RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
uitspraak van de meervoudige kamer van 26 april 2013 in de zaak tussen
Algemene Vereniging Inlands Hout (AVIH), te Houten, eiseres,
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, thans de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder,
gemachtigde: mr. J. den Haan.
Bij besluit van 28 april 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist op het verzoek van eiseres op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om openbaarmaking van alle documenten die betrekking hebben op de uitvoering door Staatsbosbeheer van de taken die zij op grond van artikel 3 van de Wet verzelfstandiging Staatsbosbeheer heeft.
Eiseres heeft op dit besluit gereageerd bij brief van 11 mei 2010 en heeft daarbij gevraagd om nadere uitleg. Bij diezelfde brief heeft eiseres een aanvullend Wob-verzoek gedaan. Verweerder heeft bij brief van 4 augustus 2010 gereageerd op het verzoek om nadere uitleg. De bijlage bij deze brief bevat een door verweerder opgestelde lijst van 59 documenten waarop volgens verweerder het Wob-verzoek betrekking heeft. Bij besluit van 27 oktober 2010 heeft verweerder beslist op het door eiseres op 11 mei 2010 ingediende (aanvullende) Wob-verzoek. Eiseres heeft hiertegen op 10 november 2010 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 11 maart 2011 heeft verweerder het bezwaar, voor zover dat is gericht tegen het besluit van 28 april 2010, niet-ontvankelijk verklaard en voor zover dat is gericht tegen het besluit van 27 oktober 2010, ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep bij deze rechtbank ingesteld.
Bij uitspraak van 26 januari 2012 (SBR 11/1279) heeft de rechtbank Utrecht de brief van eiseres van 11 mei 2010, voor zover daarin is verzocht om een nadere uitleg, aangemerkt als bezwaarschrift tegen het besluit van 28 april 2010 en het beroep, voor zover gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van dit bezwaarschrift, gegrond verklaard en het besluit van 11 maart 2011 in zoverre vernietigd. De rechtbank heeft het beroep voor het overige ongegrond verklaard. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.
Bij besluit van 25 april 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder uitvoering gegeven aan deze opdracht en het bezwaar van eiseres deels gegrond en deels ongegrond verklaard. Onder verbetering van de motivering heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Eiseres heeft hiertegen beroep bij deze rechtbank ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2013. Namens eiseres is ter zitting verschenen haar voorzitter, ing. [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting aangehouden. Bij brief van 29 januari 2013 heeft verweerder een aanvullend bestreden besluit genomen. Eiseres heeft hierop gereageerd bij brief van 31 januari 2013. Bij brief van 1 maart 2013 heeft verweerder nog nadere stukken overgelegd. Eiseres heeft daarop gereageerd bij brief van 6 maart 2013.
Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven zonder nadere zitting uitspraak op het beroep te doen.
1. Op deze zaak is gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht nog het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekendgemaakt voor 1 januari 2013.
2. De rechtbank stelt, met inachtneming van voormelde uitspraak van de rechtbank Utrecht van 26 januari 2012, vast dat het geschil zich beperkt tot de documenten met nummers 31 tot en met 59, zoals vermeld op de lijst die door verweerder als bijlage bij zijn brief van 4 augustus 2010 aan eiseres is verstrekt, behoudens de documenten met nummers 49, 50, 51 en 59.
3. Gelet op de gronden van beroep van eiseres beperkt het geschil zich thans nog tot de documenten met nummers 43 tot en met 59 van deze lijst, behoudens de documenten met nummers 49, 50, 51 en 59 (de documenten).
4. De rechtbank heeft in het kader van deze procedure de documenten opgevraagd. Van verweerder zijn echter niet alle documenten ontvangen. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de documenten 43 tot en met 59, behoudens de documenten 51, 54, 57 en 58, hangende de procedure zijn zoekgeraakt. Verweerder heeft verder verklaard dat zijn poging afschriften van de zoekgeraakte documenten bij Staatsbosbeheer op te vragen niets heeft opgeleverd. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit, waarin met toepassing van artikel 11 van de Wob is geweigerd de documenten kenbaar te maken, reeds om die reden geen stand kan houden.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder naar aanleiding van het Wob-verzoek van eiseres een lijst met 59 documenten heeft opgesteld. Vanaf dat moment was duidelijk dat het Wob-verzoek (in ieder geval) betrekking had op die documenten. Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) dient verweerder de stukken waarop het Wob-verzoek ziet te behouden. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de ABRvS van 15 maart 2006 (LJN: AV5076). Verweerder is hiertoe in dit geval niet in staat gebleken. Nu verweerder het behoud van de documenten waarop het verzoek van eiseres betrekking heeft niet heeft weten te waarborgen, is de rechtbank niet meer in staat na te gaan of verweerder zich bij het bestreden besluit in redelijkheid met een beroep op artikel 11 van de Wob op het standpunt heeft kunnen stellen dat de documenten niet openbaar gemaakt konden worden. De rechtbank zal het er dan ook voor houden dat de weigeringsgrond van artikel 11 van de Wob zich voor de zoekgeraakte stukken niet voordeed.
6. Hieruit vloeit voort dat het bestreden besluit, voor zover daarbij openbaarmaking van de documenten 43 tot en met 59, behoudens documenten 51, 54, 57 en 58, is geweigerd in strijd is met artikel 11 van de Wob.
7. Het beroep is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit wordt, voor zover het ziet op de weigering de zoekgeraakte documenten openbaar te maken, vernietigd wegens strijd met artikel 11 van de Wob. De rechtbank ziet in de omstandigheden van het geval (documenten zijn zoek) aanleiding te bepalen dat verweerder geen nieuw besluit op bezwaar hoeft te nemen.
8. Met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank kennis genomen van de documenten 51, 54, 57 en 58, als vermeld op de lijst die als bijlage bij brief van 4 augustus 2010 aan eiseres is overgelegd. Eiseres heeft bij brief van 26 oktober 2012 toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
9. De rechtbank stelt vast dat het beroep niet ziet op openbaarmaking van document 51. Voorts stelt de rechtbank vast dat document 58 volledig openbaar is gemaakt.
10. Ter zitting is door verweerder verklaard dat de documenten 54 en 57, op de lijst omschreven als ‘Nota NLP: Najaarsoverleg SBB 23-10-2009 d.d. 19-10-2009’ en ‘Nota NLP: Najaarsoverleg SBB 17-10 d.d. 14-10-2008’, alsnog (gedeeltelijk) openbaar gemaakt kunnen worden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting aangehouden om verweerder hiertoe in de gelegenheid te stellen. Verweerder heeft bij brief van 29 januari 2013 deze documenten openbaar gemaakt, met weglakking van de namen van de medewerkers van verweerder en van Staatsbosbeheer. Verweerder heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, als bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob prevaleert boven openbaarmaking van de namen van de medewerkers. Bij brief van 6 februari 2013 heeft eiseres zich op dit punt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Daarnaast heeft eiseres verzocht om openbaarmaking van bij die documenten behorende bijlagen. Bij brief van 1 maart 2013 heeft verweerder die bijlagen openbaar gemaakt.
11. De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie van de ABRvS, waar het gaat om beroepshalve functioneren van ambtenaren, slechts in beperkte mate een beroep kan worden gedaan op het belang van eerbiediging van hun persoonlijke levenssfeer. Dat ligt anders indien het betreft het openbaar maken van namen van de ambtenaren. Namen zijn immers persoonsgegevens en het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer kan zich tegen het openbaar maken daarvan verzetten. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de ABRvS van 18 juli 2007 (LJN: BA9807) en de uitspraak van 19 december 2012 (LJN: BY6746). Nu eiseres geenszins het belang bij openbaarmaking van de namen van de medewerkers van verweerder en van Staatsbosbeheer heeft onderbouwd, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in dit geval in redelijkheid niet zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van de openbaarheid. Deze beroepsgrond van eiseres slaagt niet.
12. Voor zover eiseres ten slotte nog heeft aangevoerd dat haar belang bij openbaarmaking is gelegen in het kunnen aantonen van het in strijd met de wet handelen door Staatsbosbeheer, hetgeen volgens haar mogelijk impliciet of expliciet door verweerder kan zijn toegestaan, overweegt de rechtbank dat het persoonlijk oogmerk/belang bij verkrijging van documenten, niet relevant is in het kader van de Wob. Het recht op openbaarmaking ingevolge de Wob dient uitsluitend het publieke belang van een goede en democratische bestuursvoering, welk belang de Wob vooronderstelt. Het komt iedere burger in gelijke mate toe. Daarom kan ten aanzien van de openbaarheid geen onderscheid worden gemaakt naar gelang de persoon of de oogmerken van de verzoeker. Bij de te verrichten belangenafweging worden dan ook betrokken het algemene of publieke belang bij openbaarmaking van de gevraagde informatie en de door de (relatieve) weigeringsgronden te beschermen belangen, maar niet het specifieke belang van de verzoeker. De rechtbank verwijst in dit verband naar bestendige rechtspraak van de ABRvS, zoals de uitspraak van 11 februari 2009 (LJN: BH2566).
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart (rechtsoverweging 7), bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond voor zover dat betrekking heeft op de weigering
documenten 43 tot en met 59, behoudens documenten 51, 54,57 en 58, openbaar te
maken;
- vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- bepaalt dat verweerder geen nieuw besluit op bezwaar hoeft te nemen;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 310,- aan eiseres te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schukking, voorzitter, en mr. R.J. Praamstra en mr. Y. van Wezel, leden, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.