ECLI:NL:RBMNE:2013:CA1876

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
07.690496-12
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot betaling van wederrechtelijk verkregen voordeel in ontnemingszaak

In deze ontnemingszaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 25 maart 2013 uitspraak gedaan over de verplichting van de veroordeelde om een bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel te betalen. De veroordeelde, bijgestaan door zijn advocaat mr. A. Taner, is in een eerdere strafzaak veroordeeld voor het medeplegen van een gewoonte maken van witwassen. De officier van justitie vorderde dat de veroordeelde zou worden veroordeeld tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel dat hij had genoten door middel van of uit de baten van het feit, dat door de officier werd geschat op € 2.672,95. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde en zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gezamenlijke betalingsverplichting van dit bedrag.

De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op zestien aangiftes van oplichting die tegen de veroordeelde en zijn mededader zijn gedaan. De totale opbrengst van deze aangiftes bedraagt € 2.672,95. Na aftrek van de aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen, die in totaal € 2.012,20 bedragen, heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 660,75.

De rechtbank overweegt dat er geen aanleiding is om het te betalen bedrag te matigen, gezien de huidige en redelijkerwijs te verwachten toekomstige financiële omstandigheden van de veroordeelde. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en de veroordeelde verplicht om het bedrag van € 660,75 aan de Staat te voldoen. De veroordeelde is hoofdelijk aansprakelijk, met de bepaling dat hij in zoverre van deze verplichting zal worden bevrijd indien de mededader betaalt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Parketnr. : 07.690496-12
Datum : 25 maart 2013
Vonnis van de rechtbank d.d. 25 maart 2013
in de ontnemingszaak tegen
[verdachte],
geboren op [1943] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
hierna te noemen veroordeelde.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2013.
Veroordeelde is verschenen, bijgestaan door mr. A. Taner, advocaat te Lelystad.
OVERWEEGT
De officier van justitie heeft gevorderd dat veroordeelde zal worden veroordeeld tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel dat hij heeft genoten door middel van of uit de baten van het feit, zoals ten laste gelegd in de strafzaak met opgemeld parketnummer, welk voordeel door de officier van justitie wordt geschat op € 2.672,95.
De rechtbank heeft veroordeelde in de onderliggende strafzaak met opgemeld parketnummer bij vonnis van 25 maart 2013 veroordeeld voor het medeplegen van een gewoonte maken van witwassen.
De rechtbank ontleent aan de inhoud van de in voormeld vonnis opgesomde bewijsmiddelen het oordeel, dat veroordeelde door middel van het begaan van voormeld feit een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft gehad.
De rechtbank is van oordeel dat de grondslag voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, neergelegd in het proces-verbaal nr. 2011079164, juist is. De berekening is gebaseerd op de zestien aangiftes van oplichting die tegen veroordeelde en de mededader zijn gedaan. De mededader is bij vonnis van 25 maart 2013 tevens veroordeeld voor het medeplegen van een gewoonte maken van witwassen en voor oplichting, meermalen gepleegd. De door de aangevers betaalde bedragen opgeteld leidt ertoe dat veroordeelde een totale opbrengst heeft gehad van € 2.672,95.
De raadsman heeft bovenvermelde schatting niet bestreden. De raadsman heeft aangevoerd dat in de hoofdzaak tegen de mededader twaalf aangevers een vordering tot schadevergoeding hebben ingediend. Als de rechtbank deze vorderingen in die zaak toewijst krijgen de benadeelde partijen hun schade in ieder geval vergoed. De raadsman heeft verzocht het geschatte voordeel in de zaak van veroordeelde gelet op de zeer slechte financiële positie van veroordeelde dan op nihil te stellen.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting betoogd dat eventueel in de hoofdzaak toegewezen door benadeelde partijen ingediende vorderingen tot schadevergoeding, na het onherroepelijk worden van het vonnis op het toegewezen bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel, in mindering zullen worden gebracht.
De rechtbank overweegt dat veroordeelde samen met zijn mededader een totale opbrengst heeft gehad van € 2.672,95. Veroordeelde en de mededader zijn daardoor hoofdelijk aansprakelijk voor de gezamenlijke betalingsverplichting van dit bedrag.
Blijkens het bepaalde in artikel 36e lid 8 van het Wetboek van Strafrecht moet bij het bepalen van de omvang van het geschatte bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen in mindering worden gebracht. In de hoofdzaak van de mededader zijn door de rechtbank de door twaalf benadeelde partijen ingediende vorderingen tot schadevergoeding toegewezen. De rechtbank leest artikel 36e lid 8 van het Wetboek van Strafrecht zo dat het totale bedrag van deze toegekende en door de mededader te betalen vorderingen ook op het geschatte bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel in de zaak van veroordeelde in mindering moet worden gebracht. De rechtbank zal dat dan ook doen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot de volgende berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel:
Totaal bedrag van de zestien aangiftes, gestort op rekeningen van veroordeelde:
1- [benadeelde 1] € 170,00
2- [benadeelde 2] € 160,00
3- [benadeelde 3] € 96,75
4- [benadeelde 4] € 150,00
5- [benadeelde 5] € 150,00
6- [benadeelde 6] € 225,00
7- [benadeelde 7] € 154,00
8- [benadeelde 8] € 170,00
9- [benadeelde 9] € 170,00
10- [benadeelde 10] € 186,75
11- [benadeelde 11] € 150,00
12- [benadeelde 12] € 150,00
13- [benadeelde 13] € 175,00
14- [benadeelde 14] € 181,95
15- [benadeelde 15] € 231,75
16- [benadeelde 15] € 146,75
--------------
Totaal € 2.672,95
Aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen:
1- [benadeelde 1] € 170,00
2- [benadeelde 2] € 160,00
3- [benadeelde 3] € 96,75
4- [benadeelde 4] € 150,00
5- [benadeelde 6] € 225,00
6- [benadeelde 9] € 170,00
7- [benadeelde 11] € 150,00
8- [benadeelde 12] € 150,00
9- [benadeelde 13] € 175,00
10- [benadeelde 14] € 181,95
11- [benadeelde 15] € 231,75
12- [benadeelde 15] € 146,75
------------
Totaal in mindering € 2012,20
Het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt derhalve berekend op € 2.672,95 - € 2012,20 = € 660,75.
De rechtbank ziet op basis van de huidige en de redelijkerwijs te verwachten toekomstige financiële omstandigheden van veroordeelde op dit moment geen aanleiding om dit ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel te betalen bedrag te matigen.
De rechtbank zal derhalve de vordering van de officier van justitie, zijnde deze vordering ook overigens op de wet gegrond, toewijzen tot een bedrag van € 660,75.
BESLISSING
De rechtbank stelt het bedrag, waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat, vast op
€ 660,75.
De rechtbank legt aan veroordeelde de verplichting op om terzake van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat te voldoen een bedrag van € 660,75.
Veroordeelde is voor dit bedrag hoofdelijk aansprakelijk met dien verstande dat indien en voor zover de mededader van veroordeelde betaalt, veroordeelde in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd.
Aldus gewezen door mr. R.M. van Vuure, voorzitter, mrs. H. Vegter en C.A. de Beaufort, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 maart 2013.