ECLI:NL:RBMNE:2013:CA1459

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
C-16-13-573F
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillietverklaring van een besloten vennootschap en de hoofdelijkheid van de schuldenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 mei 2013 uitspraak gedaan over een verzoek tot faillietverklaring van een schuldenaar, die tijdens de oprichting van zijn besloten vennootschap verplichtingen is aangegaan jegens de verzoekers. De verzoekers, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.M.C. van Dalen, hebben vorderingen op de schuldenaar, die zijn ontstaan uit handelingen die de schuldenaar heeft verricht namens de vennootschap in oprichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenaar in een toestand verkeert waarin hij heeft opgehouden te betalen, en dat er geen verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is ingediend door de schuldenaar.

De rechtbank heeft de bevoegdheid van de Nederlandse rechter bevestigd op basis van de EU Insolventieverordening, aangezien het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar zich niet in een andere lidstaat bevindt. De rechtbank heeft de argumenten van de schuldenaar, die stelde dat de vorderingen van de verzoekers niet vaststaan, verworpen. Er zijn namelijk in kracht van gewijsde gegane vonnissen die de vorderingen van de verzoekers bevestigen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de schuldenaar geen juridische stappen heeft ondernomen om zijn tegenvorderingen te onderbouwen.

De rechtbank concludeert dat de verzoekers hun vorderingen op de schuldenaar persoonlijk hebben, ondanks de bekrachtiging van de verbintenissen door de besloten vennootschap op de dag van oprichting. De rechtbank heeft de schuldenaar in staat van faillissement verklaard, waarbij de curator is belast met het openen van de aan de gefailleerde gerichte brieven en telegrammen. Deze uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 1, 2, 4, 6 en 14 van de Faillissementswet.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Civiel recht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/13/573 F
vonnis van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken,
in de zaak van:
[Verzoeker 1],
en
[Verzoeker 2],
woonplaats kiezende te [woonplaats],
hierna: de verzoekers,
advocaat: mr. A.M.C. van Dalen,
tegen
[Schuldenaar],
wonende te [woonplaats],
hierna: de schuldenaar.
Verloop van de procedure
Het verzoekschrift tot faillietverklaring is op 27 december 2012 ter griffie van deze rechtbank ingediend.
De griffier van deze rechtbank heeft de schuldenaar bij brief van 9 januari 2013 kennis gegeven dat hij binnen veertien dagen na de dag van dagtekening van die brief een verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling kan indienen. De schuldenaar heeft geen verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling ingediend.
Het verzoekschrift tot faillietverklaring is behandeld in raadkamer van deze rechtbank van
14 mei 2013. Aanwezig waren mr. Van Dalen en de schuldenaar, vergezeld van zijn echtgenote.
Beoordeling van het verzoek
Nu niet is gesteld of gebleken dat het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar zich in een andere lidstaat bevindt dan die waarin de schuldenaar gebruikelijke verblijfplaats heeft, gaat de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 3 van de EU Insolventieverordening uit van de bevoegdheid van de Nederlandse rechter.
Na summier onderzoek is gebleken van het bestaan van feiten en omstandigheden die aantonen dat de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen. Dit volgt uit het vorderingsrecht van de verzoekers op de schuldenaar. Ter toelichting diene het volgende.
De schuldenaar heeft zich verweerd door erop te wijzen dat de vorderingen van de verzoekers allerminst vaststaan. Er liggen echter ten aanzien van beide vorderingen in kracht van gewijsde gegane vonnissen, zodat dit verweer niet verder onderzocht hoeft te worden, nu de schuldenaar geen argumenten heeft ontwikkeld die deze vonnissen kunnen aantasten. De schuldenaar heeft zich voorts op een of meer tegenvorderingen beroepen, maar die staan niet vast en kunnen ook niet eenvoudig worden vastgesteld. De rechtbank constateert dat de schuldenaar heeft afgezien van een juridische procedure voor het instellen van deze tegenvordering(en), hoewel hij op die mogelijkheid al was gewezen in een van de twee genoemde vonnissen tegen hem nadat de tegenvordering in die procedure processueel illiquide was verklaard.
Dan resteert de vraag of de verzoekers hun vorderingen op de schuldenaar hebben of op diens later opgerichte besloten vennootschap. De vorderingen zijn ontstaan doordat de schuldenaar tijdens de periode van oprichting van deze besloten vennootschap handelingen met de verzoekers verrichtte en verplichtingen met hen aanging namens de besloten vennootschap in oprichting. Later is de vennootschap opgericht. Op de dag van oprichting heeft de vennootschap de bedoelde handelingen en verbintenissen bekrachtigd. Daardoor is in beginsel de besloten vennootschap debiteur van de verzoekers geworden. Dat er in kracht van gewijsde gegane vonnissen tegen de schuldenaar bestaan, doet er in dit verband niet toe. Deze vonnissen zijn immers gebaseerd op de oude rechtstoestand, van voor de oprichting van de besloten vennootschap.
De conclusie dat de verzoekers niets van de schuldenaar te vorderen hebben, trekt de rechtbank echter niet. De bekrachtiging door de besloten vennootschap op de dag van de oprichting van de handelingen en verbintenissen die de schuldenaar namens haar in de periode voor de oprichting aanging, vond immers plaats voor de eerste inschrijving van de besloten vennootschap in het handelsregister. Uit art. 2:180 lid 2 Burgerlijk Wetboek volgt dat de bestuurders naast de vennootschap hoofdelijk aansprakelijk zijn voor elke tijdens hun bestuur verrichte rechtshandeling waardoor de vennootschap wordt verbonden. De genoemde bekrachtiging is een rechtshandeling waardoor de vennootschap wordt verbonden aan de verbintenissen die namens de vennootschap in oprichting zijn aangegaan. Deze rechtshandeling vond plaats tijdens het bestuurderschap van de schuldenaar. Hij is en blijft daardoor voor de uit deze rechtshandeling voortvloeiende verbintenissen naast de besloten vennootschap hoofdelijk aansprakelijk. Tot die verbintenissen horen de vorderingen van verzoekers. Verzoekers hebben dus vorderingen op de schuldenaar persoonlijk.
Het verzoek zal met inachtneming van het bepaalde bij de artikelen 1, 2, 4, 6 en 14 van de Faillissementswet worden toegewezen.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart
[Schuldenaar], geboren op [1964] te [geboorteplaats], wonende [adres], [woonplaats],
in staat van faillissement;
benoemt tot rechter-commissaris het lid van deze rechtbank, mr. D.M. Staal,
en stelt aan tot curator mr. R.D.C. Jonker, advocaat te Utrecht;
geeft de curator last tot het openen van de aan de gefailleerde gerichte brieven en telegrammen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Verschoof en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2013 te 15.00 uur.