ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ9975

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
07.660237-12 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing met geweld tijdens overval op tankstation

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 april 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van afpersing. De verdachte zou op 16 oktober 2012 te Lelystad een gewapende overval hebben gepleegd op een tankstation, waarbij hij een medewerkster met een mes heeft bedreigd en gedwongen tot afgifte van ongeveer 230 euro. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Tijdens de zitting zijn camerabeelden getoond waarop de verdachte door drie verbalisanten werd herkend. De rechtbank oordeelde dat de herkenning door de verbalisanten wettig en overtuigend bewijs opleverde dat de verdachte de dader was. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het signalement dat door de medewerkster was gegeven en de gelijkenis van de jas van de verdachte met die van de dader op de camerabeelden.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte werd verplicht tot betaling van schadevergoeding aan zowel de benadeelde partij als het slachtoffer. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en vastgesteld dat de schade voldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om een bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van de benadeelde partijen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 07.660237-12 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 25 april 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1981] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Almere.
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen op 24 januari 2013. Het onderzoek ter terechtzitting is hervat op 11 april 2013, op welke datum de inhoudelijke behandeling van de strafzaak heeft plaatsgevonden. De verdachte is daarbij verschenen, bijgestaan door
mr. D.C. Dorrestein, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E.M. van der Burg en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.
2 DE TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 oktober 2012 te Lelystad met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (ongeveer) 230 euro, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan tankstation[bedrijf](gevestigd aan de [adres], en/of [benadeelde ], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] (zijnde een medewerkster van voornoemd tankstation), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
hij op of omstreeks 16 oktober 2012 te Lelystad met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] (zijnde een medewerkster van tankstation [bedrijf]) heeft gedwongen tot afgifte van (ongeveer) 230 euro, althans enig geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan tankstation [bedrijf] (gevestigd aan de[adres] en/of [benadeelde ],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte
- de shop/winkel, behorende bij tankstation [bedrijf], met een (deels) bedekt gezicht is binnengegaan en/of
- daarbij zichtbaar een mes, althans een dergelijk (scherp) voorwerp, in zijn hand(en) hield en/of
- die [slachtoffer] de woorden toevoegde “geef me je geld of ik steek je” en/of “geef me je geld of anders steek ik je neer”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
3 DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Inleiding
Op dinsdag 16 oktober 2012 komt er omstreeks 8.25 uur een melding binnen van een gewapende overval op het tankstation [bedrijf] aan de [adres]in Lelystad.
Later die dag wordt door [slachtoffer], medewerkster bij genoemd tankstation, aangifte gedaan van deze overval.
De veilig gestelde camerabeelden van het betreffende tankstation zijn bekeken en door een drietal verbalisanten is in door hen afzonderlijk opgemaakte processen-verbaal aangegeven, dat zij de persoon op de camerabeelden herkennen als de hen ambtshalve bekende [verdachte].
Naar aanleiding daarvan is verdachte op 16 oktober 2012 om 18.50 uur aangehouden.
Voorts heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van de verdachte en is nader onderzoek gedaan naar een aantal van de aldaar in beslag genomen voorwerpen, waaronder kleding en een computer.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de ten laste gelegde afpersing wettig en overtuigend kan worden bewezen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat op de camerabeelden, op het moment dat de persoon op deze beelden de gezichtsbedekking verwijdert, duidelijk te zien is dat deze persoon overeenkomsten vertoont met de foto van verdachte op pagina 15 in het dossier. Zij heeft voorts gewezen op een drietal processen-verbaal van bevindingen van drie verbalisanten, die onafhankelijk van elkaar de verdachte herkennen op de beelden.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat deze herkenningen in combinatie met de aangifte en de camerabeelden reeds voldoende zijn voor een bewezenverklaring.
Zij heeft daarnaast gewezen op het feit dat verdachte past binnen het signalement dat door aangeefster wordt gegeven, dat de bij de doorzoeking aangetroffen jas sterke gelijkenissen vertoont met de jas die de persoon op de beelden draagt en dat het tijdpad te combineren is met de door verdachte naar zijn zeggen afgelegde route. Ten slotte heeft zij gewezen op de zoektermen zoals deze blijken uit de in het proces-verbaal weergegeven lijst, waaruit volgt dat verdachte de week voorafgaand aan de overval en de dag van de overval substantieel vaker heeft gezocht op de term “overval”.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde, aangezien onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
De raadsman heeft aangevoerd dat de camerabeelden niet van de beste kwaliteit zijn en dat vraagtekens kunnen worden gezet bij de daarop gebaseerde herkenningen door de verbalisanten. Hij heeft daartoe gewezen op het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek en dat de aanbevelingen uit dat Besluit een rol kunnen spelen bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de herkenning bij een opsporingsconfrontatie.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat het de vraag is of er door de verbalisanten alles aan is gedaan om sturing van de menselijke geest en het menselijke herinneringsvermogen te voorkomen, nu het erop lijkt dat in ieder geval twee verbalisanten in elkaars bijzijn de camerabeelden hebben bekeken. Concluderend heeft de raadsman bepleit dat de herkenningen niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
Ten aanzien van de in beslag genomen jas heeft de raadsman naar voren gebracht dat er niet meer dan enige gelijkenis is met de jas die door de persoon op de camerabeelden wordt gedragen. De raadsman heeft gewezen op de ontkennende verklaring van de verdachte, die wordt gestaafd dan wel niet wordt weersproken door het rechercheonderzoek.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat zij op 16 oktober 2012 vanaf omstreeks 6.50 uur aan het werk was in de shop behorende bij de [bedrijf], gevestigd aan de [adres] in Lelystad. Zij heeft verklaard dat zij de ochtend begint met
€ 200,00 aan contant geld in de kassalade. Omstreeks 8.23 uur zag zij dat er een man aan kwam lopen met een capuchon op en een bedekt gezicht. Zij zag dat de man de shop in kwam lopen en dat hij een sjaal, over zijn neus, voor zijn gezicht droeg, waardoor zij wel de ogen, maar niet de neus en de mond kon zien. Zij zag dat de man bij binnenkomst in de shop een mes van ongeveer 15 centimeter in zijn rechterhand had, dat hij ter hoogte van zijn heup hield en dat hij daadwerkelijk liet zien. Bij binnenkomst zei de man “geef me je geld of ik steek je” of woorden van gelijke strekking. Vervolgens liep hij richting de toonbank en zei hij weer ”geef me je geld of anders steek ik je neer” of woorden van gelijke strekking.
Aangeefster heeft verklaard de geldlade te hebben geopend, het geld uit de lade te hebben gepakt en aan de man te hebben meegegeven. Zij heeft verklaard dat het 1 biljet van 20 euro, een stapeltje biljetten van 10 euro en een stapeltje biljetten van 5 euro betrof. Vervolgens heeft zij de overvalknop ingedrukt en is de politie ter plaatse gekomen .
De rechtbank overweegt dat de aangifte wordt ondersteund door de zich in het dossier bevindende camerabeelden, welke ook zijn getoond ter terechtzitting van 11 april 2013 en het met betrekking tot de camerabeelden opgemaakte proces-verbaal van bevindingen .
De rechtbank overweegt dat uit een proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de eigenaar van de [bedrijf], de heer [benadeelde ], op 30 oktober 2012 de kasopmaak heeft onderzocht en aan de verbalisant heeft overhandigd.
Daaruit bleek dat er na de overval een kasverschil was van € 230,09 .
De rechtbank overweegt dat, gelet op de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat slachtoffer [slachtoffer] op 16 oktober 2012 in de shop van de [bedrijf] in Lelystad is overvallen, waarbij de dader haar woordelijk en met een mes heeft bedreigd en haar daarmee heeft gedwongen tot afgifte van een geldbedrag van € 230,09.
De vraag waar de rechtbank zich vervolgens voor ziet geplaatst is of het verdachte is geweest die aangeefster [slachtoffer] heeft overvallen.
De rechtbank overweegt dat blijkens een daartoe opgemaakt proces-verbaal van bevindingen verbalisant [verbalisant 1] op 16 oktober 2012 omstreeks 11.30 uur de camerabeelden heeft bekeken en dat hij de manspersoon op deze beelden herkent als de hem ambtshalve bekende [verdachte]. Door de verbalisant wordt aangegeven dat hij verdachte in zijn surveillancediensten meermalen staande heeft gehouden en dat hij verdachte op de beelden herkent aan zijn gelaatskenmerken. Hij heeft aangegeven verdachte eerder meermalen van dichtbij in het gezicht te hebben gekeken en hij herkent verdachte op de beelden aan zijn wenkbrauwen, zijn bolle gezicht en zijn gezichtsbeharing. Hij heeft voorts aangegeven dat hij verdachte recentelijk meermalen heeft gezien met een gelijkende jas als de jas die de persoon op de camerabeelden draagt .
Blijkens een daartoe opgemaakt proces-verbaal van bevindingen werd verbalisant
[verbalisant 2] op 16 oktober 2012 omstreeks 12.00 uur gevraagd de camerabeelden te bekijken. [verbalisant 2] heeft aangegeven dat hij, op het moment dat de manspersoon de shop uit komt lopen, duidelijk het gezicht van deze persoon kon zien en dat hij hierin per onmiddellijk de hem ambtshalve bekende [verdachte] herkende. Hij heeft aangegeven dat hij, in zijn functie als wijkagent, het afgelopen half jaar meermalen met verdachte te maken heeft gehad en hij hem derhalve onmiddellijk herkende .
Blijkens een daartoe opgemaakt proces-verbaal van bevindingen werd verbalisant [verbalisant 3] op 16 oktober 2012 gevraagd de camerabeelden te bekijken. Hij heeft aangegeven dat op de beelden het gezicht van de persoon te zien is en dat hij deze persoon herkende als [verdachte]. Hij heeft aangegeven dat verdachte hem vanuit zijn functie goed bekend is. Hij heeft aangegeven, dat hij bij de afhandeling van meerdere zaken met verdachte te maken heeft gehad en dat hij in de week voorafgaand aan het opmaken van het proces-verbaal nog contact heeft gehad met de verdachte .
De rechtbank overweegt dat, gelet op het voorgaande, de persoon op de camerabeelden door een drietal verbalisanten wordt herkend als verdachte. In ieder geval kan van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] worden gesteld dat zij de beelden, blijkens de door hen in de processen-verbaal genoemde tijdstippen, op verschillende tijdstippen hebben bekeken.
Voorts hebben genoemde herkenningen, anders dan door de raadman is bepleit, niet plaatsgevonden in het kader van een zogeheten opsporingsconfrontatie. Uit de aangehaalde processen-verbaal blijkt immers dat de verbalisanten de verdachte kenden en het derhalve niet ging om een voor hen onbekende persoon. Het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek is derhalve niet van toepassing.
De rechtbank overweegt dat door de verbalisanten wordt aangegeven vanuit welke hoedanigheid zij de verdachte kennen en dat zij hem vanuit die hoedanigheid meerdere malen hebben gezien. Voorts wordt door verbalisant [verbalisant 1] specifiek aangegeven aan welke gelaatskenmerken hij verdachte herkent.
De rechtbank heeft derhalve geen enkele reden om te twijfelen aan deze herkenningen en is van oordeel dat deze dan ook voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
De rechtbank overweegt voorts dat door de aangeefster een signalement is gegeven van de dader. Aangeefster heeft verklaard dat het ging om een man met een getinte huidskleur, vermoedelijk een zigeunertype, een lengte van ongeveer 1.74 meter, een rond bol gezicht, lichtbruine ogen en een stevig postuur . De rechtbank overweegt dat de foto van de verdachte op pagina 15 van het dossier, met uitzondering van de tint van de ogen, past in genoemd signalement. Voorts heeft de rechtbank ter zitting van 11 april 2013 vastgesteld dat verdachte een rond, vol gezicht heeft.
Blijkens het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming is in de woning van verdachte onder meer een jas, driekwart lang met bontkraag, in beslag genomen . Foto’s van genoemde jas zijn als bijlagen 1, 2 en 5 bij het verhoor van de verdachte van 30 oktober 2012 gevoegd . Verdachte heeft tijdens dat verhoor ook verklaard dat het zijn jas is .
Blijkens een daartoe opgemaakt proces-verbaal van bevindingen vertoont de bij de doorzoeking aangetroffen jas visueel zichtbare gelijkenis met de jas die op de camerabeelden zichtbaar is. In genoemd proces-verbaal wordt aangegeven dat deze gelijkenis bestaat op de punten kleur, vorm capuchon, afwerking voorzijde capuchon bontkraag, model, lengte, stof, witkleurige streep (rits) aan de voorzijde die kan worden afgedekt met stof. Voorts wordt in het proces-verbaal aangegeven dat op de jas op de camerabeelden te zien is dat aan de voorzijde op kruishoogte een soort flap te zien is. Bij de aangetroffen jas is helemaal aan de onderzijde een knoop geplaatst en als deze wordt losgemaakt valt de jas aan de onderzijde open in een soort flap/split .
De rechtbank heeft ter zitting van 11 april 2013 geconstateerd dat op de linker bovenarm van de jas die de dader draagt een puntje zichtbaar is, echter niet een embleem van de omvang als weergegeven op de foto’s op de pagina’s 67 en 71 van het dossier. De rechtbank heeft voorts geconstateerd dat bij het naar buiten lopen van de dader op de jas een wit biesje is waar te nemen, hetgeen ook te zien is op de foto’s op de pagina’s 67en 71 van het dossier.
De rechtbank overweegt dat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, vastgesteld kan worden dat de onder verdachte in beslag genomen jas grote gelijkenissen vertoont met de jas die de dader draagt op de camerabeelden. Aldus is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden uitgesloten dat het om dezelfde jas gaat. Het enkele feit dat het embleem dat op de jas van verdachte zit, voor de rechtbank niet zichtbaar was op de beschikbare camerabeelden, doet aan het voorgaande niet af.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op het voorgaande wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de persoon op de camerabeelden is en aldus de persoon die de overval heeft gepleegd. De rechtbank wordt in haar overtuiging nog gesterkt door het volgende.
De verdachte heeft bij de politie verklaard een uitkering van € 788,00 per maand te ontvangen. Zowel bij de politie als ter zitting van 11 april 2013 heeft verdachte verklaard welke geldbedragen hij de bewuste dag heeft uitgegeven . De rechtbank overweegt dat het daarbij bij het verhoor bij de politie gaat om een totaalbedrag van ongeveer 140 à 150 euro en ter zitting om een bedrag van ongeveer 100 euro. De rechtbank overweegt dat deze bedragen, gelet op het beperkte inkomen van de verdachte, aanzienlijk zijn. De rechtbank overweegt dat dit past bij het feit dat verdachte kort daarvoor een aanzienlijk geldbedrag heeft verworven bij de overval.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de aan verdachte ten laste gelegde afpersing wettig en overtuigend kan worden bewezen.
5 BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 16 oktober 2012 te Lelystad met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] (zijnde een medewerkster van tankstation [bedrijf]) heeft gedwongen tot afgifte van (ongeveer) 230 euro, toebehorende aan tankstation [bedrijf] (gevestigd aan de[adres]) en/of [benadeelde ],
welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte
- de shop/winkel, behorende bij tankstation [bedrijf], met een (deels) bedekt gezicht is binnengegaan en
- daarbij zichtbaar een mes, in zijn hand hield en
- die [slachtoffer] de woorden toevoegde “geef me je geld of ik steek je” en/of “geef me je geld of anders steek ik je neer”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
6 KWALIFICATIE
Het bewezene levert op:
Afpersing.
7 STRAFBAARHEID
Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
8 STRAFOPLEGGING
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3,5 jaar.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank overweegt dat de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS uitgaan van een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar voor een overval op een winkel (inclusief een bank, benzinestation en postagentschap), waarbij sprake is van licht geweld en/of bedreiging. De rechtbank heeft genoemde oriëntatiepunten als uitgangspunt genomen bij het bepalen van de op te leggen straf, waarbij de rechtbank overweegt dat genoemde oriëntatiepunten onder mee recidive en het soort wapen/voorwerp als strafverzwarende omstandigheden noemen.
In het bijzonder overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank acht het bewezen verklaarde buitengewoon ernstig. De verdachte heeft aangeefster tijdens haar werk overvallen en tijdens deze overval is het slachtoffer met een mes bedreigd. Ook is zij woordelijk bedreigd met de woorden dat verdachte haar zou neersteken als zij geen geld zou geven. Met deze overval heeft verdachte een inbreuk gemaakt op eigendomsrechten alsmede op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. De verdachte heeft daarbij uitsluitend gehandeld uit financieel gewin en geen enkel oog gehad voor genoemde belangen van het slachtoffer.
Het handelen van de verdachte heeft op het slachtoffer een behoorlijke impact gehad en het incident heeft voor het slachtoffer, zoals ook blijkt uit de toelichting op het schade-onderbouwingsformulier, nadelige psychische gevolgen gehad.
Daarnaast brengen dergelijke misdrijven in zijn algemeenheid gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweeg.
Voorts overweegt de rechtbank dat verdachte berekenend te werk is gegaan, nu hij ten tijde van de overval handschoenen heeft gedragen en hij zijn gezicht grotendeels heeft bedekt. Bovendien lijkt het erop dat hij na de overval andere kleding heeft aangetrokken, nu op de camerabeelden van de Fair Play van een tijdstip gelegen na het tijdstip van de overval, verdachte te zien is met een andere jas.
De rechtbank merkt de hiervoor aangehaalde omstandigheden aan als strafverzwarend.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank voorts - ten nadele van verdachte - rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 27 maart 2013, waaruit volgt dat verdachte reeds meerdere malen ter zake van geweldsdelicten is veroordeeld, waaronder in 2001 voor meerdere overvallen op benzinestations.
Kennelijk hebben eerder aan hem opgelegde straffen, waaronder vrijheidsbenemende straffen, hem er niet van kunnen weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.
Ook de recidive merkt de rechtbank aan als strafverzwarende omstandigheid.
De rechtbank overweegt dat de verdachte heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan het persoonlijkheidsonderzoek. De psycholoog en de psychiater hebben derhalve geen uitspraak kunnen doen over de vraag met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid. De rechtbank gaat er dan ook vanuit, nu er geen rapporten / adviezen voorhanden zijn waaruit anderszins blijkt, dat verdachte als volledig toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van strafverminderende factoren.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aangehaalde oriëntatiepunten en de benoemde strafverzwarende omstandigheden, de straf zoals door de officier van justitie is geëist, te hoog is en de rechtbank zal derhalve een lagere straf opleggen.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat de hierna te melden straf passend en geboden is.
9 DE BENADEELDE PARTIJEN
Voor aanvang van de terechtzitting hebben [benadeelde ] en [slachtoffer] zich als benadeelde partijen in dit geding gevoegd en vorderingen ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partijen begroot op bedragen van respectievelijk € 4.157,10 en € 812,61.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat ten aanzien van de gestelde schade, voor zover deze ziet op de doorbetaling van[naam], onvoldoende duidelijk is wat het causale verband is tussen deze kosten en het ten laste gelegde feit. De officier van justitie heeft aangevoerd dat deze kostenpost derhalve in mindering dient te worden gebracht.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij [benadeelde ] toe te wijzen tot een bedrag van € 3.081,87, en de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] in zijn geheel toe te wijzen, vermeerderd me de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de benadeelde partijen, gelet op de door hem bepleite vrijspraak, niet-ontvankelijk te verklaren in de ingediende vorderingen.
Het oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [benadeelde ]
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij [benadeelde ] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de gevorderde kosten betreffende de doorbetaling van [naam], onvoldoende duidelijk is wat het causale verband is tussen deze kosten en het bewezen verklaarde feit.
De vordering van de benadeelde partij levert naar het oordeel van de rechtbank voor wat betreft dit deel van de vordering een onevenredige belasting op van het strafgeding.
De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in de vordering voor dat deel niet ontvankelijk is en dat de vordering ter zake dit deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De overige gevorderde kosten zijn door de benadeelde partij onderbouwd en niet, althans onvoldoende weersproken.
De hoogte van de schade is naar het oordeel van de rechtbank dan ook genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 3.081,87, vermeerderd met de wettelijke rente en met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partij.
Benadeelde partij [slachtoffer]
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij
[slachtoffer] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het bewezen verklaarde feit.
De vordering is door de benadeelde partij onderbouwd en niet, althans onvoldoende weersproken.
De hoogte van de schade is naar het oordeel van de rechtbank dan ook genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 812,61, vermeerderd met de wettelijke rente en vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partij.
10 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 36f en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
11 BESLISSING
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij [benadeelde ]
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde ], wonende te [woonplaats], van een bedrag van € 3.081,87 (zegge: drieduizendéénentachtig euro en zevenentachtig cent), vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 16 oktober 2012, tot die van de voldoening;
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 3.081,87 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde ] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 40 dagen hechtenis;
- bepaalt dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde ] (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde ], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde ] voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
Benadeelde partij [slachtoffer]
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [woonplaats], van een bedrag van € 812,61 (zegge: achthonderdtwaalf euro en éénenzestig cent), vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 16 oktober 2012, tot die van de voldoening;
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 812,61 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 16 dagen hechtenis;
- bepaalt dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer] (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.G. Wijma, voorzitter, mrs. G. Blomsma en
C.W. Couperus-van Kooten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. van Olst-van Esch, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 april 2013.