RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Parketnummers: 07.181149-12 + 07.696521-10 (vtvv) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 16 mei 2013
[verdachte],
geboren op [1992] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2013, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J. Zevenboom, advocaat te Almere.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Kamper en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 juli 2012 in de gemeente Lelystad, bij de rechter-commissaris, als getuige in de zaak tegen [medeverdachte 1], nadat hij in handen van de rechter-commissaris op de bij de wet voorgeschreven wijze de eed/belofte had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, in elk geval in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert en/of daaraan rechtsgevolgen verbindt, mondeling, persoonlijk, opzettelijk valselijk, geheel of ten dele in strijd met de waarheid – zakelijk weergegeven – heeft verklaard: “Ik heb bij de politie niet echt de waarheid gesproken. Ik weet niets van een inbraak op 29 april 2011”.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Inleiding
Op 29 april 2011 is er een woninginbraak gepleegd in Almere. [verdachte] is op 29 mei 2011 als verdachte gehoord door de politie. Hij verklaarde onder meer dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de inbraak hebben gepleegd.
Naar aanleiding van dit verhoor is verdachte gehoord op 10 juli 2012 als getuige in de strafzaak onder parketnummer 07/661040-11 tegen [medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris in Lelystad. Verdachte verklaarde dat hij bij de politie niet echt de waarheid had verteld en dat hij niets afwist van de inbraak die gepleegd was op 29 april 2011. Verdachte is vervolgens aangehouden op verdenking van meineed.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het ten laste gelegde bewezen te verklaren. Zij heeft daartoe verwezen naar de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] en de verklaring van verdachte afgelegd bij de politie. Deze verklaringen geven diverse details weer van de inbraak, waaruit blijkt dat verdachte wel degelijk kennis heeft van de inbraak.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde.
Primair heeft hij daartoe aangevoerd dat verdachte voor het afleggen van de belofte heeft verklaard dat hij bij de politie niet de waarheid heeft gesproken. Na het afleggen van de belofte is nog wel naar de verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd verwezen, maar dit is onvoldoende voor een bewezenverklaring.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte tweemaal dezelfde verklaring heeft afgelegd bij de politie. In het derde verhoor heeft verdachte verklaard over de inbraak. Deze kennis heeft hij echter verkregen via de verbalisanten die hem verhoorden. Tijdens het verhoor zijn sturende vragen gesteld, waardoor het lijkt alsof verdachte kennis had van de inbraak. Daarnaast ontbreekt de materiële valsheid in de verklaring die verdachte afgelegd heeft bij de rechter-commissaris.
Verdachte heeft in aanvulling daarop aangevoerd, dat hij tijdens zijn verhoor door de politie in staat was om heimelijk het proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] te lezen en dat hij bij het afleggen van zijn eigen verklaring uit de verklaring van [getuige 1] geput heeft.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte bij de rechter-commissaris op 10 juli 2012 een valse verklaring afgelegd heeft.
Verdachte heeft op 29 mei 2011, tijdens zijn derde verhoor, verklaard dat [getuige 1] en [medeverdachte 1] in een woning in de Faunabuurt in Almere wilden inbreken en dat ook aan hem vertelden en dat hij, verdachte, niet wilde meedoen.
Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van [getuige 1] en de verklaring van [getuige 2]. [getuige 1] verklaart dat verdachte wist dat hij en [medeverdachte 1] zouden inbreken. Verdachte ging mee, maar wilde niet mee naar binnen. Verdachte zou wachten totdat [medeverdachte 1] en hij naar buiten zouden komen.
[getuige 2] verklaart dat [medeverdachte 1] hem verteld had dat [getuige 1] gepakt was en dat hij samen met [getuige 1] en verdachte een woninginbraak gepleegd had.
Verdachte is daarna op 10 juli 2012 door de rechter-commissaris gehoord. Verdachte verklaarde daar - voordat hij de belofte aflegde - dat hij bij de politie niet echt de waarheid had gesproken en dat hij niets wist van een inbraak op 29 april 2011. Nadat verdachte voorgehouden werd dat hij bij de politie anders verklaard had, is verdachte onder ede geplaatst. Vervolgens heeft de rechter-commissaris de verklaring van verdachte voorgehouden waarin hij onder meer verklaard heeft dat [getuige 1] gezegd had dat zij een inbraak in een woning zouden plegen. Verdachte heeft vervolgens opnieuw gezegd dat het niet klopt wat hij bij de politie heeft verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat uit vorenstaande blijkt dat verdachte op 10 juli 2012 bij de rechter-commissaris een valse verklaring afgelegd heeft. De rechtbank is van oordeel dat verdachte ook nadat hij onder ede is gesteld, de valse verklaring, zoals opgenomen in de tenlastelegging heeft afgelegd. Weliswaar zijn in de tenlastelegging twee zinsneden uit de verklaring van verdachte afgelegd voordat hij onder ede gesteld was opgenomen, doch uit de toevoeging”zakelijk weergegeven” leidt de rechtbank af, dat de steller van de tenlastelegging heeft willen aangeven dat verdachte meineed gepleegd heeft door bij de rechter-commissaris te verklaren dat zijn verklaring van 29 mei 2011 onwaar was, waar deze betrekking heeft op bovengenoemde inbraak in de Faunabuurt van Almere. Nu verdachte ook na het afleggen van de belofte verklaard heeft dat zijn verklaring over die inbraak bij de politie niet klopt en bovendien bij het einde van het verhoor – dat wil zeggen eveneens na het afleggen van de belofte – na voorlezing van zijn gehele verklaring gezegd heeft dat hij tijdens het verhoor de waarheid gesproken heeft, is de rechtbank van oordeel dat verdachte een valse verklaring –zoals omschreven in de tenlastelegging - afgelegd heeft in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert.
In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat de verbalisanten die verdachte verhoord hebben, verdachte niet geconfronteerd hebben met verhoren van medeverdachten. In dat proces-verbaal geven verbalisanten ook aan hoe gehandeld wordt met processen-verbaal van verhoor. Mede gelet op dit proces-verbaal van bevindingen is in de ogen van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat aan verdachte sturende vragen zijn gesteld, dat hem informatie afkomstig van andere verdachten voorgehouden is of dat verdachte heeft kunnen putten uit de inhoud van het proces-verbaal van verhoor van één van die verdachten. De rechtbank wordt gesterkt in haar overtuiging dat er geen sprake is geweest van het lezen van het verhoor van [getuige 1] nu verdachte bij de politie heeft verklaard over de route die hij, [getuige 1] en [medeverdachte 1] hebben gelopen naar de woning waar is ingebroken. [getuige 1] heeft hier immers niet over verklaard.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 10 juli 2012 in de gemeente Lelystad, bij de rechter-commissaris, als getuige in de zaak tegen [medeverdachte 1], nadat hij in handen van de rechter-commissaris op de bij de wet voorgeschreven wijze de belofte had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, in elk geval in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert en/of daaraan rechtsgevolgen verbindt, mondeling, persoonlijk, opzettelijk valselijk, geheel of ten dele in strijd met de waarheid – zakelijk weergegeven – heeft verklaard: “Ik heb bij de politie niet echt de waarheid gesproken. Ik weet niets van een inbraak op 29 april 2011”.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Het in de gevallen waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert, mondeling, persoonlijk, opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen.
Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek van het reeds ondergane voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van een op te leggen straf opgemerkt dat de strafeis van de officier van justitie niet overeen stemt met de richtlijnen van het Landelijk overleg van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS) . De persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn bovendien aanleiding om van deze richtlijn af te wijken en een lagere straf op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meineed. Met het afleggen van een valse verklaring ten overstaan van de rechter-commissaris heeft hij in de strafzaak, waarin hij als getuige werd gehoord, de waarheidsvinding ondermijnd en de daarmee de rechtsgang belemmerd. Bovendien tast het plegen van meineed de zuivere rechtspleging in het algemeen aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op de richtlijnen van het LOVS. Deze richtlijnen geven als strafadvies voor het schuldig maken aan meineed een gevangenisstraf voor de duur van 12 weken. De rechtbank ziet geen aanleiding van deze richtlijnen af te wijken.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hier na te melden duur noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
9 DE VORDERING TENUITVOERLEGGING
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tenuitvoerlegging toe te wijzen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op de bepleite vrijspraak, verzocht de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
Gelet op het voorgaande en het in artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht gestelde acht de rechtbank termen aanwezig de vordering tot tenuitvoerlegging van de door de kinderrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad bij vonnis d.d. 28 oktober 2011 voorwaardelijk opgelegde werkstraf toe te wijzen.
10 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 10, 14g, 14h, 14i, 14j, 27 en 207 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 07.181149-12 door de kinderrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad bij vonnis d.d. 28 oktober 2011 voorwaardelijk aan de verdachte opgelegde straf, te weten een werkstraf voor de duur van
40 uren;
- beveelt dat voor het geval de verdachte de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 20 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren werkstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. de Beaufort, voorzitter, mrs. C.W. Couperus-van Kooten en F.H. Schormans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Doornwaard, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 mei 2013.
De voorzitter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.