ECLI:NL:RBMNE:2013:CA2764

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
345305 / HA RK 13-160
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter mr. G.J. van Binsbergen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 juni 2013 uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van [Verzoeker] tegen rechter mr. G.J. van Binsbergen. Het wrakingsverzoek werd ingediend op 29 mei 2013, naar aanleiding van een tussenvonnis dat mr. Van Binsbergen op 27 mei 2013 had gewezen. In dit tussenvonnis werd overwogen dat [naam] niet aan de bewijsinstructie had voldaan, maar dat zij wel schriftelijk bewijs mocht leveren. [Verzoeker] stelde dat mr. Van Binsbergen vooringenomen was en dat het beginsel van hoor en wederhoor was geschonden, omdat hij niet in de gelegenheid was gesteld om op de stukken van [naam] te reageren.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom het wrakingsverzoek beoordeeld aan de hand van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens. De rechtbank oordeelde dat er geen aanwijzingen waren voor persoonlijke vooringenomenheid van mr. Van Binsbergen jegens [Verzoeker]. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden weerleggen.

De rechtbank concludeerde dat het wrakingsverzoek niet was bedoeld om te ageren tegen onjuist geachte rechterlijke uitspraken en dat de gevolgen van de beslissing van mr. Bouchikhi voor rekening van [Verzoeker] kwamen. Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking afgewezen, en de rechtbank droeg de griffier op om een afschrift van de beslissing toe te zenden aan alle betrokken partijen. Tegen deze beslissing stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingslocatie Utrecht
Zaaknummer / rekestnummer: 345305 / HA RK 13-160
beslissing van 11 juni 2013 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken,
op het verzoek in de zin van artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van:
[Verzoeker] (hierna te noemen: [Verzoeker]),
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. Y. Bouchikhi, advocaat te Utrecht.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Op 29 mei 2013 is namens [Verzoeker] bij de rechtbank het verzoek gedaan tot wraking van mr. G.J. van Binsbergen, rechter in de afdeling handel en kanton van deze rechtbank en in die hoedanigheid belast met de behandeling van de zaak van [naam] tegen [Verzoeker] die aldaar is geregistreerd onder zaaknummer 819349 UC EXPL 12-9614.
1.2. Mr. Van Binsbergen heeft niet in de wraking berust. Zij heeft op 3 juni 2013 haar schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek aan de griffier van de wrakingskamer van de rechtbank doen toekomen.
1.3. Mr. Bouchikhi is namens verzoeker bij de mondelinge behandeling op 4 juni 2013 verschenen. Mr. Van Binsbergen heeft laten weten niet te zullen verschijnen. Mr. Drenth (gemachtigde van [naam]) is niet verschenen.
1.4. De uitspraak is bepaald op heden.
2. De feiten
2.1. Op 16 oktober 2012 heeft in bovengenoemde civiele zaak onder leiding van mr. Van Binsbergen een comparitie na antwoord plaatsgevonden. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt. Daaruit blijkt onder meer dat [naam] is toegelaten tot bewijslevering middels het horen van getuigen.
2.2. Bij brief van 12 december 2012 is namens [naam] een afschrift van het zaaksdossier in de strafzaak gevoegd en bericht dat het haar niet meer noodzakelijk leek nog getuigen te doen horen.
2.3. Mr. Bouchikhi heeft ten behoeve van de rolzitting van 14 januari 2013 een antwoordakte tevens akte niet-dienen ingediend, waarin hij de rechtbank verzoekt de brief met bijlage van [naam] van 12 december 2012 niet aan te merken als akte en buiten beschouwing te laten en voorts om akte van niet-dienen te verlenen.
2.4. Op 27 mei 2013 heeft mr. Van Binsbergen een tussenvonnis gewezen. In dit vonnis is, voor zover van belang, overwogen dat [naam] weliswaar niet aan de bewijsinstructie heeft voldaan, en dat daarmee haar recht op het aandragen van bewijs door middel van getuigen is vervallen, maar dat dit onverlet laat dat het haar vrijstaat om bewijs te leveren door middel van schriftelijk bewijs. In het vonnis is voorts de brief van [naam] van
12 december 2012 aangemerkt als akte en het bij die brief gevoegde dossier, waar [Verzoeker] niet inhoudelijk op heeft gereageerd, als voldoende (schriftelijk) bewijs voor de aansprakelijkheid van [Verzoeker]. Ten aanzien van de (omvang van de) schade, wordt de zaak vervolgens naar de rolzitting van 24 juni 2013 verwezen.
3. Het verzoek
3.1. Mr. Bouchikhi heeft namens [Verzoeker] aan het verzoek tot wraking ten grondslag gelegd dat mr. Van Binsbergen het bewijs geleverd acht op basis van de namens [naam] bij brief overgelegde productie, die volgens mr. Bouchikhi bovendien niet als akte is aan te merken, terwijl volgens de bewijsopdracht het bewijs middels getuigenverhoren diende te worden geleverd. Ook had [Verzoeker] in de gelegenheid gesteld moeten worden om op deze stukken te reageren. Dat is niet gebeurd, zodat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden. Voorts is [Verzoeker] het recht op een contra-enquête ontnomen.
3.2. Mr. Van Binsbergen heeft naar voren gebracht dat voor zover de wrakingsgronden betrekking hebben op haar (processuele) beslissingen voorafgaande aan het tussenvonnis deze te laat zijn ingediend. Voor zover de wrakingsgronden betrekking hebben op haar (processuele) beslissingen genomen bij het tussenvonnis, vormen deze eveneens geen wrakingsgrond. In dat geval dient [Verzoeker] – wil hij de beslissing aanvechten – na het eindvonnis hoger beroep in te stellen, aldus mr. Van Binsbergen.
4. De beoordeling
4.1. Voor de beoordeling van dit wrakingsverzoek is de toepasselijke norm gegeven in artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Artikel 36 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van rechterlijke onpartijdigheid in de zin van artikel 36 Rv en artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
4.3. Er zijn geen feiten en/of omstandigheden gesteld dan wel gebleken op grond
waarvan thans geoordeeld dient te worden dat sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van mr. Van Binsbergen jegens [Verzoeker]. Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de bij [Verzoeker] dienaangaande bestaande vrees dat mr. Van Binsbergen jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.4. Voor zover het wrakingsverzoek van [Verzoeker] zou zien op de inhoud van het tussenvonnis van 27 mei 2013 overweegt de rechtbank dat het wrakingsmiddel niet bedoeld is om te ageren tegen onjuist geachte rechterlijke uitspraken. Daartegen staat (na het eindvonnis) een rechtsmiddel open.
4.5. Uit de door mr. Bouchikhi ingediende antwoordakte voor de rolzitting van 14 januari 2013 blijkt dat de brief met bijlage van [naam] van 12 december 2012 hem bekend was en dat hij in de gelegenheid is gesteld op die stukken te reageren. Mr. Bouchikhi heeft niet inhoudelijk op deze stukken gereageerd, kennelijk omdat deze volgens hem niet zijn aan te merken als een akte. De gevolgen van die beslissing komen echter voor zijn rekening. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van vooringenomenheid van mr. Van Binsbergen jegens [Verzoeker], zodat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1. wijst het verzoek tot wraking van mr. G.J. van Binsbergen af;
5.2. draagt de griffier van de wrakingskamer op een afschrift van deze beslissing toe te zenden aan [Verzoeker], mr. Bouchikhi, mr. Van Binsbergen en mr. Drenth, alsmede aan de voorzitter van de afdeling civiel en de president van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. P. Bender, voorzitter, mr. M.C.P. de Ridder en mr. A.C. van den Boogaard, leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. A. van der Landen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2013.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.