RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
uitspraak van de meervoudige kamer van 5 juni 2013 in de zaak tussen
Stichting Perspectief, te Utrecht, eiseres
(gemachtigde: mr. M.A. Schaap),
de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder
(gemachtigden: mr. C.A.J. Mastenbroek en mr. K. Stuurman).
Bij besluit van 14 oktober 2009 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot verlening van een subsidie ten bedrage van € 743.027,- voor het project “Versterken van de individuele positie van leden PGO-organisaties die langdurig verblijven in zorginstellingen” (het project) afgewezen.
Bij besluit van 28 mei 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het besluit van 28 mei 2010 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2012. Namens eiseres is haar directeur, [A], verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, mr. C.A.J. Mastenbroek en
drs. R. Garretsen.
Bij tussenuitspraak van 28 juni 2012 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van die uitspraak de geconstateerde gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in die tussenuitspraak.
Bij tussenuitspraak van 3 augustus 2012 heeft de rechtbank op verzoek van verweerder de termijn waarbinnen de geconstateerde gebreken kunnen worden hersteld, verlengd tot
6 september 2012.
Verweerder heeft een nader stuk ingediend. Eiseres heeft hierop gereageerd.
De zaak is opnieuw ter zitting behandeld. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2013. Namens eiseres is haar directeur, [A], verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
1. Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, nog het recht van toepassing zoals dat gold tot en met
31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekendgemaakt vóór
1 januari 2013.
2. Deze uitspraak bouwt voort op de (inhoudelijke) tussenuitspraak van 28 juni 2012. De rechtbank neemt over en blijft bij al wat zij in deze uitspraak heeft overwogen en beslist.
3. De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 28 juni 2012 overwogen dat het advies van de Programmaraad, vanwege de wijze waarop het is vastgelegd, niet op een inzichtelijke wijze informatie verschaft en dat verweerder dit advies dus niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft kunnen leggen. Nu de bezwaarschriftencommissie voor de motivering van de afwijzing van de aanvraag tevens in essentie verwijst naar het advies van de Programmaraad, heeft verweerder het besluit van 28 mei 2010 evenmin op het advies van deze commissie kunnen baseren. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de motivering die verweerder heeft gegeven onvoldoende is voor de conclusie dat niet duidelijk is hoe de begrote kosten van het project zich verhouden tot de beoogde resultaten. Verweerder heeft ten onrechte nagelaten om concreet en kenbaar aan de hand van de gegevens die eiseres over dit project heeft verstrekt te motiveren waarom volgens hem de verhouding tussen de kosten en de resultaten onduidelijk is. Verder heeft verweerder ten onrechte nagelaten om concreet te motiveren waarom hij meent dat er geen duidelijkheid is over hoe de beoogde resultaten van het project in de toekomst zullen worden voortgezet. Ten slotte heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten de motivering voor de conclusie dat de inhoudelijke relevantie van het project ‘voldoende’ is, kenbaar te maken.
4. Verweerder heeft op 5 september 2012 op deze tussenuitspraak gereageerd. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres opnieuw beoordeeld aan de hand van de Subsidieregeling PGO en het Beleids- en beoordelingskader behorend bij de Subsidieregeling PGO met nr. MC 2978257 (het Beleids- en beoordelingskader), zoals deze regelgeving luidde in de periode van 1 januari 2009 tot 1 juli 2011. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de kwaliteit van het project als ‘matig’ moeten worden beoordeeld en de inhoudelijke relevantie van het project als ‘voldoende’.
5. Het is aan de rechtbank om de reactie van een bestuursorgaan op een tussenuitspraak te kwalificeren als een nadere motivering op het bestreden besluit of als een nieuw besluit. In dit geval is de rechtbank van oordeel dat het door verweerder ingediende stuk van
5 september 2012 moet worden aangemerkt als een nieuw besluit. Verweerder heeft immers de gehele zaak opnieuw beoordeeld en heeft gedeeltelijk ook nieuwe standpunten ten opzichte van het besluit van 28 mei 2010 ingenomen. De rechtbank merkt verweerders reactie van 5 september 2012 dan ook aan als een gewijzigd besluit op bezwaar in de zin van artikel 6:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb wordt het beroep geacht mede te zijn gericht tegen het nieuwe besluit.
6. Omdat verweerder een nieuw besluit op bezwaar heeft genomen, heeft eiseres geen belang meer bij een uitspraak op het beroep voor zover dat is gericht tegen het besluit van 28 mei 2010. Het beroep tegen dit besluit moet dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard. Nu de rechtbank in de tussenuitspraak van 28 juni 2012 gebreken heeft geconstateerd in het besluit van 28 mei 2010 en eiseres hiertegen dus terecht beroep heeft ingesteld, ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1180,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 472,- en een wegingsfactor 1).
7. Voor zover eiseres ter zitting heeft beoogd zich op het standpunt te stellen dat verweerder zich ten onrechte niet heeft laten adviseren bij de totstandkoming van het besluit van
5 september 2012, volgt de rechtbank dit standpunt niet. De Programmaraad, die verweerder eerder heeft geadviseerd over aanvragen om projectsubsidies, bestaat inmiddels niet meer. Verweerder is het bevoegde bestuursorgaan om op dergelijke aanvragen te beslissen. Hij kan zich hierover laten adviseren, maar is daartoe niet verplicht. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Op grond van het Beleids- en beoordelingskader is het eerste subcriterium voor de beoordeling van de kwaliteit van een project, samengevat weergegeven, of de organisatie de doelstelling en resultaten van het project helder, goed onderbouwd en toetsbaar heeft beschreven.
9. Verweerder heeft hierover gesteld dat eiseres helder heeft omschreven hoe het project past in de vierjarige visie van de organisatie, waarom het project belangrijk is en welke problemen het project wil oplossen. De beoogde resultaten van het project zijn volgens verweerder ook duidelijk omschreven. Verweerder heeft echter gesteld dat onvoldoende helder is gemotiveerd waarom bepaalde keuzes zijn gemaakt en dat niet helder is omschreven waarom de verschillende onderdelen van het plan noodzakelijk zijn om de beoogde resultaten te bereiken. In dit verband heeft verweerder gesteld dat de groep van personen die profiteert van de resultaten van het project niet helder is omschreven. In het projectplan wordt niet omschreven hoe wordt gewaarborgd dat de mensen die volgens eiseres worden betrokken bij de opbouw van het ondersteuningsnetwerk, worden betrokken bij het project, naar welke aantallen wordt gestreefd en of er al organisaties zijn die hebben toegezegd mee te werken. Verweerder heeft verder gesteld dat de resultaten van het project wel beschikbaar worden gesteld aan de beoogde doelgroep, maar dat het vervolgens aan hen wordt overgelaten of en hoe zij er iets mee gaan doen. Wat betreft de kosten van het project heeft verweerder gesteld dat deze voornamelijk personele kosten betreffen, namelijk bijna 90% van de totale begroting. Volgens verweerder geeft het projectplan onvoldoende inzicht in de vraag waarom deze kosten noodzakelijk zijn om de beoogde resultaten te behalen. Verweerder heeft er verder op gewezen dat eiseres geheel verantwoordelijk is voor de uitvoering van het project, waarbij de vraag rijst of het subsidiegeld wel volledig ten goede komt aan de deelnemers van het project en niet (deels) wordt gebruikt om de organisatie van eiseres in stand te houden. Verweerder heeft tevens gesteld dat de begroting niet sluitend is, nu het uurloon van de redacteur niet klopt.
10. Eiseres heeft aangevoerd dat de borging van de resultaten voornamelijk in de deelnemers zelf zit. Het is een project voor en door mensen. Die mensen worden vóór de uitvoering van het project getraind en zijn betrokken bij alle werkzaamheden, aldus eiseres. Aan belanghebbenden wordt ondersteuning geboden om hun eigen vragen en behoeften te formuleren. Nadat zij zelf het project hebben uitgevoerd, hebben zij veel kennis en ervaring opgedaan en zijn zij het blijvende aanbod dat verweerder wenst. Over verweerders stelling dat het bezwaarlijk is dat er veel kosten gaan zitten in personeelsuren heeft eiseres gesteld dat het voor het grootste gedeelte gaat om mensen uit de doelgroep. Verder heeft eiseres verwezen naar het projectplan waarin wordt ingegaan op de werkzaamheden die iedere deelnemer zal verrichten per (deel)product, gekoppeld aan resultaten. Hierbij heeft eiseres opgemerkt dat een verkeerd aantal uren is opgenomen voor de inzet van de redacteur. Eiseres heeft verder gesteld dat de salariskosten voor het grootste gedeelte worden uitbetaald aan mensen die tot de PGO-doelgroep behoren. Haar kleine vaste staf kost niet veel. Dat er geld nodig is voor training is volgens eiseres, gelet op de aard van het project en gelet op de mensen die het project gaan uitvoeren, volkomen logisch. Ter zitting heeft eiseres er nog op gewezen dat op pagina 1 van het projectplan de organisaties zijn vermeld die willen meewerken.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat de groep van personen die profiteert van de resultaten van het project niet helder is omschreven en dat het aan de doelgroep wordt overgelaten of en hoe zij iets gaan doen met de resultaten van het project. Het project zelf bestaat immers slechts uit de trajecten die zestien leden van PGO-organisaties gaan volgen. Het projectplan biedt geen garantie dat de deelnemers, die volgens eiseres nadat het project is afgerond zelf het blijvende aanbod zullen vormen, de opgedane ervaring ook ten dienste van de overige leden van de doelgroep zullen stellen. Verweerder heeft zich verder op het standpunt mogen stellen dat, nu onvoldoende duidelijk is hoe de doelgroep zal profiteren van het project, de kosten daarvan in verhouding erg hoog zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich reeds op grond van het voorgaande, dat zowel de verhouding tussen de kosten van het project en de beoogde resultaten daarvan als de voortzetting van die resultaten in de toekomst behelst, op het standpunt mogen stellen dat de kwaliteit van het project ‘matig’ is, als bedoeld in het Beleids- en beoordelingskader. Verweerder heeft met het besluit van 5 september 2012 dan ook het in de tussenuitspraak geconstateerde motiveringsgebrek op deze punten hersteld. De beroepsgrond slaagt niet.
12. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder, door in het besluit van 5 september 2012 te motiveren waarom volgens hem de inhoudelijke relevantie van het project ‘voldoende’ is, het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek dat deze motivering niet kenbaar was, heeft hersteld.
13. Uit hoofdstuk 4.2 van het Beleids- en beoordelingskader volgt dat, als een project in eerste instantie in vak 5 of 6 van de beoordelingstabel is geplaatst, zoals in deze zaak het geval is, de betreffende organisatie daarna in de gelegenheid wordt gesteld om de kwaliteit van het project te verbeteren. Als de kwaliteit van het project dan (nog steeds) als ‘matig’ wordt beoordeeld, is dit onvoldoende om voor subsidie in aanmerking te komen. De rechtbank overweegt dat, nu verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de kwaliteit van het project nog steeds ‘matig’ is, eiseres reeds op grond hiervan niet in aanmerking komt voor subsidiëring van het project. De beroepsgronden tegen verweerders standpunt dat de inhoudelijke relevantie van het project als ‘voldoende’ moet worden beoordeeld, behoeven dan ook geen bespreking.
14. Gelet op het voorgaande is het beroep voor zover dat is gericht tegen het besluit van
5 september 2012 ongegrond.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover dat is gericht tegen het besluit van 28 mei 2010 niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1180,-, te betalen aan eiseres;
- verklaart het beroep voor zover dat is gericht tegen het besluit van 5 september 2012 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schukking, voorzitter, en mr. G.C. van Gelein Vitringa-Boudewijnse en mr. K.J. Veenstra, leden, in aanwezigheid van mr. A.E. Veldhoen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.