ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ9999

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
07.660110-12 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een auto in Almere

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 april 2013 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 23 maart 2012 in Almere, waar de verdachte met zijn auto op hoge snelheid op de aangever is afgereden, die op dat moment op een fiets reed. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met meer dan geringe snelheid op de aangever is afgereden zonder uit te wijken, wat heeft geleid tot een aanrijding waarbij de aangever ten val kwam en letsel opliep. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de aangever in overweging genomen, evenals het rapport van de verkeersongevallendienst. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde en de kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. De verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit van voorbedachte rade, maar werd wel schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling. De rechtbank legde een werkstraf op van 120 uren en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 360 dagen, waarvan 183 dagen voorwaardelijk. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die schade had geleden door het incident.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 07.660110-12 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 april 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1985] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen op 13 september 2012. Het onderzoek ter terechtzitting is vervolgens hervat op 8 november 2012 en op 21 maart 2013. Op de twee laatstgenoemde data heeft de inhoudelijke behandeling van de strafzaak plaatsgevonden. De verdachte is daarbij verschenen, bijgestaan door mr. E. van Reydt, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E.M. van der Burg en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.
2 DE TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 maart 2012 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, aan een persoon genaamd [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, als bestuurder van een (personen)auto (met hoge snelheid) die [benadeelde] van achteren heeft aangereden, die zich al rijdend op een fiets bevond, waardoor die [benadeelde] ten val kwam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 maart 2012 in de gemeente Almere, opzettelijk en met voorbedachten rade mishandelend, althans opzettelijk mishandelend, een persoon, [benadeelde], opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, als bestuurder van een (personen)auto (met hoge snelheid) die [benadeelde] van achteren heeft aangereden, die zich al rijdend op een fiets bevond, waardoor die [benadeelde] ten val kwam, ten gevolge waarvan die [benadeelde] enig lichamelijk letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
3 DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Inleiding
Op 22 maart 2012 omstreeks 21.12 uur krijgen verbalisanten een melding dat op de Neptunussingel in Almere een aanrijding heeft plaatsgevonden tussen een automobilist en een fietser. De automobilist zou zichzelf op de plaats van het ongeval niet hebben geïdentificeerd en zou na het ongeval zijn doorgereden. Ter plaatse aangekomen treffen de verbalisanten drie personen aan, te weten de latere aangever [benadeelde] en de latere getuigen [getuige 1] en [getuige 2].
Later die avond is door [benadeelde] aangifte gedaan van verlaten plaats ongeval en van poging zware mishandeling en zijn voornoemde getuigen gehoord. De kentekenplaat van de auto was achtergebleven en het bleek te gaan om het kenteken [kenteken].
Diezelfde avond heeft verdachte zich gemeld bij het politiebureau in Almere West en heeft hij medegedeeld dat hij de bestuurder was geweest van een auto met kenteken [kenteken].
Op 23 maart 2012 is verdachte buiten heterdaad aangehouden en is zijn vriendin, mevrouw [getuige 3], als getuige gehoord.
Ten slotte heeft de verkeersongevallendienst een onderzoek ingesteld naar de toedracht van het ongeval.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte blijkens de getuigenverklaringen met hoge snelheid reed en dat ook zijn vriendin heeft verklaard dat hij hard reed. Zij heeft voorts aangevoerd dat aangever uiterst rechts op de weg reed en dat verdachte hem in het midden van de auto heeft geraakt. Uit die feitelijke handelingen volgt het opzet. De officier van justitie heeft voorts aangevoerd dat verdachte, met dit rijgedrag, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de fietser zou komen te vallen en daardoor zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van de voorbedachten rade, aangezien dit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe in zijn pleitnota de verklaringen gekenschetst. Hij heeft aangevoerd dat er twee alternatieve scenario’s zijn, te weten een uit de hand gelopen intimidatieactie dan wel een mislukte inhaalmanoeuvre, waarbij de verdediging, gelet op de verklaringen van de getuige [getuige 1] en [getuige 3], uitgaat van het laatste scenario. Zijn cliënt kan zich de toedracht van het incident niet meer herinneren; hij had een black-out.
De raadsman heeft bepleit dat daarbij geen voorwaardelijk opzet op het toebrengen van letsel aanwezig was. Het remmen door verdachte vormt een contra-indicatie voor de verweten opzet.
Hij heeft aangevoerd dat ook bij het alternatieve scenario het voorwaardelijk opzet op het toebrengen van letsel niet kan worden bewezen. De raadsman heeft verder aangevoerd dat er geen aanmerkelijke kans bestond op zwaar lichamelijk letsel.
Ten slotte heeft de raadsman betoogd dat onvoldoende bewijs voorhanden is voor een bewezenverklaring van de voorbedachten raad.
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat er, kort voorafgaand aan het thans te beoordelen incident, een bijna-aanrijding heeft plaatsgevonden tussen aangever en verdachte, waarna tussen hen beiden een woordenwisseling heeft plaatsgevonden en aangever een schop heeft gegeven tegen de auto van verdachte.
Aangever [benadeelde] heeft verklaard dat hij, na genoemd incident met verdachte, is weggefietst en dat hij aan de rechterkant van de weg reed toen hij van achter zich een auto hoorde naderen. Hij heeft verklaard dat hij dacht dat deze auto hem zou passeren en dat hij op dat moment van achteren een klap voelde en op de grond viel. Hij heeft verklaard dat hij zag dat er vlak langs hem een auto weg reed en dat het kenteken van de auto begon met [kenteken]. Hij heeft verder verklaard de klap niet als een zacht tikje te kunnen omschrijven, maar dat hij niet precies kan vertellen hoe hard de klap van de aanrijding is geweest. Na de aanrijding zag hij dat een kentekenplaat aan de achterzijde aan zijn fiets hing en dat deze was voorzien van kenteken [kenteken]. Ten slotte heeft hij verklaard dat zijn linkerknie pijnlijk, dik en rood is, dat hij pijn voelt aan zijn dijbenen en dat aan zijn rechterhand een schaafwond zit .
De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij, na het hiervoor genoemde eerste incident tussen aangever en verdachte, zag dat zij werd ingehaald door aangever. Zij hoorde dat een auto met hoge toeren haar kant op kwam rijden en dat deze auto haar met hoge snelheid inhaalde. Zij zag dat de auto accelereerde op de Neptunussingel. Zij zag dat aangever van achteren werd aangereden door de auto, die zij herkende als de auto van degene met wie aangever eerder het conflict had. Zij hoorde tegelijkertijd een knal en zag dat aangever hard op de grond viel aan de rechterzijde van de auto. Zij zag dat de auto, zonder tot stilstand te komen, doorreed . In een aanvullende verklaring heeft de getuige verklaard dat de auto, vóór de aanrijding, niet heeft uitgeweken en dat de bestuurder van de auto recht op de fietser in reed. Zij heeft daarin voorts verklaard dat de fietser uiterst rechts op de rijbaan reed .
De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij, na het eerste incident tussen aangever en verdachte, zag dat hij werd ingehaald door aangever. Hij heeft verklaard dat de auto van het eerste incident zijn richting op kwam rijden en dat deze auto met hoge snelheid aan kwam rijden. Hij schat de snelheid op ongeveer 60 à 70 kilometer per uur.
Hij zag de remlichten van de auto branden en tegelijkertijd zag hij dat de fietser twee keer om zijn as tolde en op de grond viel. Hij heeft verklaard dat hij zag dat de auto met hoge snelheid weg reed .
In een aanvullende verklaring heeft de getuige verklaard dat de auto, vóór de aanrijding, niet heeft uitgeweken en dat de bestuurder van de auto recht op de fietser in reed. Hij heeft daarin voorts verklaard dat de fietser uiterst rechts op de rijbaan reed .
De vriendin van verdachte, de getuige [getuige 3], heeft verklaard dat zij na het eerste incident merkte dat verdachte heel erg boos was en dat zij hem nog niet eerder zo had gezien. Zij heeft verklaard dat hij stevig door reed en dat hij normaal nooit zo hard rijdt. Zij heeft verklaard dat zij op een gegeven moment dacht dat het wonderbaarlijk was dat hij overal tussendoor reed zonder iets te raken met die snelheid. Zij heeft verder verklaard de hele tijd tegen verdachte te hebben gezegd dat hij niet zo hard moest rijden. Zij heeft verklaard dat zij de fietser van het eerste incident weer zag en dat zij zich kan herinneren dat haar vriend heeft geremd en naar links is uitgeweken, maar dat zij ook weet dat hij de fietser heeft aangereden.
Zij zag dat de fietser ten val kwam en heeft gemerkt dat verdachte doorreed, om de fietser heen .
Verdachte heeft verklaard in de betreffende auto te hebben gereden. Hij heeft verklaard dat hij niet meer weet wat er na het eerste incident is gebeurd, omdat hij toen een black out heeft gehad.
De rechtbank overweegt verder dat uit het rapport van de VOA blijkt dat de auto van verdachte aangever ter hoogte van de kentekenplaat, ongeveer in het midden van de voorzijde van de auto, heeft geraakt .
Gelet op de hiervoor aangehaalde verklaringen, alsmede gelet op de resultaten van de VOA, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte met zijn auto met meer dan geringe snelheid op aangever is afgereden, zonder uit te wijken, en dat aangever ongeveer in het midden van de auto is geraakt, terwijl aangever uiterst rechts van de weg heeft gereden. De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte een black-out heeft gehad.
Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer op een bepaald gevolg gericht te zijn geweest dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte de kans op dat gevolg heeft aanvaard.
Door te rijden zoals verdachte deed heeft hij naar het oordeel van de rechtbank een handeling verricht welke naar de uiterlijke verschijningsvorm moet worden geacht gericht te zijn geweest op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Dat verdachte op enig moment nog heeft geremd, doet daaraan naar het oordeel van de rechtbank niet af. De rechtbank gaat er weliswaar vanuit dat verdachte vlak voor de aanrijding heeft geremd, maar er zijn geen aanknopingspunten in het dossier die erop wijzen dat de auto van verdachte aangever slechts met geringe snelheid heeft geraakt. Ook een aanrijding met een meer dan geringe snelheid, brengt de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich. In dat kader overweegt de rechtbank dat aangever op een fiets reed en aldus moet worden aangemerkt als een kwetsbare verkeersdeelnemer.
Naar het oordeel van de rechtbank is het hiervoor omschreven handelen van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm zo gericht op een bepaald gevolg, namelijk het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever, dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans dat deze persoon zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, willens en wetens heeft aanvaard. Verdachte heeft daarmee in ieder geval opzet in voorwaardelijke zin gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever.
De rechtbank wordt in haar overtuiging gesterkt door het feit dat verdachte heeft verklaard boos te zijn geweest en dat ook de vriendin van de verdachte, zoals hierboven weergegeven, heeft verklaard dat hij erg boos was.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
5 BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
Primair
hij omstreeks 23 maart 2012 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk aan een persoon genaamd [benadeelde], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk, als bestuurder van een (personen)auto die [benadeelde] van achteren heeft aangereden, die zich al rijdend op een fiets bevond, waardoor die [benadeelde] ten val kwam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Van het onder primair meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
6 KWALIFICATIE
Het bewezene levert op:
Primair:
Poging tot zware mishandeling.
7 STRAFBAARHEID
Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
8 STRAFOPLEGGING
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot:
- een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis;
- een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 360 dagen, met aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet, waarvan 183 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van een op te leggen straf verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van een geweldsdelict, alsmede met het feit dat hij, kort na het voorval, zelf op het politiebureau melding heeft gemaakt van de aanrijding. De raadsman heeft voorts verzocht rekening te houden met de inhoud van het reclasseringsrapport. Ten slotte heeft de raadsman aangevoerd dat voor een (voorwaardelijke) rijontzegging geen plaats is.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank overweegt dat de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS uitgaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voor het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel zonder gebruik te maken van een wapen, van een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden voor het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen).
De rechtbank heeft voornoemde oriëntatiepunten als uitgangspunt genomen bij het bepalen van de op te leggen straf, waarbij de rechtbank overweegt dat bij het bewezen verklaarde feit sprake is van een poging.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het volgende.
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij aangever heeft aangereden.
De gevolgen van het handelen van verdachte hadden dan ook heel ernstig kunnen zijn.
Verdachte heeft zijn auto ingezet als wapen en heeft door zijn handelen angst teweeg gebracht bij het slachtoffer. Verdachte heeft bovendien blijk gegeven van zeer onverantwoord gedrag in het verkeer.
De rechtbank heeft in het voordeel van de verdachte rekening gehouden met het feit dat hij, blijkens een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 20 februari 2013, niet eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met een de verdachte betreffend reclasseringsadvies d.d. 22 augustus 2012, uitgebracht door P. Italiaander en A. van de Boer, respectievelijk reclasseringswerker en leidinggevende van Reclassering Nederland.
Daaruit volgt dat de reclassering het recidiverisico inschat als matig. Door de reclassering wordt geadviseerd een werkstraf op te leggen, waarbij geen bijzondere voorwaarden worden geadviseerd.
De rechtbank zal voorts, op grond van het bepaalde in artikel 179a van de Wegenverkeerswet, een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen opleggen. De rechtbank zal een gedeelte daarvan in voorwaardelijke vorm opleggen, om verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst wederom op een dergelijke manier te gedragen in het verkeer en aldus om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de hierna te melden straf passend en geboden is.
9 DE BENADEELDE PARTIJ
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [benadeelde] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 269,95.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering toe te wijzen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij, in verband met de door hem bepleite vrijspraak, niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het aannemelijk dat er, ten gevolge van de val die aangever heeft gemaakt, schade is ontstaan aan zijn broek en schoenen, waardoor hij deze heeft moeten vervangen. Bovendien heeft aangever daar direct ten tijde van zijn aangifte al melding van gemaakt.
De rechtbank overweegt dat voor vergoeding slechts in aanmerking komt de waarde van de broek en de schoenen ten tijde van het ten laste gelegde en derhalve niet de nieuwwaarde van deze goederen. De rechtbank heeft derhalve op de nieuwwaarde van de broek en de schoenen, zoals deze blijkt uit de bij de vordering gevoegde bonnen, de daarvoor geldende afschrijvingskosten in mindering gebracht.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is aldus komen vast te staan dat de benadeelde partij
[benadeelde] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het primair bewezen verklaarde feit. De hoogte van deze schade is, met inachtneming van het hiervoor overwogene, naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 200,00, vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36 f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partij.
10 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 45, 91 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 179 en 179a van de Wegenverkeerswet 1994, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
11 BESLISSING
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat primair meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- legt aan verdachte op een werkstraf voor de duur van 120 uren;
- beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 60 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren werkstraf;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren werkstraf per dag;
- ontzegt verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 360 dagen;
- bepaalt dat van deze ontzegging een gedeelte, groot 183 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaar niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Benadeelde partij
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde], wonende te [woonplaats], van een bedrag van € 200,00 (zegge: tweehonderd euro);
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 200,00 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 4 dagen hechtenis;
- bepaalt dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.G. Wijma, voorzitter, mrs. G. Blomsma en
M.A.A. ter Meer-Siebers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. van Olst-van Esch, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 april 2013.