RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Familierecht
locatie Utrecht
Crisismachtiging tot uithuisplaatsing
Zaak-/rolnummer: C/16/345008 / JE RK 13-1448
Beschikking van de kinderrechter van 4 juni 2013 met betrekking tot de minderjarige:
[naam], geboren op [2005] te [geboorteplaats],
nader te noemen: [naam].
De kinderrechter merkt naast de verzoeker als belanghebbende aan:
- [moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder.
Het ouderlijk gezag wordt uitgeoefend door de moeder.
1. Verloop van de procedure
1.1. [naam] is onder toezicht gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht (hierna te noemen: BJZ). De ondertoezichtstelling loopt tot 25 januari 2014.
1.2. Bureau Jeugdzorg Utrecht heeft op 27 mei 2013 telefonisch en vervolgens op 28 mei 2013 schriftelijk verzocht onmiddellijk een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor de duur van vier weken.
1.3. Bij beschikking van 27 mei 2013 verleende de kinderrechter een machtiging tot plaatsing van [naam] in een crisispleeggezin, met ingang van 27 mei 2013 voor de duur van vier weken, te weten tot 24 juni 2013.
1.4. Op 4 juni 2013 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De griffier heeft van de inhoud daarvan aantekening gehouden. Bij de behandeling zijn verschenen:
- de moeder, mevrouw [moeder], met haar advocaat, mr. R. Veerkamp,
- mevrouw L. Noest, vertegenwoordiger namens BJZ.
2. Vaststellingen en overwegingen
2.1. Mevrouw Noest heeft ter terechtzitting namens BJZ het volgende medegedeeld. De moeder is onder bewind gesteld wegens zorgen over haar financiële situatie. De moeder is daartegen in hoger beroep gegaan en heeft sindsdien ook haar medewerking aan andere hulpverlening met betrekking tot haarzelf en [naam] beëindigd. Voor BJZ is dit de aanleiding geweest een regulier verzoek tot verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing bij de kinderrechter in te dienen. Toen de moeder aan de gezinsvoogd vertelde dat zij naar Sierra Leone wilde gaan met [naam] teneinde zich aan hulpverlening te ontrekken, heeft de gezinsvoogd een crisismachtiging tot uithuisplaatsing verzocht. Deze dreiging werd voor BJZ dermate reëel en acuut ingeschat dat een crisismachtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk werd geacht.
Desgevraagd heeft mevrouw Noest medegedeeld dat [naam] momenteel verblijft in een perspectiefbiedend pleeggezin. BJZ is voornemens [naam] pas weer terug te plaatsen bij de moeder op het moment dat de moeder haar problematiek zodanig heeft aangepakt dat ze (weer) goed voor [naam] kan zorgen. De moeder is niet, althans niet altijd, beschikbaar voor [naam]. Zij laat [naam] regelmatig aan zijn lot over zonder aan iemand mede te delen wanneer zij terug zal komen. Zo heeft [naam] in februari van dit jaar een keer laat op straat gelopen terwijl zijn moeder in Maastricht verbleef en niet van plan was om terug te komen. Er is toen een melding gedaan bij het SEZ-team van BJZ. Ook zijn er vanuit school de zorgen geuit dat [naam] (regelmatig) niet gekleed is naar het seizoen alsmede dat [naam] al vaak van school verzuimd heeft, laatstelijk doordat hij na de kerstvakantie nog drie weken met de moeder in Sierra Leone was. De moeder heeft dit destijds niet aan school noch aan de gezinsvoogd doorgegeven. De hulpverlening heeft hierdoor meerdere malen stil gelegen. Mevrouw Noest heeft voorts medegedeeld dat de moeder haar hoger beroep inzake de bewindvoering pas een week geleden heeft ingetrokken en dat dit derhalve nog geen borging is voor voortzetting van de(ze) hulpverlening.
2.2. De moeder heeft ter terechtzitting, (mede) middels haar advocaat, het volgende medegedeeld. De financiële problemen zijn niet langer aan de orde en de moeder heeft het hoger beroep inzake de bewindvoerder ingetrokken. Daarnaast werkt zij mee met diverse vormen van hulpverlening. Zo verblijft [naam] eenmaal in de twee weken in een netwerkpleeggezin om de Nederlandse taal en cultuur te leren en komt er wekelijks iemand van Tien voor Toekomst om [naam] te begeleiden bij zijn huiswerk. Deze hulp zal wat de moeder betreft gewoon voortgezet worden, ook ingeval de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [naam] niet langer bestaan. Voorts heeft de moeder medegedeeld dat zij wel (degelijk) met de gezinsvoogd en bewindvoerder wil samenwerken.
De advocaat van de moeder heeft voorts het volgende medegedeeld. De moeder verzoekt primair de machtiging tot uithuisplaatsing vanaf heden te beëindigen aangezien er bij het verlenen geen grond voor bestond, subsidiair de machtiging tot uithuisplaatsing vanaf heden te beëindigen en meer subsidiair [naam] in de gelegenheid te stellen op 5 juni 2013 bij de ceremonie aanwezig te zijn waar [naam] en de moeder hun Nederlandse nationaliteit verkrijgen. De advocaat heeft daartoe aangevoerd dat er geen schriftelijke stukken zijn die de crisismachtiging tot uithuisplaatsing onderbouwen. Er zijn slechts mondelinge mededelingen. Voorts zijn er geen verklaringen van gehoorde getuigen. Ook is niet duidelijk waar de noodzaak tot uithuisplaatsing op gebaseerd is. De moeder heeft medewerking aan de bewindvoerder weliswaar geweigerd, maar de moeder meent dat zij heeft ingestemd met het bewind door verkeerde voorlichting van BJZ. Het is in dergelijke situaties een gebruikelijke reactie dat iemand, hier de moeder, het hier niet mee eens is en medewerking aanvankelijk weigert. De moeder heeft het hoger beroep echter ingetrokken en is nu bereid om samen te werken met de bewindvoerder. Het weigeren van enige medewerking van de moeder was ingegeven door een hevige emotionele reactie bij de moeder. Zij heeft dat later ingezien, hetgeen mede blijkt uit het intrekken van het hoger beroep en het aanvaarden van hulpverlening van de gezinsvoogd. Er is derhalve niet voldaan aan de vereisten voor een crisismachtiging tot uithuisplaatsing.
2.3. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is de kinderrechter van oordeel dat de beslissing van de kinderrechter van 27 mei 2013, omtrent de crisismachtiging tot uithuisplaatsing op juiste grond is verleend, maar dat er thans geen noodzaak is om deze beslissing in stand te laten.
2.4. De kinderrechter overweegt hiertoe als volgt. Ten tijde van het verlenen van de crisismachtiging tot uithuisplaatsing waren er voldoende signalen die de crisismachtiging tot uithuisplaatsing rechtvaardigen. Ter terechtzitting is niet, althans niet voldoende, weerlegd waarom dit destijds anders zou zijn geweest. De kinderrechter overweegt voorts dat er veel zorgen bestaan over [naam] en de opvoedingssituatie bij de moeder. Deze zorgen omvatten onder andere de financiële problemen van de moeder en het pas sinds kort berusten in de bewindvoering en de - tijdelijke - weigering van alle medewerking aan hulpverlening. Daarnaast is de communicatie tussen de moeder en de bewindvoerder kennelijk een zorgelijke kwestie aangezien deze zeer moeizaam lijkt te verlopen. Ook de verstoorde en niet continue schoolgang van [naam] vereist veel zorg en aandacht, de melding van de leerplichtambtenaar onderschrijft dit.
De kinderrechter is echter van mening dat bovenstaande zorgen door BJZ onvoldoende zijn onderbouwd om de verleende crisismachtiging tot uithuisplaatsing thans nog voort te laten duren. Uit hetgeen door BJZ naar voren is gebracht blijkt dat de BJZ al langer van plan was om een reguliere machtiging uithuisplaatsing aan te vragen voor [naam]. Echter op het moment van behandeling van de crisismachtiging heeft BJZ nog geen verzoek ingediend zodat de kinderrechter geen enkele schriftelijke nadere onderbouwing heeft van de, door de moeder betwiste, stellingen van BJZ. Nu BJZ blijkbaar al eerder van plan was om een reguliere machtiging te vragen had het op de weg van BJZ gelegen om de stellingen nader te onderbouwen. Niet is gebleken dat BJZ geen mogelijkheid heeft gehad om bijvoorbeeld de melding aan het SEZ-team, een rapportage van school en/of leerplichtambtenaar en/of een verslag van de hulpverlening vanuit Tien voor Toekomst te overleggen.
De kinderrechter overweegt aldus dat er onvoldoende schriftelijke informatie voor ligt om de verleende machtiging tot uithuisplaatsing langer in stand te laten.
2.5. De kinderrechter zal de crisismachtiging tot uithuisplaatsing intrekken met ingang van 5 juni 2013. [naam] kan aldus na de ceremonie, waar hij en zijn moeder de Nederlandse nationaliteit verkrijgen, met zijn moeder mee.
3.1. trekt in, met ingang van 5 juni 2013, de crisismachtiging tot uithuisplaatsing, verleend bij de beschikking van 27 mei 2013;
3.2. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.M. Crouwel, kinderrechter, en ter openbare terechtzitting van 4 juni 2013 uitgesproken in tegenwoordigheid van J.T. Maalderink, griffier.
Tegen deze uitspraak kan beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze uitspraak is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak; door andere belanghebbenden binnen drie maanden na betekening van de uitspraak of nadat de uitspraak hun op andere wijze bekend is geworden.