RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Parketnummer: 07.660009-12 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 april 2013
[verdachte],
geboren op [1986] te [geboorteplaats],
postadres [woonplaats],[adres],
thans gedetineerd uit anderen hoofde in de Penitentiaire Inrichting Midden Holland,
Huis van Bewaring te Haarlem.
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 12 april 2013 te Lelystad, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. I.V. Nagelmaker, advocaat te Almere.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. W.S. Ludwig en van de standpunten door de raadsvrouw van verdachte naar voren gebracht.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 8 januari 2012 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een geldbedrag en/of één of meerdere goed(eren) naar zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of juwelier [Naam], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen
- zich (gehuld in donkere kleding en/of met op het hoofd een bivakmuts en/of met aan de handen handschoenen) gedurende langere tijd heeft/hebben opgehouden in de nabijheid van de woning van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (gelegen aan de [adres]) en/of de auto van voornoemde [slachtoffer 2] (welke in de nabijheid van voornoemde woning stond/reed) met daarin die [slachtoffer 2] en voornoemde [slachtoffer 1] en/of
- (hierbij) een (houten) honkbalknuppel en/of een (doorgeladen) vuurwapen voorhanden had(den) en/of
- in de nabijheid van voorgenoemde woning een (onafgesloten) auto heeft/hebben geparkeerd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op of omstreeks 8 januari 2012 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van enig geldbedrag en/of goed(eren) naar zijn/hun gading, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of juwelier [Naam], in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), met één of meer van zijn mededader(s), althans alleen,
- zich (gehuld in donkere kleding en/of met op het hoofd een bivakmuts en/of met aan de handen handschoenen) gedurende langere tijd heeft/hebben opgehouden in de nabijheid van de woning van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (gelegen aan de [adres]) en/of de auto van voornoemde [slachtoffer 2] (welke in de nabijheid van voornoemde woning stond/reed) met daarin die [slachtoffer 2] en voornoemde [slachtoffer 1] en/of
- (hierbij) een (houten) honkbalknuppel en/of een (doorgeladen) vuurwapen voorhanden had(den) en/of
- in de nabijheid van voorgenoemde woning een (onafgesloten) auto heeft/hebben
geparkeerd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 januari 2012 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, ter voorbereiding van het/de te plegen misdrijf/misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten afpersing in vereniging en/of diefstal met geweld in vereniging, opzettelijk voorhanden heeft/hebben gehad:
- één of meer bivakmuts(en) en/of één of meer handschoen(en) en/of
- een (doorgeladen) vuurwapen (te weten een pistool) en/of
- een (houten) honkbalknuppel en/of
- een (onafgesloten) (personen)auto,
welk(e) voorwerp(en) en/of welk vervoersmiddel, al dan niet in combinatie met elkaar, bestemd was/waren tot het in vereniging, althans alleen, begaan van dat/die misdrijf/misdrijven;
2.
hij op of omstreeks 8 januari 2012 in de gemeente Almere, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een wapen van categorie III, te weten een pistool (type Bernadelli 765, model 60, kaliber 7,65 mm, met wapennummer 79163) en/of munitie van categorie III, te weten één of meerdere (8) patro(o)n(en) (kaliber 7,65 mm, geschikt om te worden afgeschoten met voornoemd pistool), voorhanden heeft/hebben gehad;
3.
hij op of omstreeks 8 januari 2012 in de gemeente Almere opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Inleiding
Feiten 1 tot en met 3:
Op 8 januari 2012 omstreeks 20.15 uur werd door een tweetal getuigen, woonachtig in de [adres] in Almere, melding gedaan van een verdachte situatie. Er werd melding gedaan dat er twee personen met bivakmutsen in de betreffende straat stonden.
Naar aanleiding van deze melding gaan verbalisanten ter plaatse en door de melders worden de beide mannen aangewezen. Bij aankomst van de verbalisanten beginnen de beide mannen te rennen, maar kort daarna worden zij aangehouden en blijkt het te gaan om verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1].
Kort na de aanhouding van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] wordt een donkere BMW aangetroffen, waarvan de portieren niet afgesloten blijken te zijn.
In het portiersvak aan de passagierszijde wordt een zakje met wit poeder aangetroffen. Voorts worden in de directe omgeving diverse voorwerpen aangetroffen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de onder 1 subsidiair en 2 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Hij heeft daartoe verwezen naar de verklaringen van vader en zoon [slachtoffer 2], het proces-verbaal van aantreffen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1], het aantreffen van een honkbalknuppel, een bivakmuts, een doorgeladen vuurwapen en een handschoen in de nabijheid van/op de plek waar de beide verdachten zijn aangetroffen dan wel zijn aangehouden, het proces-verbaal van wapenherkenning en het NFI-rapport.
Voorts heeft de officier van justitie opgemerkt dat hij de verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] op onderdelen tegenstrijdig en - ook om die reden - kennelijk leugenachtig vindt.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft een algehele vrijspraak bepleit. Daartoe heeft zij het navolgende aangevoerd.
Met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde heeft zij betoogd dat er geen sprake is geweest van een begin van uitvoering. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] stonden vijf woningen verwijderd van de heren [slachtoffer 2] en liepen richting het fietspad. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat zij de heren [slachtoffer 2] wilden overvallen. Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw betoogd dat de voorwerpen die gevonden zijn algemeen van aard zijn, waarvan bovendien niet valt vast te stellen hoe lang deze voorwerpen daar al lagen en of deze voorwerpen toebehoorden aan verdachte en/of zijn medeverdachte.
Voorts heeft de raadsvrouw ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde aangevoerd dat er geen enkele aanwijzing is dat verdachte het vuurwapen voorhanden heeft gehad of de cocaïne in zijn bezit heeft gehad. Weliswaar is de sleutel van de BMW waar de cocaïne in is aangetroffen bij verdachte aangetroffen maar dit zegt niets over mogelijke andere passagiers in de auto.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat sprake is geweest van een begin van uitvoering.
De rechtbank zal derhalve verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde vrijspreken.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat de onder 1 subsidiair ten laste gelegde voorbereidingshandelingen - op (één van de) in de tenlastelegging genoemde misdrijven - wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Zij overweegt daartoe het navolgende.
- aanwezig zijn in de [adres]
Getuige [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij op 8 januari 2012 omstreeks 20.10 uur in de straat waar hij woonachtig is, de [adres] in Almere, twee jongens zag staan. Hij heeft verklaard dat één van de jongens (jongen 1) iets over zijn hoofd had en dat hij in het hoekje van de voortuin van een woning stond en probeerde zich te verstoppen. De andere jongen (jongen 2) was helemaal in het zwart gekleed en stond op de stoep. Hij heeft verklaard dat zijn zoon de politie belde en dat toen de politie ter plaatse kwam jongen 1 langzaam weg liep en jongen 2 bleef staan en werd aangesproken door een verbalisant. Verder heeft hij verklaard dat jongen 1 op een gegeven moment begon te rennen en dat een verbalisant achter hem aan ging en dat ook jongen 2 op een gegeven moment wegrende. De verbalisant die bij jongen 2 stond is achter hem aangerend .
Getuige [slachtoffer 1] heeft een nagenoeg gelijkluidende verklaring afgelegd. Ook uit zijn verklaring volgt dat hij continu zicht heeft gehouden op de twee personen, totdat de verbalisanten ter plaatse kwamen en, zo verklaart hij, met deze personen aan het werk ging. Hij heeft verder nog verklaard dat beide personen bivakmutsen op hadden en dat hij zag dat één van de twee personen een glimmend iets in zijn handen had .
De rechtbank overweegt dat de processen-verbaal van aanhouding de verklaring van de getuige [slachtoffer 2] ondersteunen. Ook uit die processen-verbaal blijkt dat één van de personen meteen is weggerend en later is aangehouden. Dit bleek verdachte te zijn . De andere persoon was al staande gehouden door één van de verbalisanten, is vervolgens weggerend en na inzet van een hondengeleider en een helikopter aangehouden. Dit bleek medeverdachte [medeverdachte 1] te zijn .
Verdachte heeft op 9 januari 2012, op het moment van de inverzekeringstelling, verklaard dat hij niet alleen was in Almere, maar samen met zijn vriend [medeverdachte 1] .
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] de twee personen waren die door de getuigen [slachtoffer 2] samen in de [adres] zijn gezien.
- aantreffen van diverse voorwerpen
De rechtbank overweegt dat op de plek waar verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] uiteen zijn gegaan een honkbalknuppel is aangetroffen .
Op 9 januari 2012 is een doorgeladen vuurwapen aangetroffen. De locatie van aantreffen van het vuurwapen was op minder dan 5 meter afstand van de aanhouding van verdachte .
Blijkens een proces-verbaal van wapenherkenning betreft het een pistool, merk Bernadelli model 60, kaliber 7,65 mm met daarin 8 scherpe patronen, kaliber.32 auto en derhalve een vuurwapen en munitie in de zin van categorie III van de Wet wapens en munitie .
De rechtbank overweegt dat op 9 januari 2012 tevens een handschoen en een bivakmuts zijn aangetroffen in de nabijheid van de straat waar de beide heren [slachtoffer 2] woonachtig zijn .
Op 8 januari 2012 omstreeks 20.28 uur is in de directe nabijheid van de [adres] een personenauto (merk: BMW) aangetroffen, waarvan de sleutel bij medeverdachte [medeverdachte 1] is aangetroffen. Blijkens het daartoe opgemaakte proces-verbaal waren de portieren van het voertuig niet afgesloten en heeft een buurtbewoner tegenover de verbalisanten verklaard dat de auto daar mogelijk die avond tussen 19.50 en 20.10 uur was neergezet .
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft, op het moment van de inverzekeringstelling, verklaard dat de “ze” met de BMW van zijn zus waren .
Verder blijkt uit een daartoe opgemaakt proces-verbaal van bevindingen dat er op 8 januari 2012 meerdere keren telefonisch contact is geweest tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1], waaruit naar het oordeel van de rechtbank - mede gelet op de verklaring van verdachte afgelegd ten tijde van de inverzekeringstelling - volgt dat zij elkaar kenden.
Uit het dossier blijkt niet dat zich op het moment van het incident andere personen in de directe omgeving van de [adres] bevonden die voldeden aan de door de beide getuigen [slachtoffer 2] gegeven signalementen. Evenmin is naar het oordeel van de rechtbank door de verdachte een aannemelijke verklaring gegeven voor zijn aanwezigheid aldaar en voor het feit dat hij is weggerend op het moment dat de verbalisanten aankwamen.
De rechtbank acht de omstandigheden, zoals die voortvloeien uit de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen redengevend voor het bewijs.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op die bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte 1] de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen voorhanden heeft gehad.
Het voorhanden hebben van voornoemde voorwerpen is tezamen met het handelen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] gelet op de uiterlijke verschijningsvorm naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als handelen dat gericht is op voorbereiding op (één van) de in de tenlastelegging genoemde misdrijven.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank is, gelet op het hiervoor overwogene, van oordeel dat aldus tevens wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte 1] het in de tenlastelegging genoemde wapen en de daarin aangetroffen munitie voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte wetenschap heeft gehad van de in de auto aanwezige cocaïne, zodat hij van het onder 3 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1 subsidiair.
hij op 8 januari 2012 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander, ter voorbereiding van het/de te plegen misdrijf/misdrijven, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten afpersing in vereniging en/of diefstal met geweld in vereniging, opzettelijk voorhanden heeft gehad:
- één of meer bivakmuts(en) en/of één of meer handschoen(en) en
- een doorgeladen vuurwapen te weten een pistool en
- een houten honkbalknuppel en
- een onafgesloten personenauto,
welke voorwerpen en welk vervoersmiddel, al dan niet in combinatie met elkaar, bestemd waren tot het in vereniging begaan van dat/die misdrijf/misdrijven.
2.
hij op 8 januari 2012 in de gemeente Almere, tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie III, te weten een pistool (type Bernadelli 765, model 60, kaliber 7,65 mm, met wapennummer 79163) en munitie van categorie III, te weten meerdere (8) patronen (kaliber 7,65 mm, geschikt om te worden afgeschoten met voornoemd pistool), voorhanden heeft gehad.
Van het onder 1 subsidiair en 2 meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Onder 1 subsidiair:
Voorbereiding van afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en/of diefstal met geweld, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Onder 2:
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
De feiten en verdachte zijn mitsdien strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Bij deze strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de ernst van de feiten en de relevante documentatie van verdachte, alsook artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft niets aangaande een op te leggen straf opgemerkt.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte en zijn mededader hebben voorbereidingshandelingen getroffen voor het plegen van ernstige strafbare feiten. Daartoe hebben zij onder meer een geladen wapen voorhanden gehad, midden in een woonwijk. Door aldus te handelen hebben verdachte en zijn mededader bijgedragen aan het creëren van gevoelens van angst en onveiligheid in de betreffende woonwijk, maar ook binnen de samenleving als geheel. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
De rechtbank overweegt dat de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren (LOVS) uitgaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voor het voorhanden hebben van een pistool (categorie III, onder 1).
De rechtbank heeft voornoemd oriëntatiepunt als uitgangspunt genomen bij het bepalen van de op te leggen straf. Ten aanzien van artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht is geen oriëntatiepunt opgenomen. Bij het bepalen van de duur van de straf voor de strafbare voorbereidingshandelingen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten plegen te worden opgelegd. De rechtbank overweegt in dat kader dat voor afpersing en voor diefstal met geweld een gevangenisstraf van ten hoogste 9 jaren kan worden opgelegd en indien dit in vereniging wordt gepleegd maximaal 12 jaren. Ingevolge artikel 46, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt het maximum van de hoofdstraffen op het misdrijf gesteld bij voorbereiding met de helft verminderd. Ook daar houdt de rechtbank rekening mee bij het bepalen van de op te leggen straf.
In het nadeel van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 28 maart 2013, waaruit volgt dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten, waaronder meerdere overtredingen van de Wet wapens en munitie. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, nu verdachte na 8 januari 2012 is veroordeeld door de Politierechter te Haarlem.
De rechtbank heeft verder rekening gehouden met een de verdachte betreffend reclasseringsadvies d.d. 11 januari 2012, waaruit volgt dat de reclassering zich onthoudt van het geven van een strafadvies, aangezien de verdachte ontkent. Voorts blijkt daaruit dat verdachte zich in het verleden heeft onttrokken aan begeleiding door de reclassering en dat hij ten tijde van het opmaken van dat rapport heeft aangegeven geen behoefte te hebben aan enige vorm van begeleiding dan wel behandeling, hetgeen een contraindicatie oplevert voor het opleggen van een reclasseringstoezicht.
Gelet op al het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf in dit geval op zijn plaats is. Een andere strafafdoening zou naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht doen aan de ernst van het bewezen verklaarde. De rechtbank zal wel een deel van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen teneinde verdachte ervan te weerhouden in de toekomst wederom strafbare feiten te plegen.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat de hierna te melden straf passend en geboden is.
Nu verdachte ter terechtzitting van 12 april 2013 afstand heeft gedaan van de onder hem in beslag genomen mobiele telefoon zal de rechtbank geen beslissing nemen aangaande dit in beslag genomen voorwerp.
10 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 46, 47, 57, 63, 91, 310, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen onder 1 primair en 3 aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder 1 subsidiair en 2 meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaar niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ferschtman, voorzitter, mrs. A. van Holten en
F.H. Schormans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Doornwaard, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 april 2013.