ECLI:NL:RBMNE:2013:CA0006

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
07.661056-12 en 07.661075-11 (vtvv) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de rechtmatigheid van fouillering en oplegging van jeugddetentie in een strafzaak met geweld en bedreiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 april 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met geweld en het voorhanden hebben van vuurwapens. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte is op 15 november 2012 in Almere samen met anderen betrokken geweest bij een gewapende woningoverval, waarbij het slachtoffer onder bedreiging van geweld werd gedwongen om geld en waardevolle spullen af te geven. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en medeverdachten als bewijs geaccepteerd, evenals de aangifte van het slachtoffer en forensisch bewijs. De rechtbank heeft geoordeeld dat de insluitingsfouillering van de verdachte rechtmatig was en dat de gevonden voorwerpen, waaronder een horloge en geldknip, op legale wijze zijn verkregen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en heeft een jeugddetentie opgelegd, evenals een PIJ-maatregel, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen, en de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf is toegewezen. De rechtbank heeft benadrukt dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen eist, zodat de noodzakelijke behandeling van de verdachte in een gesloten setting kan plaatsvinden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Parketnummers: 07.661056-12 en 07.661075-11 (vtvv) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 april 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1995] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
gedetineerd in de Justitiële Jeugdinrichting Rentray te Lelystad.
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen op 21 februari 2013. Het onderzoek ter terechtzitting is hervat op 14 maart 2013 en vervolgens op 8 april 2013. Op laatstgenoemde datum heeft de inhoudelijke behandeling van de strafzaak plaatsgevonden. Verdachte is daarbij verschenen, bijgestaan door mr. A.C. van der Hulst, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr.
W.S. Ludwig en van de standpunten door de raadsvrouw van verdachte naar voren gebracht.
2 DE TENLASTELEGGING
De verdachte is, na een nadere omschrijving tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 november 2012 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen onder meer:
- een geldbedrag (ongeveer 1.250 euro) en/of
- een stalen geldklip van het merk Cartier,
- een (goudgeel en/of witgoud geblokte) trouwring en/of
- een (gouden) ring met de letter MD en/of
- een (gouden) (pink)ring met zwarte en/of witte diamantjes en/of
- diverse sieraden en/of
- een (goudstalen) Rolex horloge en/of
- diverse horloge(s) en/of onderdelen voor horloge(s) en/of
- diverse zakjes met daarin diamantjes en/of robijnen en/of smaragdjes en/of andere steentje(s),
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer],
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd: “Rustig dan gebeurt er niks, ga op de grond, ga op de grond”, althans woorden van soortgelijke aard of strekking en/of
- (vervolgens) (toen die [slachtoffer] met de rug naar hem/hen toestond) een arm van achteren om de keel/nek van die [slachtoffer] heeft/hebben gedaan en/of
- (vervolgens) een knie in de rug van die [slachtoffer] geduwd/gedrukt teneinde [slachtoffer] naar de grond toe te brengen en/of omver te trekken en/of
- (vervolgens) (toen die [slachtoffer] op zijn buik op de grond lag) op de rug van die [slachtoffer] is/zijn gaan zitten en/of
- (vervolgens) een knie in de rug van die [slachtoffer] heeft/hebben geduwd/gedrukt en/of
- (vervolgens) tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij zijn handen op zijn rug moest leggen en/of zijn voeten tegen elkaar moest leggen, althans woorden van soortgelijke aard of strekking en/of
- (vervolgens) de handen van die [slachtoffer] achter op zijn rug heeft/hebben vastgebonden en/of
- (vervolgens) de voeten van die [slachtoffer] heeft/hebben vastgebonden en/of
- (vervolgens) tegen die [slachtoffer] heeft/hebben geschreeuwd: “geld geld vuile kankerjood”, althans woorden van soortgelijke aard of strekking en/of
- (vervolgens) aan/in de zak(ken) van de kleding en/of aan het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben gevoeld en/of
- (vervolgens) de ringen van de vingers en/of het Rolex-horloge van de pols van die [slachtoffer] heeft/hebben afgehaald en/of
- (vervolgens) aan die [slachtoffer] heeft/hebben gevraagd waar die kluis was en/of
- (vervolgens) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in ieder geval een metalen voorwerp, in de rug van die [slachtoffer] heeft/hebben geduwd en/of
- (vervolgens) met een (metalen) (hard) voorwerp op een tafel heeft/hebben geslagen en/of
- (vervolgens) van de rug van die [slachtoffer] is/zijn opgestaan en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] naar de schuur over de grond heeft/hebben gesleept/getrokken en/of
- (vervolgens) tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd: “rustig blijven er gebeurt niks” en/of
- (vervolgens) tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd: “ik moet meer hebben, ik moet meer, heb je boven geld. Vuile kankerjood, jij rijdt in een grote auto, een kanker BMW”, althans woorden van soortgelijke aard of strekking en/of
- (vervolgens) naar de code van de pinpas heeft/hebben gevraagd en/of
- (vervolgens) zogenaamde tie-wraps om de polsen en/of de benen/enkels van die [slachtoffer] heeft/hebben gedaan en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] tegen/op de zijkant van het lichaam heeft/hebben geschopt en/of
- (vervolgens) een (zwarte) emmer over het hoofd van die [slachtoffer] heeft/hebben gedaan en/of
- (vervolgens) heeft/hebben geprobeerd de kluissleutel in de mond van die [slachtoffer] te duwen;
2.
hij op of omstreeks 15 november 2012 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een vuurwapen van categorie III onder 1, te weten een (gas)revolver, voorhanden heeft gehad;
en/of
hij op of omstreeks 15 november 2012 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) wapen(s) van categorie I onder 7º, te weten (twee) veerdrukpisto(o)l(en), zijnde (een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) vuurwapen(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en) voorhanden heeft gehad.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
3 DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Inleiding
Op donderdag 15 november 2012 omstreeks 20.32 uur belde de heer[A] naar de politie met de mededeling dat zijn buurman net was overvallen in zijn woning aan de [adres] in [woonplaats 2] Deze overval zou zijn gepleegd door drie negroïde mannen, die donkere kleding droegen. Verbalisanten troffen het slachtoffer aan in zijn woning en op zijn rechter enkel had hij nog tie-wraps zitten. Door het slachtoffer, de heer [slachtoffer], werd aangifte gedaan van genoemde woningoverval.
Verbalisanten zijn naar aanleiding van voornoemde melding ter plaatse gegaan. In een bus van Connexxion, rijdende op ’t Oor komende uit de richting van Almere Haven, zag een verbalisant drie negroïde personen, die donkere kleding droegen, bij elkaar zitten. De bus is stilgezet en uiteindelijk zijn de drie negroïde personen aangehouden. Het betroffen verdachte en medeverdachten[medeverdachte 1]en [medeverdachte 2]. Medeverdachte [medeverdachte 1] rende aanvankelijk de bus uit, maar is na een achtervolging aangehouden na inzet van een politiehond..
Zowel bij verdachte als bij de medeverdachten zijn goederen aangetroffen en in beslag genomen. Ook in de bus zijn goederen aangetroffen en in beslag genomen. Onder de in beslag genomen voorwerpen bevonden zich onder meer drie (imitatie) vuurwapens.
Door de officier van justitie is een bevel gegeven voor het opvragen van de camerabeelden in voornoemde bus van Connexxion. Deze beelden zijn bekeken en een en ander is geverbaliseerd in een proces-verbaal van bevindingen.
In de woning van de aangever en in de bus heeft forensisch onderzoek plaatsgevonden, waarbij diverse sporen zijn veilig gesteld.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hij heeft daartoe kort de in zijn schriftelijke requisitoir aangehaalde bewijsmiddelen aangestipt en hij heeft gewezen op de ter terechtzitting van
8 april 2013 afgelegde bekennende verklaringen van verdachte en de medeverdachten. Hij heeft voorts aangevoerd dat deze bekennende verklaringen stroken met de verklaring van aangever, passen bij de inhoud van de overige bewijsmiddelen en ook onderling met elkaar stroken.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Zij heeft aangegeven dat de verdachte al langere tijd heeft rondgelopen met het idee om een bekennende verklaring af te leggen en dat hij richting zijn moeder reeds eerder openheid van zaken heeft gegeven. Zij heeft aangevoerd dat de verklaring die door de verdachte ter zitting van 8 april 2013 is afgelegd derhalve niet minder authentiek is dan de verklaring die medeverdachte [medeverdachte 1] ter zitting van
8 april 2013 heeft afgelegd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde, onder verwijzing naar de aangifte , de aanvullende verklaring van aangever , de geneeskundige verklaring en de bekennende verklaringen van verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De rechtbank is van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde, onder verwijzing naar het proces-verbaal van sporenonderzoek , het proces-verbaal van bevindingen en de bekennende verklaring van de verdachte , wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De rechtbank volstaat, gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van de genoemde bewijsmiddelen.
5 BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op 15 november 2012 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen onder meer:
- een geldbedrag en
- een stalen geldklip van het merk Cartier,
- een (goudgeel en/of witgoud geblokte) trouwring en
- een (gouden) ring en
- een (gouden) (pink)ring met zwarte en witte diamantjes en
- diverse sieraden en
- een (goudstalen) Rolex horloge en
- diverse horloges en/of onderdelen voor horloges en
- diverse zakjes met daarin diamantjes en/of robijnen en/of smaragdjes en/of andere steentjes,
toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welke diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte en/of zijn mededaders
- tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd: “Rustig dan gebeurt er niks, ga op de grond, ga op de grond”, althans woorden van soortgelijke aard of strekking en
- (vervolgens) (toen die [slachtoffer] met de rug naar hem/hen toestond) een arm van achteren om de keel/nek van die [slachtoffer] heeft/hebben gedaan en
- (vervolgens) een knie in de rug van die [slachtoffer] geduwd/gedrukt teneinde [slachtoffer] naar de grond toe te brengen en
- (vervolgens) (toen die [slachtoffer] op zijn buik op de grond lag) op de rug van die [slachtoffer] is/zijn gaan zitten en
- (vervolgens) een knie in de rug van die [slachtoffer] heeft/hebben geduwd/gedrukt en
- (vervolgens) tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij zijn handen op zijn rug moest leggen en/of zijn voeten tegen elkaar moest leggen, althans woorden van soortgelijke aard of strekking en
- (vervolgens) de handen van die [slachtoffer] achter op zijn rug heeft/hebben vastgebonden en
- (vervolgens) de voeten van die [slachtoffer] heeft/hebben vastgebonden en
- (vervolgens) tegen die [slachtoffer] heeft/hebben geschreeuwd: “geld geld vuile kankerjood”, althans woorden van soortgelijke aard of strekking en
- (vervolgens) aan/in de zakken van de kleding en/of aan het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben gevoeld en
- (vervolgens) de ringen van de vingers en het Rolex-horloge van de pols van die [slachtoffer] heeft/hebben afgehaald en
- (vervolgens) aan die [slachtoffer] heeft/hebben gevraagd waar die kluis was en
- (vervolgens) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in ieder geval een metalen voorwerp, in de rug van die [slachtoffer] heeft/hebben geduwd en
- (vervolgens) met een (metalen) (hard) voorwerp op een tafel heeft/hebben geslagen en
- (vervolgens) van de rug van die [slachtoffer] is/zijn opgestaan en
- (vervolgens) die [slachtoffer] naar de schuur over de grond heeft/hebben gesleept/getrokken en
- (vervolgens) tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd: “rustig blijven er gebeurt niks” en
- (vervolgens) tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd: “ik moet meer hebben, ik moet meer, heb je boven geld. Vuile kankerjood, jij rijdt in een grote auto, een kanker BMW”, althans woorden van soortgelijke aard of strekking en
- (vervolgens) naar de code van de pinpas heeft/hebben gevraagd en
- (vervolgens) zogenaamde tie-wraps om de polsen en/of de benen/enkels van die [slachtoffer] heeft/hebben gedaan en
- (vervolgens) die [slachtoffer] tegen/op de zijkant van het lichaam heeft/hebben geschopt en
- (vervolgens) een (zwarte) emmer over het hoofd van die [slachtoffer] heeft/hebben gedaan en
- (vervolgens) heeft/hebben geprobeerd de kluissleutel in de mond van die [slachtoffer] te duwen;
2.
hij op 15 november 2012 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met anderen, een vuurwapen van categorie III onder 1, te weten een (gas)revolver, voorhanden heeft gehad;
en
hij op 15 november 2012 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met anderen, wapens van categorie I onder 7º, te weten twee veerdrukpistolen, zijnde voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonden met vuurwapens voorhanden heeft gehad.
Van het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
6 KWALIFICATIE
Het bewezene levert op:
Feit 1:
Diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Feit 2:
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie;
En
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
7 STRAFBAARHEID
De feiten en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
8 STRAFOPLEGGING
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voor de duur van 3 jaar zal worden opgelegd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat aan de criteria zoals gesteld in artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht is voldaan en dat aan alle alternatieve straffen en/of maatregelen inhoudelijke, pedagogische en/of praktische bezwaren kleven.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de tijdens de fouillering bij de verdachte aangetroffen goederen op onrechtmatige wijze zijn verkregen en zij heeft verzocht daarmee rekening te houden bij de strafoplegging.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van een op te leggen straf voorts verzocht om geen plaatsing bij MTFC te bevelen, aangezien zowel verdachte als zijn moeder zich daartegen verzetten en het advies van de jeugdreclassering daartoe onvoldoende is onderbouwd. Zij heeft aangevoerd dat bij een eventuele strafoplegging een gedragsbeïnvloedende maatregel de voorkeur verdient, ook boven een voorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. Een dergelijke maatregel is binnen het jeugdstrafrecht het ultimum remedium en bekeken moet worden of een minder zware sanctie toereikend kan zijn.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het door de raadsvrouw gevoerde verweer met betrekking tot de fouillering van de verdachte overweegt de rechtbank het volgende.
Artikel 9, vierde lid, van de Politiewet 1993 in verbinding met artikel 28, eerste lid, van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en andere opsporingsambtenaren, verleent aan de daar bedoelde ambtenaren de bevoegdheid om, voorafgaand aan de insluiting op het politiebureau, de ingeslotene te onderzoeken door het aftasten en doorzoeken van diens kleding.
Deze insluitingfouillering, ook wel veiligheidsfouillering, ziet enerzijds op het veiligstellen van kostbaarheden teneinde deze in de preciosa zak te kunnen bewaren en anderzijds om de veiligheid van de verdachte of anderen te waarborgen.
Blijkens de ontstaansgeschiedenis van deze bepalingen strekt die bevoegdheid ertoe ordemaatregelen mogelijk te maken die de veiligheid van een ieder in het cellencomplex dienen. Gelet op die strekking moet, aldus de Hoge Raad (HR 12 oktober 2010, NJ 2010, 624), worden aangenomen dat onder het aftasten en doorzoeken van kleding mede dient te worden begrepen een onderzoek van voorwerpen die de ingeslotene bij zich draagt of met zich mee voert.
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat het zeer aannemelijk is dat het horloge en de geldklip goed zichtbaar waren en bovendien bij aftasting van de kleding voelbaar zijn geweest.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het horloge en de geldklip op rechtmatige wijze zijn verkregen, zodat van een vormverzuim geen sprake is. De rechtbank zal daarmee dan ook geen rekening houden bij het bepalen van de op te leggen straf.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank overweegt dat de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS uitgaan van een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar voor een woningoverval waarbij sprake is geweest van licht geweld / bedreiging en van een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden voor het voorhanden hebben van een wapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. Voornoemde oriëntatiepunten gaan uit van een geldboete van € 550,00 voor het voorhanden hebben van een imitatie vuurwapen. De rechtbank heeft voornoemde oriëntatiepunten als uitgangspunt genomen bij het bepalen van de strafmaat.
Aard en ernst van het bewezen verklaarde
Verdachte heeft zich samen met zijn mededaders en aldus binnen een samenwerkingsverband schuldig gemaakt aan een woningoverval. Daarbij hebben zij gebruik gemaakt van (imitatie) wapens.
De rechtbank overweegt dat verdachte en zijn mededaders in de woonkamer van het slachtoffer zijn geweest, bij uitstek een plek waar hij zich veilig had moeten kunnen voelen. Door aldus te handelen hebben verdachte en zijn mededaders een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Bovendien hebben verdachte en zijn mededaders daardoor niet alleen gevoelens van angst toegebracht bij het slachtoffer, maar ook gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving als geheel veroorzaakt. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke woningovervallen vaak nog langere tijd de negatieve gevolgen ondervinden.
Voorts hebben verdachte en zijn mededaders (imitatie) vuurwapens voorhanden gehad. Vuurwapens zijn zeer gevaarlijk in handen van een onbevoegde zoals verdachte. Vuurwapens worden meer en meer gebruikt bij het plegen van strafbare feiten en vormen een groot gevaar voor en een aanzienlijke bedreiging van een veilige samenleving. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens.
Justitiële documentatie
In het nadeel van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie, waaruit volgt dat verdachte reeds eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. De rechtbank overweegt dat het onder meer soortgelijke feiten betrof als het thans onder 1 bewezen verklaarde feit.
Kennelijk hebben eerder aan hem opgelegde straffen verdachte er niet van kunnen weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Jeugddetentie
Gelet op het hiervoor overwogene over de aard en ernst van het bewezenverklaarde en de justitiële documentatie van de verdachte, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie dient te worden opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat de tijd die door de verdachte in voorlopige hechtenis is doorgebracht passend en geboden is.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft rekening gehouden met de rapporten die over de verdachte zijn uitgebracht.
Blijkens een psychiatrisch rapport d.d. 11 februari 2013, uitgebracht door dr.
J.J. van Egmond (psychiater), is verdachte lijdende aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. In diagnostische zin is deze te omschrijven als ADHD van het hyperactief/impulsieve type, rouwreactie en gedragsstoornis.
Alle drie genoemde stoornissen waren aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. De psychiater adviseert om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Met betrekking tot de rouwreactie is een langdurig individuele psychotherapie met een mannelijke therapeut noodzakelijk en met betrekking tot de ADHD dient de behandeling te bestaan uit medicatie en/of gedragstherapie.
Een behandeling binnen een PIJ-maatregel zou voorkomen dat verdachte, zoals in het verleden gedurende zijn behandeling is gebeurd, recidiveert. Anderzijds is verdachte een meeloper en is de vraag of een jeugdinrichting hem niet te veel verkeerde voorbeelden toont. De psychiater adviseert daarom om een gedragsbeïnvloedende maatregel op te leggen en om verdachte, zo lang beide voorgestelde behandelingen duren, onder elektronisch toezicht te plaatsen.
Indien elektronisch toezicht niet tot de mogelijkheden behoort, is het bij een PIJ-maatregel volgens de psychiater wel zeer wenselijk dat hij overdag de mogelijkheid krijgt om zijn opleiding op het ROC voort te zetten.
Blijkens een psychologisch rapport d.d. 20 februari 2013, uitgebracht door I. ten Doeschate (GZ-psycholoog), is bij verdachte sprake van een gedragsstoornis, die wordt gekenmerkt door een zich herhalend en aanhoudend gedragspatroon waarbij de grondrechten van anderen of belangrijke bij de leeftijd behorende sociale normen of regels worden overtreden. Dit gedrag brengt significante beperkingen op sociaal- en schoolgebied met zich mee. Daarnaast is volgens de psycholoog sprake van enige vertraagde ontwikkeling met betrekking tot zijn ego-ontwikkeling. Voor ADHD is geen bevestiging gevonden. Mocht het ten laste gelegde bewezen worden verklaard, dan kan gesteld worden dat de stoornis nog niet in remissie was. De psycholoog geeft aan dat sprake is van verminderde toerekeningsvatbaarheid. De behandeling die de verdachte nodig heeft kan volgens de psycholoog plaatsvinden binnen het kader van een gedragsbeïnvloedende maatregel met elektronisch toezicht. Omdat elektronisch toezicht door Bureau Jeugdzorg Flevoland niet gerealiseerd kan worden, is volgens de psycholoog nachtdetentie een alternatief. Indien dit niet haalbaar blijkt, dan wordt een gesloten verblijf in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel geadviseerd. De moeder van verdachte zou via systeembegeleiding als MST of FFT kunnen worden gesteund.
De rechtbank neemt de conclusies van de psychiater en de psycholoog betreffende de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, op basis van de in de rapporten genoemde gronden, over.
Door de Raad voor de Kinderbescherming wordt in haar rapport d.d. 12 maart 2013 aangegeven dat zowel het algemene recidiverisico als het risico op geweld tegen personen hoog is. Door de Raad wordt voorts aangegeven dat er zeer veel zorgen zijn over de psychosociale situatie van de verdachte. De verdachte laat op verschillende leefgebieden zorgen zien en er dreigt een negatief patroon te ontstaan. De gedragsstoornis die is geconstateerd kan een voorbode zijn voor de ontwikkeling naar een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De Raad heeft aangegeven dat mocht het feit bewezen worden verklaard, er sprake is van een ernstige en zorgelijke ontwikkeling. Bovendien heeft de ingezette maatregel hulp en steun en het ITB-Criem-traject niet voor het gewenste resultaat gezorgd. Volgens de Raad is een intensieve, integrale en multimodale behandeling/begeleiding/hulpverlening noodzakelijk. Andere, tot nu toe ingezette, trajecten zijn onvoldoende in staat geweest het gedrag van de verdachte te veranderen en recidive te verminderen/voorkomen. De Raad adviseert een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, aangezien daarbij de hulpverlening/behandeling/begeleiding beter is gewaarborgd dan bij het opleggen van een gedragsbeïnvloedende maatregel. De Raad heeft ten slotte aangegeven in het advies dat zij een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel te verstrekkend acht, aangezien de Raad nog mogelijkheden ziet in het ambulante kader om het gedrag van de verdachte te beïnvloeden en de verdachte open staat voor en tot op heden heeft meegewerkt aan ambulante en residentiële behandeling.
Ter terechtzitting van 8 april 2013 is door mevrouw Hoeijmans van de Raad voor de Kinderbescherming een toelichting gegeven op genoemd rapport. Zij heeft ter zitting aangegeven dat de Raad haar advies wijzigt, met dien verstande dat de Raad meegaat in het advies van de jeugdreclassering en thans adviseert om aan de verdachte een gedragsbeïnvloedende maatregel op te leggen.
Zij heeft aangegeven dat deze verandering in advies is ingegeven door het feit dat een plaatsing in het kader van MTFC thans wel tot de mogelijkheden behoort.
Uit het advies van de jeugdreclassering d.d. 12 maart 2013 blijkt dat de jeugdreclassering de kan op recidive als hoog inschat. De reclassering is van mening dat een ambulante behandeling in combinatie met een thuisplaatsing veel risico’s met zich meebrengt en dat daarom de voorkeur uitgaat naar het starten van een traject middels een plaatsing binnen MTFC. Door de reclassering wordt aangegeven dat de verdachte in eerste instantie werd afgewezen in verband met zijn leeftijd, echter dat daarna is aangegeven door de coördinator van MTFC dat er toch mogelijkheden zijn. Daaraan zijn wat MTFC betreft de volgende voorwaarden verbonden: het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel en oplegging van een gedragsbeïnvloedende maatregel met als invulling MTFC en het opleggen van elektronisch toezicht.
De reclassering adviseert om aan de verdachte een gedragsbeïnvloedende maatregel op te leggen voor de duur van 1 jaar, bestaande uit MTFC, indien nodig meewerken aan urinecontroles binnen MTFC, behandeling bij De Waag dan wel een soortgelijke instelling, gezinsbehandeling in de vorm van systeemgesprekken en een contactverbod met de mededaders. Voorts adviseert de reclassering een vervangende hechtenis als stok achter de deur op te leggen en een voorwaardelijke PIJ-maatregel met de maatregel hulp en steun.
Mocht bovenstaande niet mogelijk zijn, dan adviseert de reclassering een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen met de maatregel hulp en steun voor de duur van twee jaar (waarvan de eerste 6 maanden ITB Harde Kern) en een behandeling bij De Waag. Daarnaast adviseert de reclassering om een werkstraf op te leggen.
Ter terechtzitting van 8 april 2013 heeft mevrouw Kogenhop van de jeugdreclassering een toelichting gegeven. Zij heeft aangegeven dat een plaatsing binnen MTFC mogelijk is en zij heeft daartoe een schriftelijk stuk overgelegd. Zij heeft voorts aangegeven dat de reclassering een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel heeft overwogen, maar dat dit niet wordt ondersteund door de psycholoog en de psychiater. Zij heeft aangegeven dat de alternatieven door de psycholoog en de psychiater worden besproken en dat plaatsing binnen MTFC het dichtst in de buurt komt. Zij heeft aangegeven dat binnen MTFC ruimte bestaat om te werken aan alle leefgebieden en dat dit binnen de thuissituatie onvoldoende is te waarborgen.
Mevrouw Kogenhop heeft desgevraagd aangegeven dat de behandeling binnen MTFC, gelet op de leeftijd van de verdachte, vóór eind mei moet zijn aangevangen. Zij heeft aangegeven dat de motivatie van de verdachte weliswaar gering is, echter dat de reclassering hoopt dat de verdachte dit ziet als een kans die hij moet grijpen. Ten slotte heeft zij aangegeven dat elektronisch toezicht niet mogelijk is vanuit Bureau Jeugdzorg.
Maatregel
Uit genoemde rapporten van de psycholoog en de psychiater blijkt dat er bij verdachte ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde sprake was en ook thans nog sprake is van een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en dat hij daarvoor behandeling behoeft.
Ook uit de rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdreclassering blijkt dat er veel zorgen zijn en dat een intensieve en langdurige behandeling noodzakelijk is. De rechtbank is derhalve van oordeel dat een behandeling van de verdachte tevens in zijn eigen belang is, dat wil zeggen het belang dat hij zich zo gunstig mogelijk verder kan ontwikkelen.
De rechtbank ziet zich geplaatst voor de vraag of een dergelijke behandeling plaats zou moeten vinden in het gedwongen kader van een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, dan wel of dit zou kunnen binnen een alternatief kader.
De rechtbank overweegt daartoe dat volgens de Raad en de jeugdreclassering MTFC een onderdeel dient te zijn van de gedragsbeïnvloedende maatregel. De rechtbank overweegt dat het bij een plaatsing in het kader van MTFC noodzakelijk is dat de verdachte daarvoor open staat en dat de moeder van de verdachte dit ondersteunt. Bij de behandeling ter terechtzitting hebben zowel de verdachte zelf als zijn moeder duidelijk aangegeven dat zij het niet eens zijn met plaatsing binnen MTFC en dat een behandeling gewoon vanuit de thuissituatie kan plaatsvinden.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat het MTFC traject reeds om die reden geen reële mogelijkheid is voor een behandeling van de verdachte. Voorts overweegt de rechtbank dat tijdens de zitting is gebleken dat een behandeling binnen MTFC dient aan te vangen vóór eind mei 2013. Gelet op het feit dat de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging zal toewijzen, kan aan deze voorwaarde niet worden voldaan en is het MTFC-traject ook om die reden geen reële mogelijkheid voor een behandeling van de verdachte.
De rechtbank overweegt dat zowel door de psycholoog, de psychiater als de jeugdreclassering wordt aangegeven dat elektronisch toezicht onderdeel zou moeten zijn van een gedragsbeïnvloedende maatregel. De rechtbank overweegt dat elektronisch toezicht niet kan worden uitgevoerd door Bureau Jeugdzorg.
Gelet op het voorgaande constateert de rechtbank dat twee essentiële onderdelen van de gedragsbeïnvloedende maatregel niet tot de mogelijkheden behoren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de noodzakelijke behandeling, begeleiding en hulpverlening, niet binnen het kader van een gedragsbeïnvloedende maatregel kan plaatsvinden.
De rechtbank overweegt dat, indien zij aan de verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel zou opleggen, de noodzakelijke behandeling zou plaatsvinden vanuit een ambulant kader en vanuit een thuisplaatsing. De rechtbank overweegt dat door de reclassering duidelijk is aangegeven dat een ambulante behandeling in combinatie met een thuisplaatsing veel risico’s met zich meebrengt. Ter zitting heeft mevrouw Kogenhop aangegeven, dat behandeling binnen de thuissituatie onvoldoende is te waarborgen. Ook door de psycholoog wordt aangegeven, dat controle door de reclassering en de moeder van de verdachte tot op heden niet afdoende is gebleken. Een en ander blijkt naar het oordeel van de rechtbank ook uit het feit dat de tot op heden ingezette trajecten, waaronder ITB-Criem, niet tot de gewenste gedragsverandering en het verminderen dan wel voorkomen van het recidiverisico hebben kunnen leiden. Door de psychiater wordt aangegeven dat een behandeling binnen een PIJ-maatregel zou voorkomen dat verdachte, zoals in het verleden is gebeurd, gedurende zijn behandeling recidiveert. Voorts overweegt de rechtbank dat verdachte binnen de duidelijke gestructureerde en gesloten setting van Rentray ook positief gedrag heeft laten zien.
Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank dan ook van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de maatregel van plaatsing van de verdachte in een inrichting voor jeugdigen eist, zodat aldaar de noodzakelijke behandeling van de verdachte in een gesloten setting plaats kan vinden. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het hiervoor overwogene en gelet op de inhoud van de rapporten, tevens is voldaan aan de overige wettelijke eisen voor het opleggen van de maatregel.
De rechtbank overweegt dat artikel 77s lid 6 van het Wetboek van Strafrecht thans luidt:
“De maatregel geldt voor de tijd van drie jaar. Na twee jaar eindigt de maatregel voorwaardelijk, tenzij de maatregel wordt verlengd op de wijze als bedoeld in artikel 77t.
De termijn gaat in nadat de rechterlijke uitspraak onherroepelijk is geworden …”
De rechtbank overweegt dat de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten diefstal, vergezeld van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen. De termijn van de maatregel zou daarom, gelet op het bepaalde in artikel 77t, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht kunnen worden verlengd.
9 DE BENADEELDE PARTIJ
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [slachtoffer] – daartoe vertegenwoordigd door [naam] – zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 6.133,99 vermeerderd met de wettelijke rente.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering gedeeltelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 350,00 betreffende het eigen risico, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft gevorderd om de benadeelde partij, voor wat betreft het overige, niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering ongegrond te verklaren, aangezien deze een te zware belasting van het strafgeding oplevert.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij
[slachtoffer] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het onder 1 bewezen verklaarde feit.
De rechtbank is van oordeel dat het evident is dat de benadeelde partij ten gevolge van het door verdachte en zijn mededaders gepleegde feit, medische kosten heeft moeten maken. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat het eigen risico van een ziektekostenverzekering € 350,00 bedraagt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van deze kosten toewijsbaar is.
De hoogte van de schade is mitsdien genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van
€ 350,00 vermeerderd met de wettelijke rente en vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36 f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partij.
Ten aanzien van het overige deel van de vordering overweegt de rechtbank dat de gevorderde kosten niet, dan wel zeer summier zijn onderbouwd door de benadeelde partij.
Voordat de rechtbank een beslissing kan nemen over deze kosten, zou een nadere toelichting op de vordering gewenst zijn. Dit levert echter naar het oordeel van de rechtbank een zodanige vertraging op van de behandeling van het strafproces dat dit naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is en dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
10 DE VORDERING TENUITVOERLEGGING
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering toe te wijzen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht de vordering af te wijzen, aangezien er veel aan gelegen is snel met de behandeling van de verdachte aan te vangen.
Subsidiair heeft zij verzocht de proeftijd te verlengen met één jaar.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
Gelet op het voorgaande en het in artikel 77dd van het Wetboek van Strafrecht gestelde acht de rechtbank termen aanwezig de vordering tot tenuitvoerlegging van de door de kinderrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad bij vonnis d.d. 22 juni 2012 voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie toe te wijzen.
11 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 14g, 27, 77a, 77g, 77h, 77i, 77dd, 77gg en 77s van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
12 BESLISSING
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 157 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- legt aan de verdachte op de maatregel van Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen;
Benadeelde partij
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [woonplaats], van een bedrag van € 350,00 (zegge: driehonderdvijftig euro), hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover verdachtes mededader/mededaders betaalt/betalen, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd, vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 15 november 2012, tot die van de voldoening;
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 350,00 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 dagen hechtenis;
- bepaalt dat, indien de verdachte en/of zijn mededader/mededaders (gedeeltelijk) heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte en/of zijn mededader/mededaders (gedeeltelijk) heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 07.661075-11 door de kinderrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad bij vonnis d.d. 22 juni 2012 voorwaardelijk aan de verdachte opgelegde straf, te weten een jeugddetentie voor de duur van 49 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Holten, voorzitter, tevens kinderrechter, mrs.
H.H.J. Harmeijer en C.W. Couperus-van Kooten, rechters, in tegenwoordigheid van mr.
N. van Olst-van Esch, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van
22 april 2013.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.