ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ9200

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
623419 CV EXPL 12-11633
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldige heffing van leges door gemeente bij aanvraag identiteitskaarten

In deze zaak vorderden eisers, [eiser 1] en [eiser 2], van de Gemeente Noordoostpolder terugbetaling van leges die zij hadden betaald voor de aanvraag van identiteitskaarten. De eisers stelden dat de leges onverschuldigd waren betaald, omdat er geen rechtsgrond was voor de heffing van deze leges. De Gemeente had leges geheven van respectievelijk € 40,70 en € 31,25 bij de uitgifte van de identiteitskaarten op 27 april 2005 en 26 juni 2008. Eisers hadden geen bezwaar gemaakt tegen de legesheffing en verzochten in 2012 om terugbetaling. De Gemeente weigerde dit, verwijzend naar de geldigheid van de legesheffing en de formele rechtskracht van haar besluiten.

De kantonrechter oordeelde dat de eisers geen gebruik hadden gemaakt van de bestuursrechtelijke rechtsgang die openstond tegen de besluiten van de Gemeente. Hierdoor had de Gemeente formele rechtskracht verkregen voor haar besluiten tot legesheffing. De kantonrechter stelde vast dat de eisers niet tijdig bezwaar hadden gemaakt en dat de Gemeente niet ongerechtvaardigd was verrijkt. De vordering van de eisers werd afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten van de Gemeente. De uitspraak benadrukte het belang van het benutten van bestuursrechtelijke rechtsmiddelen en de gevolgen van het niet indienen van bezwaar.

Het vonnis werd uitgesproken door kantonrechter E.T.M. Schoevaars op 27 maart 2013, en de eisers werden in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 60,00 aan salaris voor de gemachtigde van de Gemeente. De kostenveroordeling werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling civiel recht
kantonrechter
zitting houdend te Lelystad
Zaak- en rolnummer: 623419 CV EXPL 12-11633
Datum vonnis: 27 maart 2013
Vonnis in de zaak van
1. [eiser 1],
wonende te Emmeloord,
2. [eiser 2],
wonende te Emmeloord,
eisers
gemachtigde mr. F. Roet, werkzaam bij Stichting Meldpunt Collectief Onrecht,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE NOORDOOSTPOLDER,
zetelend te Emmeloord,
geedaagde
gemachtigde mr. N.S. Commijs, advocaat te Zwolle.
Partijen zullen hierna [eisers c.s.]. en De Gemeente genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Het geschil
2.1. [eisers c.s.]. hebben, na wijziging van eis bij repliek, veroordeling van De Gemeente gevorderd tot betaling van € 40,70 en € 31,25 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf respectievelijk 27 april 2005 en 26 juni 2008 tot de dag der algehele voldoening en met veroordeling van De Gemeente in de proceskosten.
2.2. [eisers c.s.]. hebben, samengevat, het navolgende aan hun vordering ten grondslag gelegd. De Gemeente is blijkens de uitspraak van de Hoge Raad van 9 september 2011 (LJN: BQ4105) ten onrechte overgegaan tot heffing van leges op het moment dat [eisers c.s.]. respectievelijk op 27 juni 2005 en op 26 juni 2008 een identiteitskaart hebben aangeschaft. Voor de heffing van deze leges was onvoldoende grondslag in de Gemeentewet opgenomen. Ook in andere bestuursrechtelijke bepalingen was er geen grondslag voor de heffing van de leges. [eisers c.s.]. hebben de leges dan ook onverschuldigd betaald aan De Gemeente dan wel is De Gemeente ongerechtvaardigd verrijkt. Omdat de rechtsgrond ontbreekt is er ook sprake van nietigheid van de rechtshandeling, aldus [eisers c.s.]. Er is sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding, omdat bij het besluit tot het heffen van leges geen rechtsmiddelen verwijzing vermeld stond. [eisers c.s.]. wisten daardoor niet dat zij binnen zes weken in bezwaar dienden te gaan.
2.3. De Gemeente heeft het navolgende verweer gevoerd tegen de vordering. Het opleggen van leges is een besluit van De Gemeente waartegen op grond van de Algemene wet bestuursrecht bezwaar en beroep open staat als bestuursrechtelijke voorziening. [eisers c.s.]. hebben van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt waardoor zij dan ook niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen. Doordat [eisers c.s.]. geen gebruik hebben gemaakt van de bestuurlijke route is er sprake van een besluit met formele rechtskracht. Ook indien er sprake zou zijn van verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding is die termijn inmiddels ruim verstreken doordat [eisers c.s.]. de bestuurlijke voorziening in het geheel onbenut hebben gelaten. De vordering met betrekking tot de aanschaf van een identiteitskaart op 27 juni 2005 is verjaard. Er is geen sprake van onverschuldigde betaling en ongerechtvaardige verrijking. Door het besluit tot heffen van leges door De Gemeente is een rechtsgrond ontstaan. Dit besluit is niet door [eisers c.s.]. via de bestuurlijke voorzieningen aangevochten waardoor het formele rechtskracht heeft. Er is geen sprake van een nietige overeenkomst of onrechtmatig handelen van De Gemeente.
2.4. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht bij conclusie van repliek en dupliek. Voor zover van belang zal daarop hieronder nader worden ingegaan.
3. De beoordeling
3.1. Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) betwist, mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden het volgende vast:
a. De Gemeente heeft op 27 april 2005 een identiteitskaart uitgegeven aan [eiser 1] en op 26 juni 2008 aan [eiser 2]. Bij de verstrekking is respectievelijk € 40,70 en € 31,25 aan leges in rekening gebracht.
b. [eisers c.s.]. hebben geen bezwaar ingediend bij De Gemeente tegen het heffen van de leges.
c. Namens [eisers c.s.] is bij brief van 9 februari 2012 aan De Gemeente verzocht om terugbetaling van de door [eisers c.s.] betaalde leges.
d. De Gemeente heeft bij brief van 27 februari 2012 aan de gemachtigde van [eisers c.s.] onder meer geschreven:”U hebt de gemeente verzocht om terugbetaling van leges voor de inwoners van de gemeente Noordoostpolder, zoals genoemd in uw lijst. (..) Het arrest van de Hoge Raad leidt er niet toe dat besluiten tot legesheffing die in het verleden zijn genomen ongeldig zijn. Deze besluiten hebben formele rechtskracht. Dat de Hoge Raad nu heeft beslist dat de destijds gekozen grondslag voor de wijze van kostenverhaal niet de juiste is, doet niet af aan de geldigheid van de legesheffing en rechtmatigheid van de handelswijze van de gemeente in het verleden. Dat is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Ook de regering gaat daarvan uit. (..) Op basis van het arrest zijn er alleen in de periode van 9 september 2011 tot 22 september 2011 geen leges verschuldigd. Op 22 september 2011 trad de Wet van 13 oktober 2011, houdende regeling van een grondslag voor de heffing van rechten voor de Nederlandse identiteitskaart in werking. De gemeente heeft als beleid dat inwoners die in de periode vanaf 26 augustus 2011 (6 weken voor de uitspraak van het gerechtshof) tot 22 september 2011 (de datum van wetswijziging) de door hen betaalde leges terugkrijgen. (..).”
3.2. De kantonrechter stelt voorop dat [eisers c.s.] aan hun vordering het arrest van de Hoge Raad van 9 september 2011 (LJN: BQ4105) (hierna: het arrest) ten grondslag hebben gelegd. Uit het arrest blijkt dat de bestreden heffing van leges voor bezwaar en beroep vatbare besluiten betreffen door middel van de schriftelijke kennisgeving in de vorm van een kassabon. [eisers c.s.] hebben geen bezwaar aangetekend tegen de besluiten van De Gemeente tot heffing van leges, terwijl tegen deze besluiten wel een bestuursrechtelijke rechtsgang heeft opengestaan. Dat [eisers c.s.] geen bezwaar hebben aangetekend tegen de besluiten ligt, anders dan zij hebben betoogd, binnen hun eigen risicosfeer en kan hen in redelijkheid worden toegerekend. Ook indien en voor zover er sprake is van een verschoonbare termijn overschrijding, zoals door [eisers c.s.]. is beargumenteerd, doet dit aan voorgaande niet af. Gesteld noch gebleken is immers dat [eisers c.s.] inmiddels de bestuursrechtelijke voorziening hebben benut en bezwaar hebben aangetekend tegen de bestreden besluiten tot heffing van leges.
3.3. Indien tegen een besluit van een bestuursorgaan een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang heeft opengestaan, maar deze rechtsgang niet is gebruikt, dient de burgerlijke rechter, ingeval de geldigheid van het besluit in het voor hem gevoerde geding in geschil is, in beginsel van die geldigheid uit te gaan zowel wat betreft haar wijze van tot stand komen als wat haar inhoud betreft in overeenstemming is met de desbetreffende wettelijke voorschriften en algemene rechtsbeginselen. De aan dit beginsel verbonden bezwaren kunnen evenwel door bijkomende omstandigheden zo klemmend worden dat hierop, gezien de bijzonderheden van het gegeven geval, een uitzondering moet worden gemaakt (HR 16 mei 1986, NJ 1986,723). Hetzelfde geldt overigens ingeval gebruik is gemaakt van een bestuursrechtelijke rechtsgang als vorenbedoeld, in welk geval de burgerlijke rechter van de geldigheid van het besluit dient uit te gaan, zolang het niet is vernietigd.
3.4. Vorenstaande brengt met zich dat nu [eisers c.s.] geen gebruik hebben gemaakt van de bestuursrechtelijke voorzieningen die hebben opengestaan tegen de bestreden besluiten tot heffing van leges, de besluiten (in beginsel) formele rechtskracht hebben. Als klemmend bezwaar voor een doorbreking van dit beginsel, zo begrijpt de kantonrechter, hebben [eisers c.s.] een beroep gedaan op willekeur. Doordat De Gemeente naar aanleiding van het arrest heeft besloten tot teruggave over te gaan aan personen die in de periode van 26 augustus 2010 tot 22 september 2011 een identiteitskaart hebben aangeschaft verwacht zij niet van alle personen dat zij eerst in bezwaar gaan. De kantonrechter is van oordeel dat er geen sprake is van willekeur nu de periode waarover De Gemeente tot teruggave aan personen is overgegaan de periode betreft vanaf het moment dat het De Gemeente kenbaar had kunnen zijn dat een bezwaar tegen de legesheffing gegrond zou kunnen zijn tot de met de datum dat de Wet regeling van een grondslag voor de heffing van rechten voor de Nederlandse identiteitskaart met terugwerkende kracht inwerking is getreden. Daarnaast hebben [eisers c.s.]. als klemmend bezwaar een beroep gedaan op rechtsdwaling, in die zin dat de rechtspraak niet transparant is en zij hun rechtspositie voorafgaand aan het arrest niet duidelijk konden bepalen. Rechtsdwaling komt echter, in beginsel, niet als zo een klemmend bezwaar in aanmerking. Het enkele feit dat [eisers c.s.] zich niet of niet tijdig mogelijke gebreken in publieke besluitvorming hebben gerealiseerd, zoals die achteraf bleken te bestaan, vormt als zodanig geen klemmend bezwaar dat tot een uitzondering op het beginsel van formele rechtskracht leidt.
3.5. De kantonrechter is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat sprake is van een geldige besluiten tot het heffen van leges. Vorenstaande brengt met zich dat de leges niet onverschuldigd zijn betaald door [eisers c.s.] en dat De Gemeente niet ongerechtvaardigd is verrijkt. Evenmin kunnen [eisers c.s.] met vrucht aanvoeren dat de heffing van de leges onrechtmatig is dan wel dat er sprake is van een nietige rechtshandeling. Vorenstaande betekent dat de vordering van [eisers c.s.]. wordt afgewezen. Hetgeen overigens nog door partijen naar voren is gebracht kan niet tot een ander oordeel leiden en wordt daarom niet besproken.
3.6. Gelet op de afloop van de procedure worden [eisers c.s.]. veroordeeld in de proceskosten gevallen aan de zijde van De Gemeente.
De beslissing
De kantonrechter
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt [eiser 1] en [eiser 2] in de kosten van de procedure, aan de kant van De Gemeente tot op heden begroot op € 60,00 aan salaris gemachtigde;
- verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.T.M. Schoevaars en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2013, in tegenwoordigheid van de griffier.