ECLI:NL:RBMNE:2013:CA1872

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
07.690496-12 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor internetoplichting met voorwaardelijke gevangenisstraf en schuldhulpverlening

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 maart 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het plegen van witwassen in de periode van 22 januari 2011 tot en met 14 juli 2011. De verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. A. Taner, verscheen op de openbare terechtzitting van 11 maart 2013. De officier van justitie, mr. A.M.G. de Klerk, heeft de vordering ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen.

De tenlastelegging betrof het maken van een gewoonte van witwassen, waarbij de verdachte samen met zijn medeverdachte geldbedragen had verworven door middel van advertenties op Marktplaats. De rechtbank heeft vastgesteld dat zestien personen aangifte hebben gedaan van internetoplichting, waarbij de goederen die waren aangeboden nooit zijn geleverd. De verdachte en zijn medeverdachte hebben de ontvangen bedragen op hun rekeningen gestort en vervolgens uitgegeven, wetende dat deze afkomstig waren uit misdrijf.

De rechtbank heeft het feit wettig en overtuigend bewezen verklaard en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank heeft geen bijzondere voorwaarden opgelegd, maar heeft wel de noodzaak van schuldhulpverlening benadrukt, gezien de zorgelijke financiële situatie van de verdachte en zijn partner. De rechtbank heeft de eerdere veroordelingen van de verdachte in aanmerking genomen, maar ook zijn huidige gezondheidstoestand, wat leidde tot de beslissing om geen werkstraf op te leggen. De uitspraak is gedaan in het belang van de slachtoffers en om herhaling van strafbare feiten te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 07.690496-12 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 25 maart 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1943] te [geboorteplaats],
wonende [woonplaats], [adres].
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 11 maart 2013 te Lelystad, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A. Taner, advocaat te Lelystad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M.G. de Klerk en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.
2 DE TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 januari 2011 tot en met 14 juli 2011 in de gemeente Lelystad, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) een voorwerp, te weten (telkens) (een) geldbedrag(en), verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van die
geldbedragen gebruik gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat bovenomschreven geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
3 DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan. De officier van justitie heeft daarbij gewezen op de bekennende verklaring van verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich voor wat betreft een bewezenverklaring van het feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het aan verdachte ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen en overweegt daartoe als volgt.
Zestien personen hebben bij de politie aangifte gedaan van internetoplichting in de periode van 24 januari 2011 tot en met 14 juli 2011. De aangevers hadden gereageerd op advertenties op Marktplaats waarin goederen werden aangeboden. Nadat zij het met de aanbieder overeengekomen bedrag betaald hadden werd het in de advertentie aangeboden goed nooit geleverd. De aangevers hadden geld overgemaakt naar rekeningnummer [rekeningnummer] of rekeningnummer [rekeningnummer]. Het eerstgenoemde rekeningnummer bleek op naam te staan van verdachte en het laatstgenoemde rekeningnummer op naam van verdachte en medeverdachte [medeverdachte].
Medeverdachte [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat zij advertenties op Marktplaats had gezet, waarin zij ter betaling goederen aanbood. Nadat de kopers het te betalen bedrag hadden overgemaakt leverde zij de goederen niet. Zij verklaarde dat alle aangiftes juist waren. Samen met haar man, zijnde verdachte, had zij van het geld geprofiteerd.
Verdachte heeft verklaard dat hij samen met zijn vrouw de advertenties op Marktplaats plaatste en dat hij wist dat het geld dat zij op hun rekeningen gestort kregen en dat zij vervolgens uitgaven daarvan afkomstig was. Verdachte wist dat de in de advertenties aangeboden en door de kopers gekochte goederen nooit door hem en zijn vrouw geleverd zouden worden.
De rechtbank acht op grond van het voornoemde wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan hem ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
5 BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op tijdstippen in de periode van 22 januari 2011 tot en met 14 juli 2011 in de gemeente Lelystad, tezamen en in vereniging met een ander, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben verdachte en zijn mededader een voorwerp, te weten telkens geldbedragen, verworven, voorhanden gehad en overgedragen, terwijl hij en zijn mededader wisten dat bovenomschreven geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
6 KWALIFICATIE
Het bewezene levert op:
Medeplegen van een gewoonte maken van witwassen.
7 STRAFBAARHEID
Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
8 STRAFOPLEGGING
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijk gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie heeft gevorderd aan de voorwaardelijke straf een meldingsgebod en deelname aan schuldhulpverlening als bijzondere voorwaarden te koppelen, alsmede om de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan te gelasten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van een op te leggen straf naar voren gebracht dat verdachte zich neerlegt bij een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en dat hij de met de reclassering te maken afspraken zal nakomen zolang zijn fysieke toestand dat toelaat.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft zich samen met zijn partner schuldig gemaakt aan het witwassen van geldbedragen. Verdachte had deze geldbedragen verkregen door in advertenties op Marktplaats goederen ter betaling aan te bieden. De gekochte goederen werden nadat het geld door de kopers was gestort op hun rekeningen niet door verdachte en zijn vrouw geleverd. Het gestorte geld werd door verdachte en zijn vrouw vervolgens uitgegeven. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. Door de handelwijze van verdachte zijn meerdere slachtoffers financieel gedupeerd. Bovendien heeft verdachte door zijn handelwijze het vertrouwen in de handel via internet in het algemeen schade toegebracht.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte d.d. 14 februari 2013 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van fraude ter zake uitkeringen en kentekenbewijzen, echter betreft dit twee veroordelingen van langer geleden. Verdachte is overigens niet recent met justitie in aanraking geweest.
De reclassering vermeldt in het rapport van 7 maart 2013 dat verdachte en zijn partner kampen met een zware schuldenlast waaraan verdachte ogenschijnlijk niet kan voldoen met zijn huidige inkomen. Zicht op verbetering is er vooralsnog niet en er zijn weinig factoren te benoemen, die tegenwicht bieden aan de zorgelijke financiële toestand, waardoor de reclassering een laag gemiddeld gevaar voor herhaling aanwezig ziet. Hulpverlening omtrent de financiële situatie is noodzakelijk om het recidiverisico te verminderen. De reclassering adviseert daarom een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod en deelname aan schuldhulpverlening.
De officier van justitie heeft aan verdachte alleen het plegen van witwassen tenlastelegd en niet het plegen van oplichting, wat bij medeverdachte [medeverdachte] wel het geval is. De medeverdachte is voor beide feiten veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, alsmede een werkstraf voor de duur van 180 uur subsidiair 90 dagen hechtenis. Verdachte heeft verklaard dat hij alles samen met zijn vrouw had gedaan en dat het een gezamenlijk plan was geweest. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte in beginsel dezelfde straf moet krijgen als de medeverdachte. Uit het rapport van de reclassering van 7 maart 2013 maakt de rechtbank echter op dat de zorgelijke lichamelijke gesteldheid van verdachte een contra-indicatie is voor het uitvoeren van een werkstraf. Het is de rechtbank ter zitting in voldoende mate gebleken dat verdachte een werkstraf niet zal kunnen doen. De rechtbank zal daarom wat verdachte betreft volstaan met het opleggen van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. De rechtbank acht een dergelijk voorwaardelijk strafdeel noodzakelijk als stok achter de deur om verdachte er in de toekomst van te weerhouden wederom (soortgelijke) strafbare feiten te plegen. Mede de bevindingen van de reclassering in aanmerking genomen zal de rechtbank hier een proeftijd van drie jaar aan koppelen.
De rechtbank ziet geen aanleiding de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden op te leggen en zal deze dan ook niet aan het voorwaardelijk strafdeel koppelen. Verdachte zal op eigen kracht zijn financiën op orde moeten krijgen en zo nodig daarbij een beroep moeten doen op de middelen die het burgerlijk recht daartoe biedt. Aan een beslissing op de vordering tot dadelijke uitvoerbaarheid komt de rechtbank dan ook niet toe.
12 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 420ter en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
13 BESLISSING
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden;
- bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
3 jaar niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. van Vuure, voorzitter, mrs. H. Vegter en C.A. de Beaufort , rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 maart 2013.