ECLI:NL:RBMNE:2013:CA1249

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
16-661220-13 (p)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens bezit en handel in cocaïne

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, is de verdachte op 28 mei 2013 veroordeeld voor het bezit en de handel in cocaïne. De zaak kwam voort uit een onderzoek dat begon op 27 februari 2013, toen verbalisanten in Utrecht een verdachte observeerden die bekend stond als dealer in cocaïne. Tijdens de zitting op 14 mei 2013 werd het bewijs gepresenteerd, waaronder getuigenverklaringen van gebruikers en verbalisanten die de verdachte in het verleden hadden gezien. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren om de vervolging te schorsen. De rechtbank achtte op basis van de getuigenverklaringen en het proces-verbaal van bevindingen bewezen dat de verdachte op 27 februari 2013 ongeveer 4,81 gram cocaïne bij zich had en dat hij in de periode van 1 januari 2012 tot en met 27 februari 2013 cocaïne had gedeald. De verdachte had een strafblad met eerdere veroordelingen voor drugsdelicten, wat de rechtbank meebracht in de overwegingen voor de strafmaat. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een gebiedsverbod in Utrecht. De rechtbank benadrukte de schadelijke effecten van cocaïne en de overlast die het dealen van drugs met zich meebrengt voor de samenleving. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 63 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10 van de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661220-13 (P)
vonnis van de meervoudige strafkamer van 28 mei 2013.
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1989],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres], [woonplaats],
gedetineerd in het Huis van Bewaring Nieuwegein te Nieuwegein.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 mei 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de advocaat, mr. P.A.Th. Lemmers, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. op 27 februari 2013 in Utrecht ongeveer 4,81 gram cocaïne bij zich had en
2. hij in de periode van 1 januari 2012 tot en met 27 februari 2013 cocaïne heeft gedeald.
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is van oordeel dat op grond van de bekennende verklaring van verdachte en de overige stukken in het dossier feit 1 bewezen kan worden verklaard.
De officier van justitie is van oordeel dat feit 2 eveneens bewezen kan worden verklaard en baseert dat op de in het dossier aanwezige verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5] en het proces-verbaal van bevindingen en aanvullend proces-verbaal van de verbalisant [verbalisant 1] en het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2].
De officier van justitie heeft tevens aangekondigd voornemens te zijn een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel tegen verdachte in te dienen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd met betrekking tot feit 1 en geconcludeerd tot vrijspraak van feit 2. Verdachte zou niet hebben gedeald in harddrugs. Er zou sprake zijn van een persoonsverwisseling. Verdachte ontkent de persoon [naam] te zijn die door de getuigen is genoemd als zijnde een dealer in harddrugs. Hij zegt dat hij op de bewuste dag in aanwezigheid van de getuigen [getuige 5] en [getuige 1] zelf bij deze [naam] de later bij hem aangetroffen hoeveelheid drugs voor eigen gebruik heeft gekocht. Omdat getuige [getuige 5] zag dat hij een grote hoeveelheid kocht, heeft ze tot twee keer toe aan hem gevraagd om haar een beetje te geven. Omdat hij dat weigerde, zou ze hem verlinkt hebben bij de politie. Bovendien heeft [getuige 5] verklaard aan [naam] voor de cocaïne die ze bij hem kocht een briefje van € 10,- te hebben gegeven. Die coupure is echter bij verdachtes aanhouding niet aangetroffen. Ook droeg hij de bij hem aangetroffen cocaïne niet in de vorm van bolletjes bij zich en had hij geen weegschaal bij zich om er gebruikershoeveelheden mee af te wegen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Ten aanzien van feit 1:
Aangezien verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft bekend en de verdediging niet een vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met betrekking tot dit feit met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen.
- De verklaring van verdachte ter zitting van 14 mei 2013 dat hij op 27 februari 2013 in Utrecht opzettelijk ongeveer 4,81 gram cocaïne aanwezig heeft gehad.
- Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3], in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen op pagina’s 38-39 van het proces-verbaal met dossiernummer PL09 91A 2013045425.
- Het rapport Opiumwet opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5], opgenomen op pagina’s 24 en 25 van het proces-verbaal met dossiernummer PL09 91A 2013045425.
- Het rapport van NFI- deskundige Ing. A.G.A. Sprong, opgenomen op pagina’s 94 en 95 van het proces-verbaal met dossiernummer PL09 91A 2013045425.
Ten aanzien van feit 2:
De rechtbank is van oordeel dat de door de verdachte bepleite vrijspraak van – kort gezegd – de handel in cocaïne wordt weersproken door na te noemen bewijsmiddelen. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de, van de lezing van verdachte afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen.
Naast de onder feit 1 genoemde bewijsmiddelen neemt de rechtbank ook nog het navolgende in aanmerking:
Verbalisant [verbalisant 1] heeft gerelateerd dat hij in het kader van intensief toezicht op drugshandel surveilleert in het gebied Voorstraat/Breedstraat en omgeving (VBO) in Utrecht. Op 27 februari 2013 omstreeks 00.45 uur sprak verbalisant [verbalisant 1][verbalisant 6] met de hem ambtshalve bekende drugsgebruiker [getuige 1]. Hij hoorde dat [getuige 1] tegen hem zei dat die dealer van laatst er weer liep, degene waar hij, verbalisant, achteraan gerend was. Verbalisant hoorde [getuige 1] zeggen dat die dealer nu ook weer bij zich had. Verbalisant [verbalisant 1] vermeldt dat hij op 12 februari 2013 [verdachte] had aangehouden voor overtreding van een artikel uit de APV. Destijds verklaarde [getuige 1] aan hem dat deze persoon drugs bij zich had, vlak voordat [verdachte] werd aangehouden. [getuige 1] zei dat het om diezelfde persoon ging.
Verbalisant [verbalisant 1] zag op zelfde datum omstreeks 01.30 uur ter hoogte van de kruising met de Predikherenstraat de hem bekende harddruggebruikster en tippelaarster [getuige 5]. Via de afdeling cameratoezicht vroeg hij om [getuige 5] in de gaten te houden.
Even later hoorde hij dat [getuige 5] contact maakte met een negroïde man, die een pet had op zijn hoofd en deze achterstevoren droeg. Ze liepen samen weg in de richting van de Pauwstraat en liepen die straat in. Vervolgens liepen ze samen richting de Oudegracht, [getuige 5] liep toen 10 meter achter de negroïde man. Op een gegeven moment raakten ze uit zicht door een dode hoek en kwam [getuige 5] weer in zicht die in de richting van de Viebrug liep. Vervolgens kwam verbalisant [verbalisant 1] aanrijden en zag [getuige 5] in de richting van de Viebrug lopen. [verbalisant 1] zag dat de negroïde man in de richting van de Jacobijnenstraat liep, hij herkende hem als de hem ambtshalve bekende [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte).
Nadat hij [verdachte] op diens aanwijzingen had gecontroleerd op drugs in diens mond en broekzakken, heeft hij hem laten gaan. Hij zag dat verdachte in de richting van het Nijntje Pleintje liep. Intussen had cameratoezicht gezien dat [getuige 5] aan de werf was gaan zitten en daar iets had aangestoken. Verbalisant [verbalisant 1] is naar [getuige 5] toegegaan. Zij vertelde hem dat ze even wit aan het roken was en dat ze de de drugs zojuist gekocht had bij die neger met die dreads en die pet. [getuige 5] zei tegen verbalisant [verbalisant 1] dat hij de dope in zijn onderbroek had zitten.
Bij de insluiting van verdachte zag verbalisant dat verdachte plotseling zijn beide handen in zijn onderbroek stak. Daar hield verdachte de onder feit 1 vermelde hoeveelheid cocaïne verborgen. Verbalisant [verbalisant 1] zag een plastic zakje met een aantal harde witte brokjes erin. Hij zag dat de witte brokjes leken op de hem ambtshalve bekende base-coke.
Verbalisant [verbalisant 1] kent verdachte [verdachte] die hem ambtshalve als dealer ook bekend is onder de bijnamen [naam], [naam], [naam], [naam] en [naam]. Deze namen heeft [verbalisant 1] de afgelopen tijd veelvuldig te horen gekregen van gebruikers in de drugsscene toen hij verdachte zag lopen met gebruikers om hem heen. Vaak wist verdachte dan weg te komen. Als verbalisant dan aan gebruikers vroeg hoe ze hem noemden, kreeg hij de eerder genoemde bijnamen te horen. Hij hoorde ook dat gebruikers zeiden dat verdachte vaak erg agressief was naar gebruikers.
De getuige [getuige 5] heeft verklaard dat zij op 27 februari 2012 in de Pauwstraat in Utrecht voor € 10,- cocaïne heeft gekocht van een persoon die zij kent als [naam]. Zij zag dat hij cocaïne uit zijn ondergoed pakte en deze aan haar gaf. Zij koopt ongeveer 1x per week bij [naam], al een jaar lang. Deze [naam] loopt altijd in het Voorstraat-Breedstraat gebied of op het Nijntje plein. Zij geeft als zijn signalement: Surinaamse man met negroïde huidskleur, zwarte dreadlocks, gouden tand en pet op.
De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij de dealer met lange dreads die hij op 27 februari 2013 heeft aangewezen kent als [verdachte]. Dat is volgens hem zijn echte naam. Hij weet dat [verdachte] base-coke dealt vanuit zijn mond en vanuit zijn onderbroek. Hij kent hem 1,5 tot 2 jaar. Zo lang dealt [verdachte] ook al hier (de rechtbank begrijpt: in het Voorstraat-Breedstraat gebied in Utrecht). [verdachte] verkoopt alleen coke om te basen. Deze dealer is gierig en agressief. Soms betaalt getuige € 10,- en soms € 20,-. Hij denkt dat hij voor € 300,- tot € 400,- bij hem heeft gekocht.
De getuige [getuige 4] heeft verklaard dat hij [naam] kent als dealer, die in het gebied van de Hardebollenstraat en het Nijntje Pleintje al heel lang rondloopt, zeker 4 jaar. Getuige heeft zeker voor duizend euro bij hem gekocht en bracht vaak klanten aan. Getuige zegt dat [naam] base-coke verkoopt van slechte kwaliteit, waarvoor dan € 10,- moet worden betaald.
De getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij een dealer kent met lange dreads. Getuige kent hem als [naam], maar hij weet dat die dealer ook [naam] wordt genoemd. Getuige zegt dat de dealer hier sinds een jaar of twee veel loopt en dat hij base-coke verkoopt. Dat kost € 20,-, soms €10,-. De dealer dealt uit zijn mond en uit zijn onderbroek.
De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij de negroïde jongen met dreads die vaak op de Voorstraat loopt kent als [naam]. Deze verkoopt zeker sinds anderhalf jaar cocaïne. Getuige heeft zeker tien keer bij hem gekocht. Soms heeft die dealer losse bolletjes, soms een groot stuk waar hij een stukje van afbreekt. Getuige betaalde dan €10,- voor een bolletje of een klein stukje. De dealer is gierig. Hij weet dat deze dealer ook [naam] wordt genoemd.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft ongeveer een maand na de insluiting van verdachte de vijf getuigen/gebruikers opnieuw benaderd. Geen van hen had de dealer over wie zij eerder verklaarden na het afleggen van die verklaring nog gezien in de drugsscene.
De rechtbank acht op grond van voormelde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan. Het door de verdachte opgeworpen verweer dat hij wordt verward met een ander persoon met hetzelfde signalement acht de rechtbank niet aannemelijk. De getuige [getuige 1] heeft verdachte met zijn voornaam [verdachte] aangeduid en hem aan verbalisant aangewezen als de man die vanuit zijn mond en onderbroek dealt en die eerder door verbalisant [verbalisant 1] was aangehouden. Het zou de getuigen [getuige 1] en [getuige 5] moeten zijn opgevallen wanneer er tegelijkertijd twee personen met hetzelfde opvallende signalement aanwezig zouden zijn geweest.
Dat de verdachte ten tijde van zijn aanhouding en insluiting de cocaïne niet in bolletjes, maar in brokken bij zich droeg, doet daar niet aan af. Juist deze kenmerkende wijze van dealen wordt bevestigd door getuige [getuige 2] die heeft verklaard dat de dealer die hij als [naam] kent soms een groot stuk cocaïne bij zich heeft waar hij een klein stukje van afbreekt. Ook hebben drie getuigen verklaard dat de door hun bedoelde dealer uit zijn onderbroek dealt, hetgeen overeenkomt met de plaats van aantreffen van de drugs bij verdachte.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
hij op 27 februari 2013 te Utrecht opzettelijk aanwezig heeft
gehad ongeveer 4,81 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij omstreeks 01 januari 2012 tot en met 27 februari 2013 te Utrecht
opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd gebruikershoeveelheden cocaïne,
zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar als
Feit 1:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 2:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen en maatregelen
8.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem, officier van justitie, onder 1. en 2. bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld – rekening houdend met recidive met betrekking tot de Opiumwet - tot gevangenisstraf van 20 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, waarbij het voorwaardelijk deel van de straf wordt gekoppeld aan een gebiedsverbod in Utrecht voor het gebied dat wordt omvat door de Loeff Berchmakerstraat, Voorstraat, Wijde Begijnenstraat en Breedstraat, met inbegrip van genoemde straten.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht aan verdachte een straf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest en verdachte onmiddellijk in vrijheid te stellen, mede omdat de vriendin van verdachte nu alleen voor hun drie jonge kinderen moet zorgen.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de aard en ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim een jaar schuldig gemaakt aan het dealen van cocaïne en voorts heeft hij een hoeveelheid cocaïne in zijn bezit gehad. Verdachte is daarmee medeverantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van verdovende middelen veroorzaakt. Daarbij is van belang dat cocaïne een stof is die sterk verslavend werkt en schadelijk is voor de gezondheid. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat verslaafden vaak vermogensdelicten plegen om in hun gebruik te kunnen voorzien. Daarnaast gaat het dealen van drugs op straat gepaard met een hoop overlast en onveiligheidsgevoelens in de buurt. In dit geval was die overlast zo ernstig dat in de betreffende buurt een groot aantal maatregelen is getroffen om de overlast te beteugelen en het gevoel van veiligheid te vergroten.
Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag.
Uit het uittreksel uit het justitieel documentatieregister betreffende verdachte van 29 maart 2013 blijkt dat verdachte (naast agressie- en vermogensdelicten) meerdere malen is veroordeeld voor het plegen van drugsdelicten. Verdachte is door de politierechter in Amsterdam voor (onder meer) bezit van hard drugs veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden en een werkstraf van 120 uur. Bij vonnis van de politierechter in Amsterdam van 9 juli 2009 is verdachte voor het dealen van harddrugs veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf.
Uit het over verdachte opgemaakte Reclasseringsrapport van 13 mei 2013 komt naar voren dat verdachte geen werk heeft en geen uitkering heeft. Zijn bron van inkomsten is niet duidelijk, hij zou los/vast werken als danser. Verdachte benadrukt geen hulpvraag te hebben naar de reclassering omdat er geen sprake is van problemen of actief delictgedrag. Hij vindt reclasseringstoezicht dan ook niet nodig.
Volgens de oriëntatiepunten voor straftoemeting van de rechtspraak wordt ter zake van het dealen van hard drugs gedurende een periode van ongeveer een jaar als vertrekpunt van denken een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor duur van 12 maanden gehanteerd. De rechtbank zal verdachte vanwege zijn eerdere veroordelingen voor drugsdelicten en het gegeven dat hij langer dan een jaar heeft gedeald een iets hogere straf opleggen. Een fors deel daarvan zal echter voorwaardelijk worden opgelegd teneinde verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw soortgelijke strafbare feiten te plegen.
De rechtbank ziet in de weinig gemotiveerde houding van verdachte geen nut om als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht op te leggen. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk op te leggen deel van de gevangenisstraf echter wel de bijzondere voorwaarde van het gebiedsverbod verbinden, zoals door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 63 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 2:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 15 maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 5 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat de verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
Stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd niet mag bevinden in het gebied in Utrecht dat wordt omsloten door de Loeff Berchmakerstraat, Voorstraat, Wijde Begijnenstraat en Breedstraat, met inbegrip van genoemde straten. Een kopie van Google Maps met een overzicht van bedoeld gebied zal als bijlage achter dit vonnis worden gehecht,
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C. Oostendorp , voorzitter,
mrs. L.M.G. de Weerd en R.G.A. Beaujean, rechters,
in tegenwoordigheid van drs. M.G.M. van Rijnstra, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 mei 2013.
mr. Beaujean is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
hij op of omstreeks 27 februari 2013 te Utrecht opzettelijk aanwezig heeft
gehad ongeveer 4,81 gram cocaine, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaine, zijnde een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 10 lid 3 Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 01 januari 2012 tot en met 27 februari 2013 te Utrecht
opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in
elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, gebruikershoeveelheden cocaine,
zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 10 lid 4 Opiumwet