voor leveranties, € 124,69 aan transportkosten en € 2.768,68 aan leveranciersbonus, wordt door IIGO niet weersproken. IIGO weerspreekt ook niet de verschuldigdheid van € 5.623,59 aan handlingkosten en huurpenningen voor 365 palletplaatsen die door IIGO bij Wecal zijn gehuurd. Ten aanzien van het bedrag van € 12.765,94 en € 5.623,59 heeft IIGO zich aanvankelijk beroepen op opschorting en beroept zij zich thans op verrekening met een vordering van haar op Wecal.
4.15. Het door Wecal ter comparitie gevoerde verweer tegen verrekening door IIGO wordt verworpen omdat, zoals hiervoor in conventie is overwogen, een beroep door Wecal op opschorting van de op haar rustende verbintenissen niet gerechtvaardigd is. Dit en het feit dat de gevorderde hoofdsom in conventie zal worden toegewezen, brengt mee dat de eis in conventie afdwingbaar is en daarom voor verrekening in aanmerking komt. Nu IIGO onvoldoende duidelijk kenbaar heeft gemaakt met welke vordering zij genoemde bedragen van € 12.765,94 en € 5.623,59 wenst te verrekenen, dient op grond van artikel 6:137 BW, verrekening plaats te vinden op de wijze als in dat artikel bepaald. Derhalve zullen de gevorderde bedragen van € 15.659,31 en € 5.623,59 worden toegewezen.
4.16. De over € 15.659,31 en € 5.623,59 gevorderde wettelijke handelsrente zal worden afgewezen omdat hiervoor in conventie is komen vast te staan dat Wecal ten onrechte de op haar rustende verbintenissen opschortte, hetgeen meebrengt dat zij hierdoor in verzuim is komen te verkeren. Voor zover IIGO in verzuim was, is daaraan op grond van artikel 6:61 BW een einde gekomen. Dit brengt mee dat geen wettelijke rente verschuldigd is.
4.17. Bij de beoordeling van de vordering van Wecal tot betaling van juridische kosten ter hoogte van € 24.600,78 wordt vooropgesteld dat de opschortende voorwaarde waaronder de bepalingen in de overeenkomst van 25 mei 2011 tot stand zouden komen niet is vervuld. Immers, de ‘kwestie’ tussen Hercudak en Wecal is niet volledig afgewikkeld omdat geen schriftelijke overeenstemming met Hercudak is bereikt. Dit brengt mee dat uit de overeenkomst van 25 mei 2011 voor IIGO geen verbintenis tot betaling van juridische kosten voortvloeit. Wecal wordt niet gevolgd waar zij aanvoert dat ondanks dat de opschortende voorwaarde niet is vervuld, IIGO toch gehouden is tot betaling omdat Wecal geen andere feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die tot een ander oordeel moeten leiden. Voorgaande leidt tot de slotsom dat dit deel van de vordering dient te worden afgewezen en dat de door Wecal gevorderde verklaring voor recht dat – kort gezegd – IIGO aan Wecal een bedrag verschuldigd is voor juridische kosten in het dossier Wecal/Hercudak, nader op te maken na sluiting van het dossier, niet zal worden gegeven.
4.18. Wecal heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten dient te worden gesteld en onderbouwd op grond waarvan deze verschuldigd zijn en voorts dat genoemde kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Wecal heeft in reactie op het door IIGO gevoerde verweer onvoldoende nader onderbouwd dat daadwerkelijk buitengerechtelijke incassokosten zijn gemaakt. Dit deel van het gevorderde zal, als onvoldoende onderbouwd, worden afgewezen.
4.19. Nu het overgrote deel van haar reconventionele vordering zal worden afgewezen zal Wecal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Iigo worden begroot op € 1.421,00 (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 1.421,00) aan salaris advocaat.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. veroordeelt Wecal om aan Iigo te betalen een bedrag van € 128.019,00 (éénhonderdachtentwintig duizendnegentien euro), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW over het bedrag van
€ 128.019,00 vanaf 20 maart 2012 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt Wecal in de proceskosten, aan de zijde van Iigo tot op heden begroot op € 6.539,17,
5.3. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.5. veroordeelt IIGO om aan Wecal te betalen een bedrag van € 21.282,90 (eenentwintig duizendtweehonderdtweeëntachtig euro en negentig eurocent),
5.6. veroordeelt Wecal in de proceskosten, aan de zijde van Iigo tot op heden begroot op € 1.421,00,
5.7. verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.M. Staal en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2013.