ECLI:NL:RBMNE:2013:CA2769

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
345309 / HA RK 13-162
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter mr. E. Bongers in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 11 juni 2013 uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van [Verzoeker], vertegenwoordigd door zijn gemachtigde R.V. Tjon. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een brief van de rechtbank van 14 mei 2013, waarin Tjon werd verzocht om het spoedeisend belang van zijn verzoek om een voorlopige voorziening te onderbouwen. Tjon stelde dat deze brief een vooringenomen oordeel van de behandelend rechter, mr. E. Bongers, inhield, wat volgens hem de onpartijdigheid van de rechter in gevaar bracht.

De rechtbank overweegt dat de norm voor wraking is vastgelegd in artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 6 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens. De rechtbank benadrukt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden weerleggen. In dit geval heeft de rechtbank geen feiten of omstandigheden kunnen vaststellen die wijzen op een persoonlijke vooringenomenheid van mr. Bongers jegens [Verzoeker].

De rechtbank concludeert dat het wrakingsverzoek ongegrond is, omdat de brief van 14 mei 2013 een standaardprocedure betreft en niet kan worden gezien als een indicatie van bevooroordeeldheid. De rechtbank wijst het verzoek tot wraking af en draagt de griffier op om een afschrift van de beslissing toe te zenden aan alle betrokken partijen. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingslocatie Utrecht
Zaaknummer / rekestnummer: 345309 / HA RK 13-162
beslissing van 11 juni 2013 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken,
op het verzoek in de zin van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van:
[Verzoeker] (hierna te noemen: [Verzoeker]),
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: R.V. Tjon (hierna te noemen: Tjon).
1. Het verloop van de procedure
1.1. Tjon heeft namens [Verzoeker] bij de afdeling bestuursrecht van deze rechtbank een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
1.2. In de brief van 14 mei 2013 is aan Tjon bericht dat hij moet onderbouwen (zo mogelijk met stukken) welke spoedeisende belangen het treffen van een voorlopige voorziening vereisen. De brief is ondertekend door de griffier.
1.3. Op 24 mei 2013 heeft Tjon namens [Verzoeker] bij de rechtbank het verzoek gedaan tot wraking van de behandelend rechter in de zaak met nummer UTR 13 / 2484 WWB.
1.4. De brief van 27 mei 2013 van deze rechtbank aan Tjon vermeldt dat de zaak inmiddels aan mr. E. Bongers is toebedeeld en dat het verzoek om het spoedeisend belang met stukken te onderbouwen wordt gehandhaafd.
1.5. Bij brief van 29 mei 2013 heeft Tjon laten weten dat het wrakingsverzoek niet wordt ingetrokken.
1.6. Mr. Bongers heeft niet in de wraking berust. Hij heeft op 30 mei 2013 zijn schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek aan de griffier van de wrakingskamer van de rechtbank doen toekomen.
1.7. Tjon is namens verzoeker bij de mondelinge behandeling op 4 juni 2013 verschenen. Mr. Bongers heeft laten weten niet te zullen verschijnen. Namens de gemeente Almere is niemand verschenen.
1.8. De uitspraak is bepaald op heden.
2. Het verzoek
2.1. Tjon heeft namens [Verzoeker] aan het verzoek tot wraking ten grondslag gelegd dat de brief van 14 mei 2013 een vooringenomen oordeel omvat nu daaruit - kort samengevat - volgt dat uit het aangevoerde niet blijkt van een spoedeisend belang. De brief is onder verantwoordelijkheid van de behandelend rechter verzonden en de inhoud daarvan is bij latere brief in stand gelaten. Gelet hierop ontbreekt het mr. Bongers aan onpartijdigheid, aldus Tjon.
2.2. Mr. Bongers heeft naar voren gebracht dat in alle zaken waarin het besluit ten aanzien waarvan een voorlopige voorziening wordt gevraagd louter een beslissing over een financiële aanspraak betreft, aan verzoeker een onderbouwing van het spoedeisend belang middels een standaardbrief wordt gevraagd. In de zaak van [Verzoeker] is conform deze werkwijze gehandeld, zodat mr. Bongers niet inziet dat de brief van 14 mei 2013 een vooringenomen oordeel bevat.
3. De beoordeling
3.1. De rechtbank overweegt dat voor de beoordeling van dit wrakingsverzoek de toepasselijke norm is gegeven in artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat artikel bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt, kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens, dit alles in samenhang met de door de Hoge raad en door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn, indien objectief bepaalde feiten of omstandigheden de rechtzoekende grond geven te vrezen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de
rechter in de hiervoor bedoelde zin dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
3.3. Er zijn geen feiten en/of omstandigheden gesteld dan wel gebleken op grond
waarvan thans geoordeeld dient te worden dat er sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van mr. Bongers jegens [Verzoeker]. Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de bij [Verzoeker] dienaangaande bestaande vrees dat mr. Bongers jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
3.4. De brief van de griffier van de rechtbank van 14 mei 2013 aan Tjon is voor Tjon (namens [Verzoeker]) aanleiding geweest tot het indienen van een wrakingsverzoek op 24 mei 2013, welk verzoek op 29 mei 2013 is herhaald. Bedoelde brief betreft een standaardbrief. Het enkele feit dat aan Tjon een standaardbrief is verzonden, rechtvaardigt, nog daargelaten dat de zaak op dat moment nog niet aan mr. Bongers was toebedeeld, niet de conclusie dat sprake is van bevooroordeeldheid. Het betreft, zoals mr. Bongers stelt, een standaardprocedure dat bij een verzoek om een voorlopige voorziening als de onderhavige een onderbouwing van het spoedeisend belang wordt gevraagd middels een standaardbrief. Eerst op 27 mei 2013 is aan Tjon te kennen gegeven dat mr. Bongers de behandelend rechter in de betreffende zaak is. De omstandigheid dat mr. Bongers de inhoud van de eerdere brief van de rechtbank in stand heeft gelaten, was voor Tjon kennelijk reden om het wrakingsverzoek te handhaven. Nadere feiten en omstandigheden zijn gesteld noch gebleken. Gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van de brief van 14 mei 2013 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van vooringenomenheid van mr. Bongers jegens [Verzoeker], zodat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.
4. De beslissing
De rechtbank:
4.1. wijst het verzoek tot wraking van mr. E. Bongers af;
4.2. draagt de griffier van de wrakingskamer op een afschrift van deze beslissing toe te zenden aan [Verzoeker], Tjon, mr. Bongers en de gemeente Almere, alsmede aan de voorzitter van de afdeling bestuursrecht en de president van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. P. Bender, voorzitter, mr. M.C.P. de Ridder en mr. A.C. van den Boogaard, leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. A. van der Landen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2013.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.