ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ9787

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
16/440247-11 [P]
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van afpersing, bewezenverklaring van afdreiging met schadevergoeding aan benadeelde partij

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, stond de verdachte terecht voor de tenlastelegging van afpersing en afdreiging. De rechtbank oordeelde dat de afpersing niet wettig bewezen kon worden, waardoor de verdachte daarvan werd vrijgesproken. Echter, er was wel voldoende bewijs voor de afdreiging, waarbij de aangever onder druk werd gezet om geld over te maken aan de verdachte. De rechtbank stelde vast dat de aangever in de periode van 3 februari 2010 tot en met 15 november 2010 in totaal € 149.810,00 had betaald aan de verdachte, als gevolg van bedreigingen met openbaarmaking van geheimen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 15 maanden op en veroordeelde de verdachte tot betaling van € 152.340,00 aan de benadeelde partij, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de gevolgen voor de aangever, die nog steeds emotioneel en financieel lijdt onder de gevolgen van de daden van de verdachte. De uitspraak vond plaats op 8 mei 2013, waarbij de rechtbank ook de schadevergoedingsmaatregel oplegde, zodat de benadeelde partij recht heeft op vergoeding van de geleden schade. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering, wat betekent dat zij voor dat deel naar de burgerlijke rechter kan stappen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
parketnummer: 16/440247-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 mei 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1984] te [geboorteplaats]
wonende te [adres], [woonplaats]
raadsvrouw mr. R. van Manen, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is behandeld op de terechtzittingen van 16 augustus 2012 en 26 april 2013. Op de zitting van 26 april 2013 hebben de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode 3 februari 2010 tot en met 15 november 2010 samen met een ander [benadeelde] heeft afgeperst en/of heeft afgedreigd.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van de officier van justitie overweegt de rechtbank het volgende.
Het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit, de afdreiging, betreft een klachtdelict. Het Openbaar Ministerie gaat in dat geval niet over tot vervolging anders dan na een klacht. In de zaak van [benadeelde] blijkt ‘slechts’ van een aangifte.
De rechtbank is van oordeel dat uit de aangifte (van bedreiging en afdreiging) van [benadeelde], het aanvullende verhoor van aangever en het gegeven dat aangever zich als benadeelde partij heeft gevoegd en een schriftelijke slachtofferverklaring heeft overgelegd, onmiskenbaar blijkt dat hij de bedoeling had dat verdachte vervolgd zou worden, waarmee naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate is voldaan aan (de feitelijke betekenis van) het klachtvereiste als omschreven in artikel 318, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Hieruit volgt dat de officier van justitie voor het ten laste gelegde feit ontvankelijk is in haar vervolging.
Er zijn geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Daarbij heeft de verdediging erop gewezen dat verdachte volgens de gegevens van de GBA in de periode maart 2010 tot en met juli 2010 was ingeschreven in Maarssen, terwijl de mobiele telefoonnummers eindigend op [telefoonnummer] en [telefoonnummer} aanstraalden op paallocaties in Almere. De pinbetalingen ten laste van bankrekeningnummer [rekeningnummer] hebben in voornoemde periode plaatsgevonden in Almere en niet in Maarssen.
In de aangifte staat, aldus de verdediging, dat van bedreiging door woekeraars eerst is gesproken op 29 oktober 2010, terwijl de laatste overboeking dateert van 19 oktober 2010. Er is derhalve geen sprake van enige causaliteit tussen deze bedreiging en de overboekingen tot een bedrag van € 133.540,00.
De bedreigingen per sms dateren van 25 november 2010 en 26 november 2010. Deze data liggen ook na 19 oktober 2010.
In het dossier bevindt zich voorts, naar de mening van de verdediging, geen bewijs voor smaad.
Tenslotte is betoogd dat de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] tegenstrijdigheden bevatten en om die reden moeten worden uitgesloten van het bewijs.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Afpersing, bewijsoverwegingen
Het impliciet primair ten laste gelegde feit ziet op de afpersing van [benadeelde] in de periode 3 februari 2010 tot en met 15 november 2010.
Weliswaar bevat het dossier enige aanwijzingen dat verdachte door middel van bedreigend sms-verkeer aangever heeft gedwongen tot afgifte van een hoeveelheid geld, maar dit sms-verkeer valt buiten de tenlastegelegde periode. Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier, behalve de aangifte door [benadeelde], geen bewijs met betrekking tot van verdachte afkomstig geweld of door verdachte geuite bedreigingen met geweld in de in de tenlastelegging genoemde periode. Het ten laste gelegde kan derhalve niet wettig bewezen worden geacht.
De rechtbank zal verdachte om die reden van het impliciet primair ten laste gelegde feit vrijspreken.
4.3.2 Afdreiging, bewijsmiddelen
Het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit ziet op de afdreiging van [benadeelde] in de periode 3 februari 2010 tot en met 15 november 2010.
Op 26 november 2010 heeft [benadeelde] aangifte gedaan van afdreiging. Aangever heeft verklaard dat hij op 3 februari 2010 aan het chatten was met een vrouw, dat al vrij snel tijdens het chatgesprek deze vrouw zielig begon te doen en zei dat zij geld nodig had, en dat hij, aangever, toen geld heeft overgemaakt op rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [medeverdachte] te Almere. Op 3 februari 2010 heeft aangever een keer € 80,00 en twee keer € 200,00 overgemaakt. Na 3 februari 2010 heeft aangever geen contact meer gehad met deze vrouw die zichzelf [naam] noemde.
Op 4 februari 2010 is aangever gebeld door een man die zich [C] noemde en die zei dat hij de vriend van [naam] was. Aangever hoorde dat deze [C] boos was dat hij, aangever, chatcontact had gehad met [naam]. Aangever vond dat [C] behoorlijk intimiderend was in dit telefoongesprek.
Nadien is aangever een aantal keren gebeld door het telefoonnummer [telefoonnummer]. De keren dat aangever het telefoongesprek aannam hoorde hij dat hij met [C] sprak. Aangever hoorde [C] zeggen dat aangever [naam] moest blijven helpen met haar schulden en dat wanneer hij dat niet zou doen, zou [C] bekend maken dat aangever had gechat met [naam] en geldbedragen aan haar had overgemaakt. Aangever hoorde [C] zeggen dat hij de chatgesprekken aan de vrouw van aangever zou doorgeven. Aangever heeft verklaard dat [C] elke keer als hij geld nodig had begon met dreigen dat hij de vrouw van aangever zou informeren en dat aangever zich hierdoor gechanteerd voelde.
Aangever heeft vervolgens gebeld met de politie met de vraag wat hij aan de situatie kon doen.
Op 9 februari 2010 heeft [D] van de politie Utrecht gerapporteerd dat hij was benaderd door aangever, dat aangever hem had verteld dat hij was gebeld door de ex-vriend van [naam], dat aangever was meegedeeld dat hij wederom geld moest overmaken, dat het gestelde bedrag nu boven € 600,00 lag en dat aangever was meegedeeld dat beller zich in de straat bevond waar aangever woont. Op 9 februari 2010 heeft [D] het telefoonnummer [telefoonnummer] gebeld. Diezelfde dag is aangever gebeld door [C] met de mededeling dat beller wist dat aangever contact had gezocht met de politie en hen op de hoogte had gebracht van de afdreiging. Aangever heeft op dat moment afgezien van het doen van aangifte.
Aangever heeft verklaard dat de man die zich [C] noemde ook na 9 februari 2010 opdringerig bleef doen. Aangever bleef geld overmaken naar de bankrekening met het rekeningnummer [rekeningnummer]. Tussen 3 februari 2010 en 19 oktober 2010 heeft aangever een bedrag van in totaal € 133.540,00 op genoemd rekeningnummer overgemaakt.
Op 29 oktober 2010 heeft aangever [C] voor het eerst ontmoet, in Almere. Daarbij heeft aangever een bedrag van € 7.250,00 in contanten aan [C] gegeven.
Op 5 november 2010 heeft aangever een tweede ontmoeting met [C] gehad, wederom in Almere. Tijdens dat gesprek heeft aangever een bedrag van € 7.000,00 in contanten aan [C] gegeven. Op 15 november 2010 heeft aangever een derde ontmoeting met [C] gehad, nu in Maarssen, en hem daarbij € 2.500,00 in contanten overhandigd.
Door aangever is verklaard dat [C] behalve het telefoonnummer [telefoonnummer] ook het nummer [telefoonnummer] gebruikte.
De telefoonnummers van aangever zijn [telefoonnummer] en [telefoonnummer] (huis).
Uit onderzoek naar de GSM van aangever , een iPhone 4 voorzien van het imeinummer [nummer], bleek dat onder de rubriek ‘contacten’ de telefoonnummers [telefoonnummer] en [telefoonnummer] voorkwamen, dat onder de rubriek ‘gesprekken’ het telefoonnummer [telefoonnummer] voorkwam en dat onder de rubriek ‘sms berichten’ onder naam [naam] (telefoonnummers [telefoonnummer] en [telefoonnummer]) diverse sms berichten waren verzonden en ontvangen.
Uit onderzoek naar het bankrekeningnummer [rekeningnummer] bleek dat dit nummer op naam staat van [medeverdachte], [adres] te [woonplaats], en dat in de periode 1 februari 2010 tot en met 30 november 2010 in totaal € 133.540,00 is overgemaakt op dat rekeningnummer vanaf rekeningnummer [rekeningnummer]. Het rekeningnummer [rekeningnummer] is in gebruik bij aangever.
Uit onderzoek van de GBA-gegevens bleek dat op het adres [adres] te [woonplaats] stond ingeschreven [medeverdachte]. Verder stond op datzelfde adres met een zekere regelmaat ingeschreven: [verdachte], zijnde verdachte in de onderhavige strafzaak.
Van de telefoonnummers [telefoonnummer] en [telefoonnummer] zijn de historische printgegevens opgevraagd. Uit het onderzoek naar deze gegevens is gebleken dat beide telefoonnummers vele malen contact hebben gehad met het [telefoonnummer], zijnde het nummer dat in gebruik is bij aangever, dat het nummer [telefoonnummer] tweemaal en het nummer [telefoonnummer] 57 maal contact heeft gehad met het nummer [telefoonnummer], zijnde het huisnummer van aangever.
Voorts hebben de telefoonnummers [telefoonnummer] en [telefoonnummer] meerdere overeenkomstige contacten, waaronder: [medeverdachte], [A] en [B].
Door de GSM met het nummer [telefoonnummer] werd in de vroege ochtend over het algemeen de paallocatie Stadhuisplein te Almere aangestraald. De GSM met het nummer [telefoonnummer] maakte over het algemeen gebruik van de paallocaties Stadhuisplein en Markerkant te Almere.
Beide locaties liggen in de directe nabijheid van de [adres] te Almere.
De GSM van aangever heeft op 17 oktober 2010 tussen 13:39 uur en 22:14 uur meerdere malen contact gehad met nummer [telefoonnummer] en éénmaal met nummer [telefoonnummer], waarbij beide GSM’s zich, gezien de paallocatie, in dezelfde omgeving bevonden, namelijk de paallocaties Markerkant te Almere en Stadhuisplein te Almere. De GSM van aangever heeft op 25 november 2010 tussen 13:41 uur en 15:54 uur meerdere malen contact gehad met het nummer [telefoonnummer] en éénmaal met het nummer [telefoonnummer], waarbij beide GSM’s zich, gezien de paallocatie, in dezelfde omgeving bevonden, namelijk de paallocaties [adres] te [woonplaats]en [adres] te [woonplaats].
Uit onderzoek in de politiesystemen bleek dat door [medeverdachte] tweemaal aangifte is gedaan tegen haar ex-vriend [verdachte] en dat zij daarbij heeft meegedeeld dat haar ex-vriend gebruik maakte van het telefoonnummer [telefoonnummer].
Voorts bleek dat er op 23 januari 2010 bij de politie Haarlemmermeer melding was gemaakt van een soortgelijk incident, waarbij het slachtoffer meerdere malen geld had overgemaakt naar ene [naam], rekeningnummer [rekeningnummer]. Het slachtoffer werd onder druk gezet door een man die zich [E] noemde en die gebruik maakte van het telefoonnummer [telefoonnummer].
Bij de aanhouding van verdachte op 2 februari 2011 is zijn GSM, een iPhone, in beslag genomen.
Uit onderzoek bleek dat deze GSM het telefoonnummer [telefoonnummer] heeft, dat in het telefoonboek van de GSM de naam [naam] met het telefoonnummer [telefoonnummer], zijnde het nummer van aangever, voorkwam. Tevens waren er diverse SMS-berichten, vanaf de datum 20 oktober 2010, van en naar het nummer van aangever in de GSM opgeslagen.
Verdachte heeft verklaard dat hij 2½ jaar een relatie heeft gehad met [medeverdachte] en dat die relatie omstreeks half oktober 2010 is uitgegaan. Voorts heeft verdachte verklaard dat [medeverdachte] [medeverdachte] is, [A] zijn zus en [B] zijn broer. Ook heeft verdachte verklaard dat hij de pinpas en de pincode van rekeningnummer [rekeningnummer] heeft meegenomen en gebruikt om boodschappen te doen en geld te pinnen.
In een telefoongesprek met aangever, aldus verdachte, is verdachte zo tekeer gegaan tegen aangever dat hij aangever heeft gevraagd of zijn vrouw en kinderen er vanaf wisten dat aangever contact had met [medeverdachte] en geld aan [medeverdachte] leende, hetgeen aangever toen heeft ontkend.
Op 21 februari 2011 is met aangever een sequentiële fotobewijsconfrontatie gehouden. Door aangever is verdachte aangewezen als zijnde de man die hij kent als [C].
Door medeverdachte [medeverdachte] is verklaard dat verdachte van november 2008 tot 7 oktober 2010 met haar heeft gewoond op het adres [adres] te [woonplaats].
4.3.3 Afdreiging, bewijsoverwegingen
De rechtbank is van oordeel dat voormelde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, redengevende feiten en omstandigheden zijn voor het bewijs dat verdachte betrokken is geweest bij de ten laste gelegde afdreiging van aangever in de periode 3 februari 2010 tot en met 15 november 2010. Verdachte heeft aangever, nadat aangever na chatcontact met [medeverdachte] een bedrag van € 480,00 had overgemaakt, aangever afgedreigd. Hij heeft aangever gedreigd om het chatcontact met een vrouw en het overmaken van geldbedragen aan die vrouw bekend te maken aan de vrouw van aangever en heeft gedreigd naar het huis van aangever te komen, in ruil voor (aanzienlijke) geldbedragen.
Van het op de bankrekening van [medeverdachte] in totaal overgemaakte bedrag van € 133.540,00 zijn naar het oordeel van de rechtbank de op 3 februari 2010 overgemaakte bedragen voor in totaal € 480,00 niet door afdreiging overgemaakt, zo blijkt uit de aangifte.
In de strafzaak tegen medeverdachte [medeverdachte] heeft de rechtbank bij vonnis van heden deze medeverdachte vrijgesproken van de aan haar ten laste gelegde afdreiging van aangever.
Concluderend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde afdreiging van aangever als gevolg waarvan aangever een bedrag van € 149.810,00 heeft betaald.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
(op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 03 februari 2010 tot en met 15 november 2010 te De Meern, gemeente Utrecht en/of te Almere en/of te Maarssen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met openbaarmaking van (een) geheim(en) [benadeelde] heeft gedwongen tot afgifte van een hoeveelheid geld (te weten een totaalbedrag van 149.810,00 Euro, althans een bedrag van 133.060,00 Euro en/of een bedrag van 16.750,00 Euro), toebehorende aan [benadeelde], welke bedreiging hierin bestond dat hij het bekend zou maken en/of dat hij het zijn vrouw zou vertellen (terwijl hij wist dat die [benadeelde] niet wilde dat aan zijn vrouw en/of kinderen bekend zou worden dat hij (chat)contact had gehad met (iemand die zich voordeed als) een (jonge) vrouw en/of dat hij (grote) geldbedragen had overgemaakt en/of overhandigd), althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
afdreiging
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen dan heeft de verdediging verzocht, gelet op de duur van de procedure, de sanctie te matigen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. Door te handelen zoals hij heeft gedaan, heeft verdachte in het leven van aangever, en later in het leven van de familie van aangever, onuitwisbare sporen nagelaten. Nog steeds, zo is gebleken uit de ter zitting voorgehouden schriftelijke slachtofferverklaring, kampen aangever en zijn echtgenote met de gevolgen van verdachtes handelen, zowel in financieel als emotioneel opzicht.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 maart 2013 is verdachte eerder veroordeeld wegens een bedreiging en heeft hij een aantal malen een schriftelijke waarschuwing gehad in verband met vermogensdelicten.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het feit, waarvoor verdachte wordt veroordeeld, in beginsel een substantiële onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met het feit dat de onderhavige strafzaak meer dan 2 jaar heeft geduurd en dat verdachte na afloop van het onderhavige feit op 1 februari 2013 is veroordeeld voor een ander misdrijf.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden passend en geboden.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 154,635,88, te weten € 153.135,88 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade.
De materiële schade ziet op een bedrag afdreiging (€ 150.290,00), rente betaald over een lening (€ 1.070,88), verlies eigen risico zorgverzekering (€ 170,00) en eigen bijdrage psycholoog (€ 1.605,00).
7.1 Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van mening dat de eerste drie bedragen die verdachte heeft overgemaakt, te weten in totaal een bedrag van € 480,00, niet rechtstreeks verband houden met de afdreiging. Dit geldt ook voor de over een lening betaalde rente van € 1.070,88. Ten aanzien van de eigen bijdrage van de psycholoog, acht de officier van justitie alleen de kosten die zijn gemaakt voor de behandeling van [benadeelde] (€ 860,00) toewijsbaar.
De officier van justitie heeft gevraagd de vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 152.340,00 (€ 149.810,00 + € 170,00 + € 860,00 + € 1.500,00), inclusief rente, en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering. Voorts heeft de officier van justitie verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de vordering niet betwist.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat de schade tot een bedrag van
€ 152.340,00 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 150.840,00 ter zake van materiële schade en € 1.500,00 ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering.
Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij [benadeelde] zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 27, 36f, 63 en 318 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het impliciet primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
afdreiging
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 15 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] het bedrag van € 152.340,00, waarvan
€ 150.840,00 ter zake van materiële schade en € 1.500,00 ter zake van immateriële schade, en vermeerderd met de wettelijke rente, te berekenen vanaf de datum van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], € 152.340,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 365 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.W.G. de Beer, voorzitter, mr. L.M.G. de Weerd en mr. P.P.C.M. Waarts, rechters, in tegenwoordigheid van A. Heijboer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 8 mei 2013.
Mrs. P.W.G. de Beer en L.M.G. de Weerd zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
BIJLAGE I
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
hij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 03 februari 2010 tot en met 15 november 2010, althans (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 29 oktober 2010 tot en met 15 november 2010 te De Meern, gemeente Utrecht en/of te Almere en/of te Maarssen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en / of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en / of bedreiging met geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (te weten een totaalbedrag van 150.290,00 Euro, althans een bedrag van 133.540,00 Euro en/of een bedrag van 16.750,00 Euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij heeft gezegd dat hij een wapen bij zich droeg en/of dat hij dit wapen nodig had om zichzelf te beschermen tegen de woekeraars en/of dat hij de woekeraars op deze [benadeelde] af zou sturen en/of dat hij een appeltje te schillen had met deze [benadeelde] en/of dat hij deze [benadeelde] helemaal kapot zou slaan en/of dat hij mensen zou vermoorden, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
art. 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art. 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
en/of
hij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 03 februari 2010 tot en met 15 november 2010 te De Meern, gemeente Utrecht en/of te Almere en/of te Maarssen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met smaad, smaadschrift en/of openbaarmaking van (een) geheim(en) [benadeelde] heeft
gedwongen tot afgifte van een hoeveelheid geld (te weten een totaalbedrag van 150.290,00 Euro, althans een bedrag van 133.540,00 Euro en/of een bedrag van 16.750,00 Euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke bedreiging hierin bestond dat hij heeft gevraagd of zijn vrouw en kinderen er iets van af wisten en/of heeft gezegd dat hij naar zijn huis zou komen en/of dat hij het bekend zou maken en/of dat hij het zijn vrouw zou vertellen (terwijl hij wist dat die [benadeelde] niet wilde dat aan zijn vrouw en/of kinderen bekend zou worden dat hij (chat)contact had gehad met (iemand die zich voordeed als) een (jonge) vrouw en/of dat hij (grote) geldbedragen had overgemaakt en/of overhandigd), althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
art. 318 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht