beschikking
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Ontslagverzoek ex artikel 49 Wet BOPZ
Zaaknummer / rekestnummer: C/16/343801 / FA RK 13-2955
Beschikking van de meervoudige kamer van 4 juni 2013
op het verzoek van de officier van justitie van 2 mei 2013 ten aanzien van:
geboren op [1974],
wonende te [woonplaats], [adres],
verblijvende in [naam] te [woonplaats],
nader te noemen: betrokkene,
advocaat mr. C. Lamphen.
1. Verloop van de procedure
1.1. Op 2 mei 2013 is ter griffie van de rechtbank ontvangen een verzoek ex artikel 49, vijfde lid van de Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (hierna Wet Bopz) van de officier te Utrecht, met de navolgende bijlagen:
- een afschrift van het door betrokkene bij de geneesheer-directeur ingediende verzoek om ontslag van 19 februari 2013;
- een afschrift van de afwijzing van het ontslagverzoek door de geneesheer-directeur van 12 maart 2013;
- een afschrift van de schriftelijke reactie van betrokkene op de afwijzing door de geneesheer-directeur van 14 maart 2013,
- een afschrift van het door betrokkene bij de officier van justitie ingediende verzoek van 19 maart 2013.
1.2. Ter terechtzitting van 31 mei 2013 zijn gehoord:
- de betrokkene,
- mr. C. Lamphen, de advocaat van de betrokkene,
- de heer [A], geneesheer-directeur,
- de heer [B], psychiater,
- mevrouw [C], psycholoog.
2.1. Bij arrest van 7 augustus 2012 heeft het Gerechtshof Leeuwarden op grond van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht een plaatsing van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis gelast voor de duur van een jaar.
2.2. Betrokkene verblijft thans bij [naam] te [woonplaats] op de afdeling [afdeling].
2.3. Bij brief van 19 februari 2013 heeft betrokkene de geneesheer-directeur verzocht om hem te ontslaan uit voornoemd psychiatrisch ziekenhuis.
2.4. De geneesheer-directeur heeft het ontslagverzoek van betrokkene bij brief van 12 maart 2013 afgewezen.
2.5. Bij brief van 14 maart 2013 heeft betrokkene een reactie gegeven op de afwijzing van de geneesheer-directeur.
2.6. Bij brief van 19 maart 2013 heeft betrokkene de officier van justitie verzocht de beslissing van de rechter te verzoeken.
2.7. De officier van justitie heeft op 2 mei 2013 een schriftelijk verzoek ingediend bij de rechtbank tot een rechterlijke beslissing ontslag.
2.8. Bij fax van 30 mei 2013 heeft de advocaat de volgende stukken overgelegd:
- de eigen inbreng van betrokkene bij het behandelplan van 14 februari 2013,
- een schriftelijke weergave van de evaluatie van het behandelplan van betrokkene,
- de eigen inbreng van betrokkene bij het behandelplan van 4 juni 2013.
3.1. De officier van justitie vraagt op grond van artikel 49 lid 5 juncto artikel 51 van de Wet Bopz de beslissing van deze rechtbank op het door betrokkene ingediende verzoek tot ontslag uit voornoemd psychiatrisch ziekenhuis.
3.2. Betrokkene betwist stellig dat er sprake is van een stoornis van de geestvermogens die gevaar zou veroorzaken. Betrokkene betwist de gestelde diagnose schizofrenie. Deze diagnose is volgens betrokkene gebaseerd op rapportages die lang geleden zijn opgesteld, onder andere in de jaren 1998 en 2000. Dat geen sprake is van een geestesstoornis vindt volgens betrokkene ook steun in het feit dat de diagnose schizofrenie door [naam] al bij aanvang van de opname niet werd onderschreven. Ook tijdens de laatste detentieperiode in de penitentiaire inrichting te Almere heeft men aangegeven dat bij betrokkene geen psychiatrische stoornis is vast te stellen, laat staan schizofrenie. Het zit betrokkene dan ook erg dwars dat hij op deze grond in het psychiatrisch ziekenhuis is opgenomen. Betrokkene krijgt binnen [afdeling] geen medicatie en geen behandeling. Tevens hebben zich op de afdeling, ondanks de moeilijke omstandigheden waar betrokkene in de instelling mee te maken heeft, bij betrokkene geen incidenten voorgedaan. Alle urinecontroles zijn schoon en het verlof van betrokkene, waarbij hij elk weekend naar huis gaat, verloopt goed. Betrokkene is zelfstandig regelingen aan het treffen voor het afbetalen van zijn schulden en wil zijn leven weer op de rit krijgen. Door de instelling is aan betrokkene aangeboden om met voorwaardelijk ontslag te gaan, maar betrokkene heeft dit aanbod uit principiële overwegingen afgeslagen. Betrokkene is van mening dat hij een stoornis erkent als hij met voorwaardelijk ontslag zou gaan.
4. Het standpunt van de geneesheer-directeur, de psychiater en de psycholoog
4.1. De geneesheer-directeur heeft ter zitting toegelicht dat zijn brief van 12 maart 2012 aan betrokkene zijn standpunt over het ontslag weergeeft. Bij betrokkene is op twee afdelingen van [afdeling] geconstateerd dat er geen aanwijzingen zijn voor schizofrenie. In het dossier van betrokkene is door verschillende forensische psychiaters gerapporteerd dat er aanwijzingen zijn voor persoonlijkheidsstoornissen bij betrokkene met anti-sociale en narcistische trekken. Opvallend is dat bij betrokkene geen gedragsproblemen zijn opgetreden tijdens zijn verblijf in [afdeling]. Deze omstandigheid in combinatie met het dikke dossier van betrokkene maakt een nader onderzoek noodzakelijk om een diagnose te kunnen stellen. Betrokkene wil daar echter niet aan meewerken. De geneesheer-directeur heeft toegelicht dat vanwege de weigering van betrokkene om mee te werken aan het onderzoek een patstelling is ontstaan. Als betrokkene in de instelling blijft, zal hij niet meer doen dan zijn tijd uitzitten en van enige behandeling is geen sprake. Een voorwaardelijk ontslag zou het meest op zijn plaats zijn, waardoor de instelling ambulant contact zou kunnen houden met betrokkene. De geneesheer-directeur wijst er op dat er een fors strafdossier met vele incidenten en geweldsmisdrijven bestaat en dat betrokkene begeleiding nodig zal hebben bij het opnieuw vorm geven aan zijn leven. Daarnaast zou het zo kunnen zijn dat betrokkene een verhoogde gevoeligheid op het krijgen van een psychose heeft, echter nu betrokkene ieder onderzoek weigert, kan ook daar geen uitsluitsel over worden gegeven.
4.2. De psychiater heeft verklaard dat wordt vermoed dat betrokkene een persoonlijkheidsstoornis heeft. Dit vermoeden komt ook sterk naar voren in drie rapportages pro Justitia. Er hebben zich echter geen incidenten voorgedaan op de afdeling die dit vermoeden kunnen bevestigen. Ook de vrouw en zus van betrokkene geven aan dat het verlof van betrokkene goed verloopt. Uit de risicotaxatie die gedaan is op basis van observatie en het dossier volgt dat het risico op recidive binnen de instelling laag is en buiten de instelling matig. De psychiater benadrukt dat er uiterst zorgvuldig met het ontslag omgegaan moet worden, aangezien betrokkene veroordeeld is voor huiselijk geweld. Daarom is volgens hem een voorwaardelijk ontslag wenselijk, zodat bezien kan worden of betrokkene in de periode tot het aflopen van de maatregel de positieve ontwikkeling voort zal kunnen zetten. Indien er dan geen ernstige incidenten voor zullen komen, zal de begeleiding aan het eind van die termijn ook aflopen.
4.3. De psycholoog heeft verklaard dat op basis van de voorgeschiedenis wordt vermoed dat er iets met betrokkene aan de hand is, maar dat daar bij de instelling niet veel van is teruggezien. Betrokkene is al langere tijd opgenomen, maar van de gestelde diagnose en ook van de andere genoemde stoornissen is feitelijk geen overeenkomstig gedrag gezien.
5. De beoordeling van het verzochte
5.1. De rechtbank dient in de procedure ex artikel 49 juncto artikel 51 van de Wet Bopz de vraag te beantwoorden of de gedwongen opname van betrokkene in het psychiatrisch ziekenhuis moet voortduren. Op grond van vaste jurisprudentie dient de rechtbank in volle omvang te onderzoeken of, beoordeeld naar de ten tijde van de beslissing van de geneesheer-directeur op het ontslagverzoek van betrokkene, te weten op 12 maart 2013, de genoemde gronden voor de vrijheidsbeneming, die een gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis met zich brengt, aanwezig zijn. De rechtbank dient tevens naar de actuele stand van zaken, ex nunc, een oordeel te geven over de rechtmatigheid van het voorduren van de vrijheidsbeneming.
5.2. De rechtbank dient te onderzoeken of betrokkene op 12 maart 2013 en in de situatie zoals deze thans is, opgenomen dient te blijven, omdat hij lijdt aan een stoornis van de geestvermogens, deze stoornis gevaar doet veroorzaken en dat het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten het ziekenhuis kan worden afgewend.
5.3. Voorop staat de vraag of sprake is van een psychiatrische stoornis in de zin van de Wet Bopz. De geneesheer-directeur en de psychiater hebben ter zitting verklaard dat zij de eerder gestelde diagnose schizofrenie niet onderschrijven. Op basis van uitgebreid dossieronderzoek vermoeden zij wel dat betrokkene lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis met anti-sociale en narcistische trekken. Echter, gebleken is dat er gedurende het verblijf van betrokkene in de instelling geen gedragskenmerken zijn waargenomen die dit vermoeden bevestigen. Gelet op de lange duur die betrokkene al in de instelling verblijft, te weten zeven maanden, is het opvallend dat er evenmin incidenten hebben plaatsgevonden op de afdeling. Desgevraagd hebben de geneesheer-directeur en de psychiater alleen een vermoeden van een stoornis van de geestvermogens kunnen vaststellen. De geneesheer-directeur heeft in zijn afwijzing van het verzoek tot ontslag, d.d. 12 maart 2013, ook beschreven dat betrokkene mogelijk een verhoogd risico heeft op een psychose en dat nog onvoldoende duidelijk is wat er moet gebeuren om dit te voorkomen.
Voor een gedwongen opname in een BOPZ-instelling (behalve bij een inbewaringinstelling) is, ingevolge de Wet Bopz, vereist dat sprake is van een vastgestelde stoornis van de geestvermogens. Gebleken is dat de diagnose schizofrenie door de instelling niet wordt onderschreven en het enkele vermoeden van een andere stoornis van de geestvermogens is niet toereikend om het gedwongen verblijf van betrokkene in de instelling te kunnen voortzetten. Op basis hiervan moet worden geconcludeerd dat geen stoornis van de geestvermogens op grond van de Wet Bopz is vast komen te staan en de rechtbank komt niet toe aan een beoordeling van de overige criteria voor het voortzetten van de dwangopname.
5.4. Het vorengaande leidt tot toewijzing van het ontslagverzoek.
6.1. De rechtbank wijst het ontslagverzoek toe.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.P. de Beij, mr. A.A.T. van Rens, mr. A.C. van den Boogaard, rechters, in aanwezigheid van M.B. van Overdam, en in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2013.