ECLI:NL:RBMNE:2013:CA2415

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
C/16/344433/HA RK 13-29
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechters in voorlopige hechteniszaak

In deze wrakingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 mei 2013 een verzoek tot wraking behandeld van [Verzoeker], die in voorlopige hechtenis was genomen. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de rechters die eerder hadden geoordeeld over de voorlopige hechtenis van [Verzoeker]. Tijdens de mondelinge behandeling was [Verzoeker] aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat mr. H.F.M. Struycken. De voorzitter van de meervoudige raadkamer, mr. A. van Holten, en de officier van justitie, mr. A.J.S. Visser, waren ook aanwezig.

Mr. Struycken voerde aan dat de rechters partijdig waren, omdat zij eerder een beschikking hadden gegeven zonder de bezwaren van [Verzoeker] te motiveren. De rechtbank oordeelde dat de rechters niet in de wraking berustten en dat er geen sprake was van partijdigheid. De rechtbank benadrukte dat het gebruikelijk is dat rechters die eerder over voorlopige hechtenis oordelen, ook later in de procedure betrokken blijven.

De rechtbank toetste het wrakingsverzoek aan de normen van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Het verzoek werd afgewezen, omdat er geen objectieve feiten of omstandigheden waren die de vrees voor gebrek aan onpartijdigheid rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat de eerdere bemoeienis van de rechters met de zaak van [Verzoeker] op zich niet voldoende was om aan te nemen dat zij partijdig waren.

De beslissing van de rechtbank was dat het wrakingsverzoek werd afgewezen en dat de procedure tegen [Verzoeker] voortgezet diende te worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van schorsing vanwege het wrakingsverzoek. Tegen deze beslissing stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
zaaknummer / rekestnummer: C/16/344433/HA RK 13-29
beslissing van 16 mei 2013 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken, zitting houdend te Lelystad
op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (SV) van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
thans in voorarrest in de Penitiaire Inrichting te Almere,
verzoeker,
advocaat mr. H.F.M. Struycken te Amsterdam.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces verbaal van 16 mei 2013 van de behandeling in raadkamer van de Strafraadkamer van Rechtbank Midden-Nederland, zittingslocatie Lelystad
- de mondelinge behandeling op 16 mei 2013.
1.2. Het wrakingsverzoek is op 16 mei 2013 in het openbaar behandeld. Bij de mondelinge behandeling is [Verzoeker] verschenen bijgestaan door zijn advocaat mr. H.F.M. Struycken.
Mr. A. van Holten is verschenen namens de door haar voorgezeten meervoudige raadkamer. Mr. A.J.S. Visser, officier van justitie, is ook bij de mondelinge behandeling aanwezig.
2. De behandeling van het wrakingsverzoek
2.1 Voorafgaand aan de behandeling van het wrakingsverzoek stelt de voorzitter aan de orde dat het verzoek met gesloten deuren wordt behandeld, omdat de behandeling door van de meervoudige raadkamer, waarin het verzoek is gedaan, eveneens met gesloten deuren werd gehouden. Mr. Struycken heeft daarop aangevoerd dat [Verzoeker] de voorkeur geeft aan een openbare behandeling van het verzoek. Een openbare behandeling van het verzoek biedt [Verzoeker] meer waarborgen dan een behandeling met gesloten deuren. Desgevraagd heeft mr. Van Holten meegedeeld dat zij geen bezwaar heeft tegen een openbare behandeling van het verzoek. Mr. Visser heeft desgevraagd ook aangegeven geen bezwaar te hebben tegen een openbare behandeling van het verzoek. De voorzitter besluit de deuren te openen en het wrakingsverzoek in het openbaar te behandelen.
3. Het wrakingsverzoek
3.1. Het verzoek tot wraking is gericht tegen de rechters die deelnamen aan de met gesloten deuren gehouden terechtzitting van de meervoudige raadkamer, zitting houdende te Lelystad op 16 mei 2013 in de procedure met het parketnummer 07.662574-12. De voorzitter van de meervoudige raadkamer, mr. Van Holten, heeft op 20 februari 2013 als voorzitter van de raadkamer gevangenhouding de gevangenhouding van [Verzoeker] bevolen voor een termijn van 90 dagen en een verzoek tot schorsing afgewezen. Op 10 april 2013 heeft mr. Van Holten een door mr. Struycken ingediend verzoek tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis behandeld. Zij is bij die gelegenheid gewraakt. Het wrakingsverzoek is bij beslissing van de wrakingskamer van 15 april 2013 afgewezen. Op 18 april 2013 heeft de meervoudige strafraadkamer, bestaande uit mr. Van Holten als voorzitter en mrs. Wijma en Schormans als rechters, het verzoek tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen.
3.2. Mr. Struycken heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek het verzoek - samengevat - als volgt onderbouwd. Door dezelfde samenstelling van rechters (zoals vermeld onder 3.1) is op 18 april 2013 een beschikking (hierna: de beschikking) gegeven met betrekking tot de voorlopige hechtenis van [Verzoeker]. In die beschikking wordt zonder enige motivering voorbijgegaan aan de namens [Verzoeker] uitgebreid gemotiveerde bezwaren. Ook beslissingen ten aanzien van de voorlopige hechtenis dienen deugdelijk gemotiveerd te zijn. De beschikking voldoet daar niet aan. Als er een principieel verweer wordt gevoerd, zoals is gedaan, dan moet daarop worden ingegaan. Verder heeft mr. Van Holten tijdens de behandeling de opmerking gemaakt ‘dat het hier geen hoger beroepsinstantie is’. Uit deze opmerking blijkt dat men niet bereid was nog serieus naar de zaak te kijken.
Voorts is het in zijn algemeenheid onjuist dat rechters die hebben geoordeeld over de voorlopige hechtenis, ook deel uitmaken van de samenstelling die de zaak verder behandelt.
Gelet op dit alles zet [Verzoeker] vraagtekens bij de onpartijdigheid van genoemde rechters.
4. Het standpunt van de rechters van de strafkamer
4.1. De rechters hebben niet in de wraking berust. Mr. Van Holten heeft als voorzitter van de meervoudige raadkamer het standpunt van de combinatie naar voren gebracht. Van partijdigheid van een of meer van de rechters is geen sprake. Het komt vaker voor dat leden van de combinatie die over de voorlopige hechtenis oordeelt, ook deel uitmaken van de combinatie die de zaak in een later stadium behandelt. De beslissing tot afwijzing van het verzoek tot opheffing/schorsing van de voorlopige hechtenis is op de gebruikelijke wijze gemotiveerd met de overweging dat de rechtbank van oordeel is dat de ernstige bezwaren en gronden waarop verdachte in voorlopige hechtenis zit, nog bestaan, alsmede dat er onvoldoende redenen zijn om het verzoek tot schorsing toe te wijzen, nu het strafvorderlijk belang bij voortduring van de voorlopige hechtenis zwaarder dient te wegen dan de belangen van verdachte bij schorsing daarvan.
De opmerking over de appèlinstantie had betrekking op de beslissing van de kinderrechter en de vraag of daar al dan niet hoger beroep tegen was ingesteld.
5. Het standpunt van de Officier van Justitie
5.1. Mr. Visser heeft medegedeeld dat hij geen (schijn van) partijdigheid bij de rechtbank heeft kunnen bespeuren en dat de stellingen van [Verzoeker] met betrekking tot dezelfde rechters in verschillende samenstellingen geen steun vindt in de wet.
6. De beoordeling
6.1. De beoordeling van het wrakingsverzoek moet worden getoetst aan de norm van zowel artikel 512 van het Wetboek van strafvordering als artikel 6 EVRM, dit alles in samenhang met de door de Hoge Raad en de door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Van gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn, indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging bevooroordeeld is.
Ook kan daarvan sprake zijn, indien objectief bepaalde feiten of omstandigheden de rechtzoekende grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Voorop staat dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
6.2. [Verzoeker] heeft niet gesteld dat er sprake is van een persoonlijke vooringenomenheid jegens hem. De rechtbank is daarvan ook niet gebleken.
6.3. Daarom zal moeten worden beoordeeld of naar objectieve maatstaven sprake is van feiten en omstandigheden die de (subjectieve) vrees bij [Verzoeker] rechtvaardigen dat het mrs. Van Holten, Wijma en Schormans aan onpartijdigheid ontbreekt.
[Verzoeker] heeft zijn wrakingsverzoek in de eerste plaats gestoeld op de eerdere bemoeienis met zijn zaak door mrs. Van Holten, Wijma en Schormans. De enkele omstandigheid dat een rechter eerder bemoeienis heeft gehad met een zaak, is volgens vaste jurisprudentie, onvoldoende om partijdigheid aan te kunnen nemen. Daartoe zijn bijkomende omstandigheden vereist.
Als bijkomende omstandigheden heeft mr. Struycken namens [Verzoeker] aangevoerd dat in deze procedure niet overeenkomstig de geldende wetten en verdragen is gehandeld doordat voornoemde rechters in de beschikking van 18 april 2013 zonder enige inhoudelijke motivering voorbij zijn gegaan aan de door [Verzoeker] uitdrukkelijk naar voren gebrachte (principiële) bezwaren. Deze betroffen onder meer de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en de onjuistheid van de beschikking van de kinderrechter. Ook heeft [Verzoeker] aangevoerd dat het hem op geen enkele manier was verboden om de kinderen mee te nemen.
De omstandigheid dat [Verzoeker] van mening is dat de beschikking van 18 april 2013 onvoldoende gemotiveerd is, vormt niet een omstandigheid die objectief bezien gegronde aanleiding geeft om te twijfelen aan de onpartijdigheid van mrs. Van Holten, Wijma en Schormans. Uitgangspunt is dat de (motivering van de) beslissing niet door middel van een wrakingsverzoek aan de orde kan worden gesteld, maar dat daarvoor de weg gevolgd dient te worden van het instellen van een rechtsmiddel tegen die beslissing. Slechts wanneer de beslissing dermate onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat het oordeel van de rechter slechts kan voortvloeien uit een vooringenomenheid jegens de betrokkene, kan dit tot toewijzing van een wrakingsverzoek leiden. Hiervan is echter niet gebleken.
Ook uit de opmerking die mr. Van Holten ter zitting heeft gemaakt ‘dat het hier geen hoger beroep instantie is’ blijkt niet dat sprake is van vooringenomenheid van de rechters. Immers, [Verzoeker] heeft niet weersproken dat deze opmerking, zoals mr. Van Holten heeft verklaard, geen betrekking had op (de eerdere beslissingen in) deze strafzaak, maar op de beslissing van de kinderrechter. Dat een behandeling van de strafzaak niet de geëigende plek is om beslissingen van de kinderrechter ongedaan gemaakt te krijgen is feitelijk juist. Van andere bijkomende omstandigheden waaruit naar objectieve maatstaven de vrees voor het gebrek aan onpartijdigheid zou kunnen voortvloeien is de rechtbank niet gebleken.
6.4. Gelet op het voorgaande zal het verzoek tot wraking van mrs. Van Holten, Wijma en Schormans worden afgewezen.
7. De beslissing
De rechtbank
7.1. wijst het verzoek tot wraking af;
7.2. draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan de heer [Verzoeker], mr. Struycken, de mrs. A. van Holten, L.G. Wijma en F.H. Schormans, alsmede aan de voorzitter van de afdeling strafrecht en de president van deze rechtbank;
7.3. draagt de griffier van de wrakingskamer voorts op deze beslissing te zenden aan de belanghebbende mr. A.J.S. Visser, Officier van Justitie;
7.4. bepaalt dat de strafzaak tegen [Verzoeker] dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. drs. S.M. van Lieshout, voorzitter, mr. Y. Telenga en mr. G.A.M. Peper als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. B.F. Hammerle, griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2013.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.