RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/084634-11 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 13 juni 2013
[verdachte]
geboren op [1958] te [geboorteplaats]
wonende op het adres [adres], [woonplaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is behandeld door de politierechter op 10 januari 2011. De politierechter heeft de zaak verwezen naar de meervoudige strafkamer. Op de zitting van de meervoudige strafkamer van 7 september 2011 is de zaak aangehouden voor onderzoek door deskundigen op het gebied van brandveiligheid en brandoorzaken en om de heer [getuige 1], brandwondenarts bij het Brandwondencentrum Beverwijk, als getuige bij de rechter-commissaris te laten horen.
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 30 mei 2013. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. G.A. Speelman te Amersfoort.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 28 december 2009 in Amersfoort een brandbare vloeistof in een vuurkorf heeft gespoten, op het moment dat [slachtoffer] zich in de onmiddellijke nabijheid van die vuurkorf bevond. Het wordt verdachte verweten dat het aan zijn schuld te wijten is dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, te weten tweede- en derdegraads brandwonden, doordat hij is geraakt door een steekvlam. [slachtoffer] ondervindt daarvan nog steeds de gevolgen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde feiten en verzoekt om vrijspraak.
Daarbij heeft de verdediging het volgende betoogd:
Voorop zij gesteld, dat in deze zaak het belang van het slachtoffer [slachtoffer] tenminste zo belangrijk is als het belang van verdachte. Verdachte voelt zich tegenover [slachtoffer] moreel en emotioneel verantwoordelijk.
Toen het hout niet wilde branden heeft verdachte schoonmaakalcohol op het hout in de vuurkorf gespoten. Op het moment dat hij vanuit de fles spoot in de richting van de vuurkorf, zag hij niet dat het hout in de vuurkorf brandde. Hij was zich op dat moment niet van het gevaar bewust. De verklaringen van de overige aanwezige personen lopen uiteen. Er is derhalve geen enkele reden om aan te nemen dat verdachte al had kunnen of moeten zien dat er vuur in de vuurkorf was toen hij vanuit de witte plastic fles ging spuiten. Op grond hiervan kan dat spuiten geen aanmerkelijke onvoorzichtigheid, onoplettendheid, onachtzaamheid of nalatigheid opleveren. De mogelijkheid van een steekvlam is door verdachte al helemaal niet overwogen, evenmin de mogelijkheid van een in de fles schieten van het vuur of het vervolgens van de fles schieten van de dop.
Het slachtoffer stond, zo blijkt uit de verklaringen, op tenminste anderhalve meter, en volgens het slachtoffer zelf mogelijk op vier meter afstand van de vuurkorf. Indien het slachtoffer tenminste anderhalve meter van de vuurkorf af stond is dat voldoende om als veilige afstand te gelden, in casu is tenminste anderhalve meter niet gelijk te stellen aan ‘in de onmiddellijke nabijheid’ van die vuurkorf.
Door de officier van justitie is te veel waarde gehecht aan de reden waarom verdachte die schoonmaakalcohol in huis had evenals zijn medisch chemische opleiding. Er is geen sprake van dat verdachte meer kennis bezit of zich meer van een gevaar bewust had moeten zijn dan een ander. Verdachte werkt als medisch chemicus met bloed en menselijke cellen. De schoonmaakalcohol is in dat verband een schoonmaakmiddel. In het normale dagelijkse leven is het een onschuldig middel dat gebruikt wordt ter ontsmetting en snel vervliegt. Verdachte heeft, anders dan de getuige [getuige 1], zich niet gerealiseerd dat in een fles met een restje brandbare vloeistof explosief gas zit. Ook de deskundigenrapportage draagt er niet aan bij dat enig besef van gevaar bij verdachte had moeten zijn.
Iedere strafoplegging, ook onvoorwaardelijk, zou onterecht zijn. Er hoeft niets te worden vergolden. Verdachte draagt dit incident levenslang met zich mee. Ook andere strafdoelen kunnen met enige strafoplegging niet worden gediend. Er hoeft geen norm te worden bevestigd, er hoeft geen waarschuwing aan de maatschappij te worden gegeven.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Op 28 december 2009 was er een aantal jongens bij verdachte thuis om de verjaardag van zijn zoon te vieren.Indien mensen wilden roken dan moesten ze naar buiten. De jongens wilden buiten een vuurkorf laten branden. Het lukte niet om in de vuurkorf een vuurtje brandend te krijgen. Verdachte heeft verklaard dat hij een fles schoonmaakalcohol, een mengsel van ethanol en methanol zonder kleurstof, heeft gepakt. In de fles zat nog een restje. Hij wist dat het een brandbaar middel was. Op de fles stond niet dat het brandbaar was. Vanuit het dopje gooide verdachte twee of drie keer een gedoseerde hoeveelheid op het hout. Het hout wilde nog niet branden. Daarna werd er nog een krant bij het hout gepropt. Vervolgens spoot verdachte de schoonmaakalcohol op het hout in de vuurkorf. Op dat moment schoot de fles uit de hand van verdachte en ontstond er een ontploffing en een steekvlam richting [slachtoffer], die aan de andere kant van de vuurkorf stond.
Verdachte is medisch chemisch opgeleid en gebruikt schoonmaakalcohol voor desinfectie bij onderzoek van bloed en menselijke cellen. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij zag dat de zoon van verdachte de vuurkorf niet aankreeg. Hij zag dat de zoon een dopje uit een fles spiritus over het hout gooide om het blok hout aan te steken en dat dat niet lukte. Met behulp van lucifers, spiritus en een krant probeerden zij het hout aan te krijgen. Als het nodig was gooiden ze een dopje spiritus over het hout, zodat het vuur bleef branden. Toen dit niet lukte kwam verdachte naar buiten en gooide olijfolie op het hout. Ook daarmee lukte het niet om het hout aan te krijgen. Vervolgens kwam verdachte met kranten. De jongens maakten proppen en legden dat onder het hout in de vuurkorf. Vervolgens maakte [getuige 2] van kranten een fakkel, stak deze aan, aan een krant in de vuurkorf. Verdachte zei tegen [getuige 2] dat hij moest wachten omdat hij nog meer kranten in de vuurkorf wilde proppen. Getuige [getuige 2] zag vervolgens dat verdachte met een witte fles richting de vuurkorf spoot terwijl bovenop het hout nog een brandende krant lag. Hij zag dat de straal de vlammen raakte en dat het vuur via die straal richting fles ging. Hij zag dat de bovenkant van de fles sprong en zag een geel/groene vuurbal langs zich schieten en dat deze vuurbal richting het slachtoffer schoot en dat het slachtoffer daardoor geraakt werd. Getuige [getuige 3], zoon van verdachte, heeft verklaard dat, nadat geprobeerd was om het hout met olijfolie brandend te krijgen, zijn vader uit een witte plastic fles, vloeistof in het dopje van de fles deed en dit over het hout goot en dat er een steekvlam kwam van ongeveer een halve tot een meter hoog. Verdachte heeft ter zitting bevestigd dat door het opgooien van een dopje vloeistof er een steekvlam kwam van, naar hij ter zitting aangeeft, circa 60 cm hoog. Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat het slachtoffer ongeveer anderhalve meter achter de vuurkorf stond. Het slachtoffer heeft verklaard dat hij ongeveer vier meter achter de vuurkorf stond. Hij heeft tengevolge van het incident derdegraads verbrandingen opgelopen aan zijn linker arm en hand, aan zijn rechter schouder en aan zijn nek, kin en oren. Aan zijn hele aangezicht heeft hij tweedegraads verbrandingen opgelopen. Hij heeft van 28 december 2009 tot en met 19 januari 2010 in het brandwondencentrum Beverwijk gelegen. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat hij na het ongeluk nog heel lang heeft gerevalideerd. De littekens en het gebied eromheen bezorgen hem veel pijn. Zijn linkerhand heeft een uitval van 15%. Hij ondergaat nog steeds behandelingen en wordt nog dagelijks met de gevolgen geconfronteerd.
Door het Nederlands Forensisch Instituut is een brandtechnisch onderzoek verricht naar aanleiding van het incident. De deskundige heeft het onderhavige incident vergeleken met het incident met het kampvuur te Castricum, in welke zaak de Hoge Raad op 29 juli 2010 uitspraak heeft gedaan. Getuige [getuige 1], medisch manager bij het Brandwondencentrum Beverwijk, tevens arts, is op 7 december 2011 bij de rechter-commissaris gehoord.
bewijsoverwegingen
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of bovenstaande feiten en omstandigheden leiden tot schuld in strafrechtelijke zin met betrekking tot de tenlastegelegde gevolgen.
De conclusie is dat het handelen van verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig moet worden aangemerkt. Van belang daarbij is dat hij wist dat sprake was van gemakkelijk ontvlambare stof. Dit blijkt reeds uit het feit dat hij eerst vloeistof met het dopje van de fles op het vuur gooide, waardoor een grote steekvlam ontstond. Onbegrijpelijk is dat verdachte vervolgens, zonder te controleren of het vuur volledig uitgedoofd was, vanuit de fles de vloeistof in de vuurkorf spoot. Niet gebleken is dat verdachte enige maatregel heeft genomen om te voorkomen dat omstanders letsel zouden kunnen oplopen, zoals roepen dat zij op grote afstand van de vuurkorf moesten gaan staan. Dat verdachte zich niet bewust was van het feit dat er een ontploffing in de richting van het slachtoffer zou plaatsvinden, maakt niet dat van aanmerkelijke onvoorzichtigheid geen sprake is. Niet nodig is immers dat wanneer het handelen op zichzelf al bijzonder risicovol is, de precieze gevolgen daarvan voor de verdachte voorzienbaar zijn. De rechtbank is verder van oordeel dat verdachte als ouder een bijzondere verantwoordelijkheid had en mede gezien zijn hoge opleiding beter had moeten weten.
Tot slot gaat de vergelijking met de zaak van het kampvuur te Castricum niet op, reeds omdat de gevolgen van het handelen van de verdachte in die zaak zelfs voor de geraadpleegde deskundigen met hun expertise niet voorzienbaar was. De deskundige in de onderhavige zaak heeft daarentegen verklaard dat de gevolgen van het handelen van verdachte voor hem, als deskundige, volledig te voorzien waren.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdacht schuldig is aan het hem subsidiair ten laste gelegde. Voor het primair ten laste gelegde zal de rechtbank verdachte vrijspreken.
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op 28 december 2009 te Amersfoort, aanmerkelijk onvoorzichtig een brandbare vloeistof, in een vuurkorf heeft gespoten, terwijl [slachtoffer] zich in de onmiddellijke nabijheid van die vuurkorf bevond, waardoor een steekvlam op die [slachtoffer] terecht is gekomen, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten tweede- en derdegraads brandwonden heeft opgelopen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
aan zijn schuld te wijten dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen en maatregelen
8.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door de officier van justitie bewezen geachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren, met bevel, voor het geval dat als verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 80 dagen.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd.
Iedere strafoplegging, ook onvoorwaardelijk, zou onterecht zijn. De eis van de officier van justitie is hoog voor een incident van drieeneenhalf jaar geleden.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte en de gevolgen voor het slachtoffer, zijn familie en alle betrokkenen, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 308 eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
aan zijn schuld te wijten dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van TACHTIG uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, voorzitter, mrs. A.M.M.E. Doekes-Beijnes en J.P.M. Schwillens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Wismeijer, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 juni 2013.
Mr. J.P.M. Schwillens is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 28 december 2009 te Amersfoort roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, een (brandbare) vloeistof, in/op, althans in de richting van een vuurkorf en/of (brandend) voorwerp heeft gespoten/gegooid, terwijl [slachtoffer] zich in de (onmiddellijke) nabijheid van die vuurkorf en/of dat (brandend) voorwerp bevond, waardoor een steekvlam en/of (brandend) mengsel op die [slachtoffer] terecht is gekomen, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten (tweede- en/of derdegraads) brandwonden heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze was ontstaan;
art 308 lid 2 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 28 december 2009 te Amersfoort, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig een (brandbare) vloeistof, in/op, althans in de richting van een vuurkorf en/of (brandend) voorwerp heeft gespoten/gegooid, terwijl [slachtoffer] zich in de (onmiddellijke) nabijheid van die vuurkorf en/of dat (brandend) voorwerp bevond, waardoor een steekvlam en/of (brandend) mengsel op die [slachtoffer] terecht is gekomen, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten (tweede- en/of derdegraads) brandwonden heeft opgelopen, heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van voornoemde is ontstaan;
art 308 lid 1 Wetboek van Strafrecht
PROCES-VERBAAL van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de rechtbank te Utrecht, enkelvoudige kamer in strafzaken, van 13 juni 2013,
in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [1958] te [geboorteplaats]
wonende op het adres [adres], [woonplaats].
Aanwezig:
mr. , rechter, als lid van de enkelvoudige kamer,
mr. , officier van justitie
en als griffier
De rechter doet de zaak uitroepen.
In de zaal van de terechtzitting zijn verder aanwezig:
0 de verdachte
0 de raadsman/vrouwe van verdachte mr.
0 een tolk in de taal, genaamd
die in handen van de rechter op de bij de wet voorgeschreven wijze de eed/belofte aflegt zijn/haar taak als tolk naar zijn/haar geweten te zullen vervullen. Al hetgeen ter terechtzitting is gesproken of voorgelezen is door voornoemde tolk vertolkt.
0 De rechter spreekt het vonnis uit.
0 De rechter spreekt het vonnis uit en geeft verdachte kennis, dat hij/zij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat door de rechter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.