ECLI:NL:RBMNE:2013:CA1851

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
07.660197-12 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling van stiefdochter met verwerping van noodweer

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 maart 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling van zijn stiefdochter. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Tijdens de openbare terechtzitting op 11 maart 2013 in Lelystad was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. R.P.A. Kint. De officier van justitie, mr. P. Poppe, heeft de vordering ingediend en de verdediging heeft haar standpunten naar voren gebracht.

De tenlastelegging omvatte twee feiten van mishandeling. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en getuigen beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de aangeefster, die stelde dat de verdachte haar had gestompt, werd ondersteund door het door de verbalisant geconstateerde letsel. De rechtbank heeft echter het verweer van de verdediging, dat er sprake was van noodweer, verworpen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich moest verdedigen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 60 uur, subsidiair 30 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de opgelegde straf als passend en geboden beschouwd, gezien de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 07.660197-12 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 25 maart 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1972] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 11 maart 2013 te Lelystad, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.P.A. Kint, advocaat te Almere.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. P. Poppe en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.
2 DE TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 juni 2012 in de gemeente Almere opzettelijk mishandelend een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, althans een persoon, te weten [slachtoffer],
- (met kracht) heeft vastgepakt en/of geknepen bij/in haar gezicht en/of kin en/of wang(en) en/of ka(a)k(en) en/of neus en/of
- (vervolgens) heeft opgetild aan haar gezicht en/of kin en/of neus, in ieder geval aan het hoofd, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
2.
hij op of omstreeks 03 september 2011 in de gemeente Almere opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), (met zijn, verdachtes, elleboog) meermalen, in ieder geval éénmaal, op/tegen het gezicht/hoofd, in ieder geval op/tegen het (boven)lichaam, heeft gestompt/geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
3 DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem onder
1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan. De officier van justitie heeft zich daarbij voor wat betreft feit 1 met name gebaseerd op het door de politie opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, de verklaring van getuige [getuige 1] en de verklaring van verdachte dat hij zijn hand op de mond van [slachtoffer] had gelegd. Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie zich met name gebaseerd op de verklaring van aangeefster [slachtoffer], de bevindingen van de politie en de verklaring van verdachte dat hij met zijn arm naar achteren had geslagen toen [slachtoffer] achter hem stond.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 1 en 2 aan verdachte ten laste gelegde feiten.
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat sprake is geweest van optillen en knijpen door verdachte, omdat de verklaring van [slachtoffer] geen steun vindt in het bij haar geconstateerde ‘letsel’ en de door haar gestelde gang van zaken, die in feite onmogelijk was. Daarentegen past de verklaring van verdachte wel binnen het geconstateerde geringe ‘letsel’ terwijl deze verklaring wordt ondersteund door die van getuige [getuige 2]. Voorts kan niet bewezen worden dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van pijn/letsel, omdat blijkens het dossier geen aanmerkelijke kans bestond op het toebrengen van pijn/letsel en evident geen sprake was van aanvaarding van die kans, aldus de verdediging.
Voor wat betreft feit 2 heeft de verdediging aangevoerd dat geen sprake is geweest van al dan niet voorwaardelijk opzet, omdat verdachte niet de bedoeling heeft gehad om aangeefster pijn te doen. Het enkele feit dat verdachte zijn arm achteruit heeft bewogen kan niet de aanmerkelijke kans op pijn/letsel doen ontstaan, aldus de verdediging.
De verdediging heeft verzocht om verdachte van de aan hem ten laste gelegde feiten vrij te spreken.
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1
De rechtbank overweegt dat de in het dossier opgenomen foto’s van het gezicht van [slachtoffer] erg vaag zijn en geen duidelijk beeld geven van het letsel dat aangeefster zou hebben opgelopen. De politie heeft geconstateerd dat de huid van [slachtoffer] aan weerszijden van de neus enigszins blauw van kleur was. Deze omschrijving kan passen in de verklaring van verdachte dat hij zijn hand op de mond van [slachtoffer] had gelegd om haar rustig te krijgen en dat zij vervolgens wild met haar hoofd heen en weer begon te schudden, terwijl zijn hand op haar mond lag. Daarnaast heeft getuige [getuige 1], zijnde de buurman, bij de politie verklaard dat hij veel geschreeuw hoorde, wat de verklaring van verdachte ondersteunt dat hij [slachtoffer] rustig probeerde te krijgen omdat zij wild en aan het schreeuwen was. Gelet hierop en op het feit dat naar het oordeel van de rechtbank de verklaring van [slachtoffer] door geen enkel ander bewijsmiddel wordt ondersteund zal de rechtbank verdachte van het onder feit 1 tenlastegelegde vrijspreken.
Bewezenverklaring feit 2
Aangeefster [slachtoffer] heeft bij de politie verklaard dat zij op 2 september 2011 om 23.30 uur op haar kamer was in de woning aan de [adres] in [woonplaats]. Zij hoorde dat [verdachte] tegen haar moeder aan het schreeuwen was en ze wilde haar moeder helpen. Aangeefster voelde dat [verdachte] met zijn vuist in haar gezicht sloeg tegen haar rechterwang. Aangeefster voelde tijdens het doen van de aangifte steken en een bonkend gevoel in haar rechterwang en haar wang deed nog steeds pijn.
Verbalisant [verbalisant], die de aangifte opnam, zag aan de rechterwang van aangeefster een verdikking.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangeefster wordt ondersteund door het door de verbalisant bij haar geconstateerde letsel. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op of omstreeks 3 september 2011 [slachtoffer] tegen het gezicht heeft gestompt, waardoor [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
5 BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
2.
op of omstreeks 03 september 2011 in de gemeente Almere opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtoffer], tegen het gezicht heeft gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Van het onder feit 2 meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
6 KWALIFICATIE
Het bewezene levert op:
Mishandeling.
7 STRAFBAARHEID
Geen sprake van noodweer
De raadsman heeft ten aanzien van feit 2 subsidiair het verweer gevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer en daarom subsidiair bepleit verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft naar voren gebracht dat aangeefster ineens achter verdachte stond en verdachte voelde dat aangeefster opeens op zijn hoofd begon te slaan. Verdachte had vervolgens alleen een afwerende beweging gemaakt om het slaan op zijn hoofd te doen stoppen. Het is op basis van de inhoud van het dossier aannemelijk dat verdachte zich proportioneel heeft verdedigd tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval van eigen lijf, terwijl hij geen andere mogelijkheid had dan te handelen zoals hij heeft gedaan, aldus de raadsman.
Het slachtoffer heeft verklaard dat zij haar moeder wilde helpen en haar wilde oppakken, maar dat zij weggeduwd werd. Vervolgens, aldus het slachtoffer, wilde zij weer naar haar moeder gaan en sloeg verdachte haar in haar gezicht. De getuige [getuige 2], de moeder, heeft verklaard dat zij op de grond lag, dat verdachte haar overeind wilde helpen en zich over haar heen boog en dat het slachtoffer naar beneden kwam en achter verdachte ging staan. Volgens de getuige heeft het slachtoffer verdachte niet op het hoofd geslagen. De rechtbank is van oordeel dat het in het licht van die verklaringen niet aannemelijk is geworden dat er op enig moment sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, bestaande uit het slaan op het hoofd van verdachte, waartegen verdachte zich moest verdedigen. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadsman.
Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
8 STRAFOPLEGGING
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft zijn stiefdochter een stomp tegen haar wang gegeven. Deze stomp was dermate hard dat haar wang daardoor dik werd en zij een stekende en bonkende pijn voelde. Verdachte heeft met het door hem uitgeoefende geweld de lichamelijke integriteit van zijn stiefdochter op ernstige wijze aangetast. Verdachte heeft bovendien haar gevoel van veiligheid in de huiselijke omgeving aangetast, terwijl zij zich juist in haar eigen woonomgeving veilig moet kunnen voelen.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte d.d. 14 februari 2013 blijkt dat verdachte eerder meermalen is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Verdachte is eerder ook veroordeeld geweest voor het plegen van mishandelingen, echter deze veroordelingen dateren van langer geleden.
Op 14 augustus 2012 is verdachte nog veroordeeld tot een werkstraf van 30 uur subsidiair 15 dagen hechtenis. Bij de bepaling van de hierna te noemen straf heeft de rechtbank daarom overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht rekening gehouden met de omstandigheid, dat verdachte ná het thans bewezen verklaarde feit nog is veroordeeld en nu opnieuw wordt schuldig verklaard aan het plegen van een misdrijf voor de hierboven genoemde datum gepleegd.
De rechtbank maakt uit het rapport van Tactus Verslavingszorg van 26 februari 2013 op dat de dominante houding en het rigide denken van verdachte, gedragsverandering bij hem zal bemoeilijken. Verdachte staat alleen open voor begeleiding/behandeling op zijn eigen voorwaarden en hij wil geen medewerking verlenen aan verdiepingsdiagnostiek. Omdat verdachte niet zijn volledige medewerking verleent aan de reclassering is een toezicht op bijzondere voorwaarden niet geïndiceerd. De reclassering ziet geen mogelijkheden om verdachte te begeleiden en adviseert om verdachte onvoorwaardelijk te straffen.
Alles overziende is de rechtbank van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke straf passend en geboden is. Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit, het feit dat verdachte recent niet is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten en de rechtbank tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie komt zal de rechtbank deze onvoorwaardelijke straf in de vorm van een werkstraf opleggen voor een minder lange duur dan de door de officier van justitie gevorderde straf. Een werkstraf is mogelijk aangezien de Wet beperking oplegging taakstraffen in de onderhavige zaak niet van toepassing is.
De rechtbank zal verdachte een werkstraf voor de duur van 60 uur subsidiair 30 dagen hechtenis opleggen met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
12 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 27, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
13 BESLISSING
De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen onder feit 1 aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 2 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder feit 2 meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- legt aan verdachte op een werkstraf voor de duur van 60 uur;
- beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 30 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren werkstraf;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren werkstraf per dag;
- heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. van Vuure, voorzitter, mrs. H. Vegter en C.A. de Beaufort, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 maart 2013.