ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ9711

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
16/712430-10 [P]
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van afpersing, afdreiging en witwassen door de Rechtbank Midden-Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 mei 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van afpersing, afdreiging en witwassen. De tenlastelegging omvatte onder andere het dwingen van een benadeelde partij tot de afgifte van geldbedragen door middel van bedreiging met geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat zij zich schuldig had gemaakt aan de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten. De officier van justitie had vrijspraak gevorderd, en de rechtbank heeft deze vordering gevolgd. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf, wat essentieel is voor de bewezenverklaring van het meer-subsidiair ten laste gelegde feit van witwassen.

De benadeelde partij, die een schadevergoeding had gevorderd, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de verdachte was vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank heeft in haar vonnis ook de ontvankelijkheid van de officier van justitie beoordeeld en vastgesteld dat de dagvaarding geldig was. De zaak is behandeld op meerdere zittingen, waarbij de verdediging en de officier van justitie hun standpunten hebben gepresenteerd. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte van alle ten laste gelegde feiten vrijgesproken, en de benadeelde partij werd in de gelegenheid gesteld om haar vordering bij de burgerlijke rechter aan te brengen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
parketnummer: 16/712430-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 mei 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1985] te [geboorteplaats]
wonende te [adres], [woonplaats]
raadsman mr. J.H. van Dijk, advocaat te Amsterdam
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is behandeld op de terechtzittingen van 16 augustus 2012 en 26 april 2013. Op de zitting van 26 april 2013 hebben de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: in de periode 3 februari 2010 tot en met 15 november 2010 samen met een ander [benadeelde] heeft afgeperst en/of heeft afgedreigd;
subsidiair: medeplichtig is aan de afpersing en/of afdreiging van [benadeelde] in de periode 3 februari 2010 tot en met 15 november 2010;
meer-subsidiair: in de periode 3 februari 2010 tot en met 15 november 2010 samen met een ander zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van de officier van justitie overweegt de rechtbank het volgende.
Het primair impliciet subsidiair ten laste gelegde feit en het subsidiair impliciet subsidiair, de (medeplichtigheid aan) afdreiging, betreft een klachtdelict. Het Openbaar Ministerie gaat in dat geval niet over tot vervolging anders dan na een klacht. In de zaak van [benadeelde] blijkt ‘slechts’ van een aangifte.
De rechtbank is van oordeel dat uit de aangifte (van bedreiging en afdreiging) van [benadeelde], het aanvullend verhoor van aangever en het gegeven dat aangever zich als benadeelde partij heeft gevoegd en een schriftelijke slachtofferverklaring heeft overgelegd, onmiskenbaar blijkt dat hij de bedoeling had dat verdachte vervolgd zou worden, waarmee naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate is voldaan aan (de feitelijke betekenis van) het klachtvereiste als omschreven in artikel 318, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Hieruit volgt dat de officier van justitie voor het ten laste gelegde feit ontvankelijk is in haar vervolging.
Er zijn geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meer-subsidiair ten laste gelegde feit, het zogenoemde witwassen, heeft begaan.
De officier van justitie heeft ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit vrijspraak gevorderd.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is evenals de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het primair en subsidiair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Ten aanzien van het meer-subsidiair ten laste gelegde feit, het witwassen, mist de rechtbank de overtuiging dat verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de geldbedragen en/of een of meer goederen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
De rechtbank zal verdachte dan ook van alle ten laste gelegde feiten vrijspreken.
5 De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 154.635,88 voor het primair en het subsidiair ten laste gelegde feit.
Verdachte is vrijgesproken van deze feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
6 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feiten;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in haar vordering
en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Dit vonnis is gewezen door mr. P.W.G. de Beer, voorzitter, mr. L.M.G. de Weerd en mr. P.P.C.M. Waarts, rechters, in tegenwoordigheid van A. Heijboer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 8 mei 2013.
Mrs. P.W.G. de Beer en L.M.G. de Weerd zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
BIJLAGE I
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt ten laste gelegd dat
Primair
zij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 03 februari 2010 tot en met 15 november 2010, althans (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 29 oktober 2010 tot en met 15 november 2010 te De Meern, gemeente Utrecht en/of te Almere en/of te Maarssen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en / of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en / of bedreiging met geweld
[benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (te weten een totaalbedrag van 150.290,00 Euro, althans een bedrag van 133.540,00 Euro en/of een bedrag van 16.750,00 Euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of haar mededader(s), welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat zij en / of haar mededader heeft/hebben gezegd dat hij/zij een wapen bij zich droeg(en) en/of dat hij/zij dit wapen nodig had(den) om zichzelf te beschermen tegen de woekeraars en/of dat hij/zij de woekeraars op deze [benadeelde] af zou(den) sturen en/of dat hij/zij een appeltje te schillen had(den) met deze [benadeelde] en/of dat hij/zij deze [benadeelde] helemaal kapot zou(den) slaan en/of dat hij/zij mensen zou(den) vermoorden, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
art. 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art. 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
en/of
zij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 03 februari 2010 tot en met 15 november 2010 te De Meern, gemeente Utrecht en/of te Almere en/of te Maarssen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met smaad, smaadschrift en/of openbaarmaking van (een) geheim(en) [benadeelde] heeft gedwongen tot afgifte van een hoeveelheid geld (te weten een totaalbedrag van 150.290,00 Euro, althans een bedrag van 133.540,00 Euro en/of een bedrag van 16.750,00 Euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s),
welke bedreiging hierin bestond dat
zij en/of haar mededader(s) heeft gevraagd of zijn vrouw en kinderen er iets van af wisten en/of heeft gezegd dat hij/zij naar zijn huis zou(den) komen en/of dat hij/zij het bekend zou(den) maken en/of dat hij/zij het zijn vrouw zou(den) vertellen (terwijl hij/zij wist(en) dat die [benadeelde] niet wilde dat aan zijn vrouw en/of kinderen bekend zou worden dat hij (chat)contact had gehad met (iemand die zich voordeed als) een (jonge) vrouw en/of dat hij
(grote) geldbedragen had overgemaakt en/of overhandigd), althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
art. 318 lid 1 Wetboek van Strafrecht ;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
[medeverdachte] en/of (een) ander(en) (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 03 februari 2010 tot en met 15 november 2010, althans (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 29 oktober 2010 tot en met 15 november 2010 te De Meern, gemeente Utrecht en/of te Almere en/of te Maarssen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en / of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en / of bedreiging met geweld
[benadeelde] heeft gedwongen tot afgifte van een hoeveelheid geld (te weten een totaalbedrag van 150.290,00 Euro, althans een bedrag van 133.540,00 Euro en/of een bedrag van 16.750,00 Euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat
hij heeft gezegd dat hij een wapen bij zich droeg en/of dat hij dit wapen nodig had om zichzelf te beschermen tegen de woekeraars en/of dat hij de woekeraars op deze [benadeelde] af zou sturen en/of dat hij een appeltje te schillen had met deze [benadeelde] en/of dat hij deze [benadeelde] helemaal kapot zou slaan en/of dat hij mensen zou vermoorden, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte en/of haar mededader(s) (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 03 februari 2010 tot en met 15 november 2010 te De Meern, gemeente Utrecht en/of te Almere en/of te Maarssen, in elk geval in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft/hebben verschaft en/of opzettelijk
behulpzaam is/zijn geweest door opzettelijk
-(via de chat) contact te leggen met deze [benadeelde] en/of
-deze [benadeelde] om geld te vragen en/of
-aan te bieden om (via de webcam) seksuele handelingen te verrichten (in ruil
voor geld) en/of
-haar rekening(nummer) en/of pinpas ter beschikking te stellen (zodat het
geld/de overboeking(en) daarop binnen konden komen);
art. 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art. 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art. 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art. 48 ahf/ sub 2 Wetboek van Strafrecht
en/of
[medeverdachte] en/of (een) ander(en) (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 03 februari 2010 tot en met 15 november 2010 te De Meern, gemeente Utrecht en/of te Almere en/of te Maarssen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en / of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met smaad, smaadschrift en/of openbaarmaking van (een) geheim(en) [benadeelde] heeft gedwongen tot afgifte van een hoeveelheid geld (te weten een totaalbedrag van 150.290,00 Euro, althans een bedrag van 133.540,00 Euro en/of een bedrag van 16.750,00 Euro), in elk geval enig goed, geheel of
ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke bedreiging hierin bestond dat
hij heeft gevraagd of zijn vrouw en kinderen er iets van af wisten en/of heeft gezegd dat hij naar zijn huis zou komen en/of dat hij het bekend zou maken en/of dat hij het zijn vrouw zou vertellen (terwijl hij wist dat die [benadeelde] niet wilde dat aan zijn vrouw en/of kinderen bekend zou worden dat hij (chat)contact had gehad met (iemand die zich voordeed als) een (jonge) vrouw en/of dat hij (grote) geldbedragen had overgemaakt en/of overhandigd), althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte en/of haar mededader(s) (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 03 februari 2010 tot en met 15 november 2010 te De Meern, gemeente Utrecht en/of te Almere en/of te Maarssen, in elk geval in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft/hebben verschaft en/of opzettelijk
behulpzaam is/zijn geweest door opzettelijk
-(via de chat) contact te leggen met deze [benadeelde] en/of
-deze [benadeelde] om geld te vragen en/of
-aan te bieden om (via de webcam) seksuele handelingen te verrichten (in ruil
voor geld) en/of
-haar rekening(nummer) en/of pinpas ter beschikking te stellen (zodat het
geld/de overboeking(en) daarop binnen konden komen);
art. 318 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art. 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art. 48 ahf/ sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
Meer subsidiair
zij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 03 februari 2010 tot en met 15 november 2010 te De Meern, gemeente Utrecht en/of te Almere en/of te Maarssen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer voorwerp(en), te weten een of meer (grote) geldbedrag(en) (van in totaal 150.290,00 Euro), althans een grote hoeveelheid geld en/of een of meer goed(eren) verkregen uit/van dit/deze geldbedrag(en) (waaronder een televisie en/of een of meer computer(s)) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet
en/of gebruik heeft gemaakt van bovengenoemd(e) voorwerp(en), zulks terwijl verdachte en/of haar mededader(s) wist(en), of redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat bovengenoemd(e) voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht