ECLI:NL:RBMNE:2013:CA2448

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
16/600886-11 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake cocaïnehandel door verdachte met blanco strafblad

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, is de verdachte beschuldigd van het opzettelijk handelen in cocaïne. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 22 april 2013, waarbij de rechtbank kennisnam van de vordering van de officier van justitie en de verdediging door mr. A.C. Vingerling. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het handelen in cocaïne in de periode van 1 april 2011 tot en met 6 september 2011 en het bezit van cocaïne op 7 september 2011. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank waardeerde het bewijs, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en diverse proces-verbalen van de Opiumwet, en kwam tot de conclusie dat de verdachte schuldig was aan de ten laste gelegde feiten. De verdachte had cocaïne rondgebracht om zijn gokschulden te dekken en leefde van een bijstandsuitkering. De rechtbank hield rekening met het blanco strafblad van de verdachte en zijn inspanningen om hulp te zoeken voor zijn gokverslaving. De rechtbank besloot af te wijken van de eis van de officier van justitie en legde een taakstraf op van 120 uur, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden en een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werden de in beslag genomen voorwerpen, waaronder een Nokia telefoon en geldbedragen, behandeld. De rechtbank verklaarde de in beslag genomen geldbedragen verbeurd, maar gelastte de teruggave van andere voorwerpen aan de verdachte. Dit vonnis is uitgesproken op 6 mei 2013.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/600886-11 (P)
vonnis van de meervoudige strafkamer van 6 mei 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [1963],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres], [woonplaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 april 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de advocaat, mr. A.C. Vingerling, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: in de periode van 1 april 2011 tot en met 6 september 2011 heeft gehandeld in cocaïne.
Feit 2: op 7 september 2011 cocaïne in zijn bezit heeft gehad.
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan. Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie aangegeven dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte gedurende de periode van 1 april 2011 tot en met 6 september 2011 drugs heeft gedeald.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman is met de officier van justitie van mening dat de aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Anders dan de officier van justitie heeft de raadsman echter bepleit dat de ten laste gelegde periode onder feit 1 ingekort dient te worden. Op het moment dat verdachte werd aangehouden was hij ongeveer drie weken actief als koerier. Dit wordt onder meer ondersteund door een politieregistratie op 16 augustus 2011, alsmede door de telefooncontacten die verdachte heeft gehad met de uiteindelijke dealer, bekend onder de naam ‘[naam]’.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte de aan hem onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan. De rechtbank baseert zich daarbij op de opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- De bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting.
- Het proces-verbaal Opiumwet.
- Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 24 oktober 2011.
- Het proces-verbaal Opiumwet d.d. 12 september 2011.
- Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 24 oktober 2011.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op tijdstippen in de periode van 1 april 2011 tot en met 6 september 2011 te Amersfoort, telkens opzettelijk heeft afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde telkens cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
op 7 september 2011 te Amersfoort, opzettelijk aanwezig heeft gehad, 37,89 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
Feit 1: Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, vierde lid van de Opiumwet, meerrmalen gepleegd.
Feit 2: Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, vierde lid van de Opiumwet.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen en maatregelen
8.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 37 dagen met aftrek van het voorarrest wordt opgelegd. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte een werkstraf van 240 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de werkstraf niet naar behoren (heeft) verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen, op te leggen en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij het bepalen van de op te leggen straf rekening te houden met de rol van verdachte en het korte tijdsbestek waarin de strafbare gedragingen zich hebben afgespeeld. Verdachte is huisman en heeft de zorg voor de kinderen. Om deze redenen heeft de raadsman verzocht de door de officier van justitie geëiste werkstraf te matigen en af te zien van het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf, dan wel enkel te volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest plus een voorwaardelijk deel, maar dan af te zien van het opleggen van ook een werkstraf.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft gedurende enige tijd als koerier cocaïne rondgebracht. Verdachte is dit gaan doen, omdat hij gokschulden had die hij terug moest betalen en met zijn gezin moest leven van een bijstandsuitkering.
Cocaïne is een voor de gezondheid van de gebruikers zeer schadelijke stof. De verspreiding van en handel in cocaïne is daarnaast zeer nadelig voor de samenleving, onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande, door verslaafden gepleegde vormen van criminaliteit en de door hen veroorzaakte overlast. Verdachte heeft hierbij kennelijk niet stil gestaan en enkel gehandeld vanuit zijn eigen belang.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van verdachte d.d. 13 maart 2013. Hieruit volgt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven niet meer te gokken. Om weerstand tegen het gokken te kunnen bieden heeft verdachte zelfstandig hulp gezocht bij Centrum Maliebaan, thans Victas geheten. Verdachte heeft verklaard dat hij van Centrum Maliebaan advies heeft gekregen hoe hij tegen zijn gokverslaving kan vechten. Op dit moment bestaat bij verdachte geen hulpvraag meer.
Voorts heeft de rechtbank bij het bepalen van de op te leggen straf acht geslagen op de straffen die in dergelijke zaken –waarbij de rol van verdachte beperkt is en de periode van relatief geringe duur is– opgelegd worden.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd maar ook van wat de raadsman heeft voorgesteld. Gelet hierop zal de rechtbank wel ook een werkstraf aan verdachte opleggen zij het een werkstraf van geringere duur dan door de officier van justitie gevorderd.
9. Het beslag
9.1 De eis van de officier van justitie
Ten aanzien van de in beslag genomen goederen heeft de officier van justitie de verbeurdverklaring gevorderd van de Nokia telefoon en van een geldbedrag van € 457,40 en een geldbedrag van € 460,00.
De in beslag genomen pasjes, portemonnee en het polstasje dienen aan verdachte geretourneerd te worden, aldus de vordering van de officier van justitie.
9.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de Nokia telefoon te retourneren aan verdachte. Deze telefoon is de privételefoon van verdachte. Hiermee zijn geen contacten geweest met de leverancier van de cocaïne.
Ten aanzien van de overige in beslag genomen goederen heeft de raadsman geen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ingenomen.
9.3 Het oordeel van de rechtbank
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
- Pasjes
- Portemonnee
- Polstasje
- Nokia telefoon
- € 457,40
- € 460,00
Deze voorwerpen behoren aan verdachte toe. Deze kan de voorwerpen geheel of ten dele ten eigen bate aanwenden. Nu de geldbedragen, groot € 457,40 en € 460,00 geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het onder feit 1 en 2 bewezen geachte zijn verkregen, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de overige in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
11. Beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1: Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, vierde lid van de Opiumwet, meerrmalen gepleegd.
Feit 2: Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, vierde lid van de Opiumwet.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
- Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 2 (twee) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
- Veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van 120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 (zestig) dagen, met bevel dat het restant van de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Beslag
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een geldbedrag groot € 457,40 en een geldbedrag groot € 460,00.
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een Nokia telefoon, pasjes, portemonnee en een polstasje.
Voorlopige hechtenis
Heft het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het moment waarop onderhavig vonnis onherroepelijk wordt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.W.G. de Beer, voorzitter,
mrs. P. Bender en J.P.M. Schwillens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.P. Stapel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 mei 2013.
Mr. J.P.M. Schwillens is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE : De tenlastelegging
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 april 2011
tot en met 6 september 2011 te Amersfoort, althans in het arrondissement
Utrecht, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt
en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde (telkens) cocaïne
een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 10 lid 4 Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 07 september 2011 te Amersfoort, althans in het
arrondissement Utrecht, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of
verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
37,89 gram cocaine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende
lijst I;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 10 lid 4 Opiumwet