RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/656623-12(P)
vonnis van de meervoudige strafkamer van 25 maart 2013
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1979],
gedetineerd in het Huis van Bewaring Nieuwegein te Nieuwegein.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 maart 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de advocaat, mr. C.L. Kranendonk, naar voren hebben gebracht.
De tenlastelegging is overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering op de terechtzitting gewijzigd. De tenlastelegging is, met wijziging, als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 8 september 2012 te Leersum heeft geprobeerd opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] van het leven te beroven dan wel heeft geprobeerd hen opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
feit 2: op 8 september 2012 te Leersum heeft geprobeerd opzettelijk [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] van het leven te beroven dan wel heeft geprobeerd hen opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
feit 3: op 8 september 2012 te Leersum samen met anderen [slachtoffer 5] heeft mishandeld, waardoor [slachtoffer 5] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan. De officier van justitie verzoekt de rechtbank verdachte vrij te spreken van feit 2 primair omdat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om uit het handelen van verdachte het vereiste opzet op de dood van aangevers [slachtoffer 4], [slachtoffer 5], [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] af te leiden. De officier van justitie baseert zich ten aanzien van de door hem onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 bewezen geachte feiten op de aangiften, de getuigenverklaringen, de processen-verbaal van bevindingen en de deels bekennende verklaring van verdachte.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is ten aanzien van feit 1 van mening dat de aangiften van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] duidelijk zijn. Verdachte was in paniek en op de vlucht. Hij heeft deze personen in het geheel niet gezien en weet ook niet wie dat zijn. Het opzet, zelfs in voorwaardelijke vorm, tot levensberoving is niet aanwezig geweest. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van feit 1 primair. Er kan wel worden bewezen dat verdachte onverantwoordelijk heeft gereden, zodat feit 1 subsidiair wel kan worden bewezen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging zich beroepen op noodweer dan wel noodweerexces. De verdediging heeft hierbij aangevoerd dat verdachte is geslagen en bedreigd met een vuurwapen door [slachtoffer 4]. Hij heeft uit vrees voor [slachtoffer 4] geprobeerd snel met de auto weg te komen. De onmiddellijke wederrechtelijke aanranding, en de proportionaliteit van het handelen van verdachte zijn daardoor aannemelijk.
Ten aanzien van feit 3 heeft de verdediging geen verweer gevoerd.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en zal de verdachte daarvan dan ook vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Hoewel uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte in zijn auto met verhoogde snelheid op aangevers [slachtoffer 4], [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] is ingereden, kan niet precies worden vastgesteld met welke snelheid verdachte op dat moment reed. Om die reden kan niet worden bewezen dat verdachte met een dusdanig hoge snelheid heeft gereden dat - had verdachte deze aangevers daadwerkelijk aangereden – de aanmerkelijke kans bestond dat zij daarbij het leven zouden hebben gelaten. Het enkele feit dat het hier een auto betrof die inreed op personen is, zonder nadere gegevens omtrent de snelheid, onvoldoende om aan te nemen dat een aanrijding de aanmerkelijke kans op de dood van aangevers tot gevolg had kunnen hebben. De rechtbank spreekt verdachte derhalve vrij van feit 2, primair, poging tot doodslag.
Partiële vrijspraak feit 2, subsidiair:
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer 7] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een auto op haar in te rijden. De rechtbank overweegt daartoe dat zich in het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevinden waaruit volgt dat verdachte ook op [slachtoffer 7] is ingereden. [slachtoffer 7] heeft immers op 17 september 2012 een verklaring bij de politie afgelegd en heeft hierover niets verklaard. De rechtbank zal verdachte dan ook ten aanzien van het onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde partieel vrijspreken voor zover verdachte heeft gepoogd om aan [slachtoffer 7] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en met dat opzet met een auto is toe- en/of ingereden op die [slachtoffer 7].
4.3.2 feiten en omstandigheden
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Ten aanzien van feit 1
[slachtoffer 1] doet op 9 september 2012 aangifte. Hij verklaart dat hij de avond voor de aangifte omstreeks 23.30 uur samen met een bewoner op het trottoir voor de woning welke gelegen is naast de benzinepomp van [naam], stond. Over het trottoir, gedeeltelijk fietspad zag hij ineens een grijze Fiat personenauto aankomen. Hij zag dat de auto geen verlichting had en hij schatte de snelheid vrij hoog. De bestuurder reed tegen het verkeer in, dus aan de verkeerde zijde van de weg. De auto was ineens bij aangever [slachtoffer 1]. Hij stapte naar achteren, anders had de bestuurder hem aangereden. Hij zag dat de bewoner die naast hem stond ook naar achteren moest stappen, anders was hij ook aangereden door de bestuurder van die auto.
[slachtoffer 3] verklaart bij de politie dat hij op 8 september 2012 omstreeks 23.30 uur samen met [slachtoffer 1] op het trottoir voor zijn woning stond. Zijn woning ligt vlak naast de benzinepomp van [naam]. [slachtoffer 3] keek om en zag een personenauto met hoge snelheid naderen. Hij zag dat de personenauto met twee wielen op het trottoir reed en twee wielen op het fietspad. Hij en [slachtoffer 1] bevonden zich op dat moment nog op het trottoir. Hij zag dat de personenauto geen verlichting voerde. Hij en [slachtoffer 1] konden nog net aan de kant springen en zijn oprit op vluchten. Zij moesten best veel vaart maken om voor het voertuig weg te komen.
[slachtoffer 2] doet op 9 september 2012 aangifte van poging doodslag gepleegd op 8 september 2012. Zij verklaart dat zij de avond voor de aangifte met haar man en haar moeder over het fietspad, gelegen langs de Rijksstraatweg in Leersum, fietste. Zij reden richting Amerongen. Opeens hoorde zij haar man roepen “aan de kant”. Zij hoorde aan de stem van haar man dat er paniek was. Zij zag een auto aankomen die op het fietspad reed. Zij zag dat de verlichting van de auto niet brandde. De auto was ineens bij hen. Zij vond dat de bestuurder erg hard reed. Zij vond dat hij namelijk heel snel bij hen was. De auto reed hen met dezelfde snelheid voorbij.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] blijkt het volgende. Op zaterdag 8 september 2012 zagen verbalisanten aan de [adres] te [woonplaats] dat een voertuig probeerde weg te rijden vanuit een parkeerplek, tussen twee andere voertuigen. Verbalisant [verbalisant 2] zag dat het een grijze personenauto was, uitvoering hatchback. De verbalisanten zagen dat voor hen dezelfde grijze personenauto, zonder verlichting, hun richting op kwam rijden en hen met hoge snelheid en rakelings voorbij reed. Zij zagen dat er alleen een bestuurder in het voertuig zat. Tevens konden zij het kenteken [kenteken] van het voertuig lezen. De verbalisanten zijn achteruit de Rijksstraatweg op gekeerd en zagen dat die personenauto met zeer hoge snelheid en zonder verlichting reed over het fietspad en aanliggend trottoir. De verbalisanten zagen dat hij dit tegen het verkeer in deed.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] blijkt het volgende.
Verbalisant [verbalisant 3] is achter de auto aangereden met de optische- en geluidssignalen van zijn motor aan, inclusief het “politie-stopbord”, aan de voorzijde van de motor. Hij zag dat de auto niet stopte maar met gedoofde lichten door reed. Zij reden door de woonwijken van Leersum. Verbalisant [verbalisant 3] zag dat hij meerdere keren snelheden moest halen van 130 km/uur om de auto niet uit het zicht te verliezen. Hij was er van overtuigd dat de auto tegemoetkomende fietsers zou scheppen, aangezien deze de auto nooit zouden kunnen ontwijken en de bestuurder niet zou kunnen remmen. Zij zijn de hele tijd in de woonwijken van Leersum geweest. Al die tijd heeft de auto zonder verlichting gereden.
Ten aanzien van feit 2
Aangever [slachtoffer 4] heeft verklaard dat hij op 8 september 2012 op een feest was aan de [adres] in [woonplaats]. Hij hoorde dat [verdachte] riep: “Ik rij ze kapot!”. Aangever zag dat [verdachte] en [B] in de auto stapten. Dit is een grijze personenauto van het merk Fiat en het type Punto. Hij zag dat [verdachte] aan de bestuurderskant instapte. Hij zag en hoorde dat [verdachte] met piepende banden wegreed in de richting van [slachtoffer 6] en [slachtoffer 5] en hierbij op hun instuurde. Op dat moment zag aangever dat [slachtoffer 6] en [slachtoffer 5] naar het voetpad toe renden. Aangever zag en hoorde dat [verdachte] vervolgens gas gaf en zijn kant op reed. Hij moest toen opzij springen. Dit lukte niet helemaal en aangever voelde dat [verdachte] met het linkervoorwiel over zijn linkervoet reed. Aangever zag dat [verdachte] vervolgens weer achteruit reed en gelijk weer naar voren reed. Aangever zag dat [verdachte] weer op hem in reed en hij moest toen weer opzij springen.
Aangever [slachtoffer 5] heeft verklaard dat hij hoorde dat [verdachte] riep: “ik rij ze kapot’. Aangever, die inmiddels in de auto van zijn schoonmoeder was gestapt, zag dat er een auto kwam aanrijden. Hij zag dat er lichten zijn kant op kwamen. Hij zag opeens dat de auto van zijn kant gezien linksaf reed in de richting van waar de auto stond waar hij in zat. Zijn vriendin stond voor de auto. Aangever is heel snel de auto uitgegaan en trok zijn vriendin voor de auto weg. Aangever heeft gezien dat [verdachte] achter het stuur van die auto zat. [verdachte] reed toen achteruit ook weer richting aangever en toen ging hij weer vooruit. Daarbij reed hij weer bijna aangevers schoonvader en vriendin aan. Aangever zag dat de auto weer achteruit reed en bijna weer zijn schoonvader en zijn vriendin aanreed. Voor aangever scheelde het ook niet veel.
Aangeefster [slachtoffer 6] heeft verklaard dat zij voor de auto van haar moeder stond. Deze auto stond geparkeerd op de [adres] in [woonplaats]. Aangeefster zag een grijze auto haar kant op komen rijden. Zij hoorde piepende banden, kennelijk van deze auto, want aangeefster zag geen andere auto. Hij reed met volle snelheid. Aangeefster zag dat hij op het laatste moment een stuurbeweging maakte in de richting van haar. Haar moeder trok haar weg waardoor de auto haar niet kon raken. Aangeefster zag ineens dat hij met snelheid weer op haar, haar vader en [slachtoffer 5] afkwam. Aangeefster zag dat hij op het laatste moment weer een stuurbeweging maakte en op hen inreed. Zij moesten hierdoor allemaal wegspringen. Enkele seconden later kwam hij weer terug rijden. Aangeefster zag dat de auto weer erg hard reed en weer een stuurbeweging maakte richting haar vader. Zij zag dat haar vader opzij stapte. Aangeefster heeft kunnen zien dat [verdachte] de bestuurder was.
De getuige [getuige] heeft verklaard dat hij op 8 september 2012 naar [A] ging. [A] woont aan de [adres] in [woonplaats]. Even later hoorde de getuige piepende banden en een hard motor geluid. Hij zag dat een auto met hoge snelheid op hun groepje kwam inrijden. In hun groepje stond onder meer [slachtoffer 6] en [slachtoffer 5]. De getuige zag dat [verdachte] en [B] in dat autootje zaten. De getuige zag vervolgens dat de auto op [verdachte] in reed. [verdachte] stond op dat moment op de stoep.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] blijkt het volgende. Verbalisant [verbalisant 3] zag dat het grijze autootje vooruit op een groepje mensen inreed en vervolgens achteruit weer op het groepje inreed. Verbalisant [verbalisant 3] zag dat de mensen, ongeveer vier personen, uit elkaar stoven.
Ten aanzien van feit 3
Aangever [slachtoffer 5] doet aangifte van mishandeling en verklaart het volgende. Aangever heeft verklaard dat hij op 8 september 2012 naar de verjaardag ging van [A]. [A] woont op de [adres]. Hij kreeg daar een conflict met [verdachte]. Aangever rende de woning in en ging toen op de bank zitten en probeerde zichzelf te beschermen met zijn armen en door van zich af te trappen. Aangever zag [verdachte], zijn broer, nog iemand uit Woudenberg met een kaal hoofd en een ringbaardje en nog iemand. Aangever zat met zijn knieën op de grond en hing met zijn lichaam op de bank met zijn armen om zijn hoofd heen. Hij voelde dat hij heel erg hard werd geschopt op zijn rug, zijn zij en zijn hoofd. Hij voelde pijn op zijn hoofd, zijn rug en zijn zij. Het leek wel alsof hij deels verdoofd raakte door de trappen. Hij kon daarna niet meer goed lopen. Hij zakte door zijn benen.
Aangeefster [slachtoffer 6] heeft verklaard dat zij met haar vriend [slachtoffer 5], op 8 september 2012 op een verjaardag was bij [A] op de [adres] te [woonplaats]. Aangeefster zag dat [slachtoffer 5] in de woning geslagen werd door [verdachte] en zijn broer.
[slachtoffer 4] heeft verklaard dat hij op 8 september 2012 op een feest was aan de [adres] in [woonplaats]. Aangever ging naar binnen en zag dat [slachtoffer 5] door vier mannen werd geslagen. Hij zag dat [B] en [verdachte] uit Driebergen hem sloegen. Hij zag dat [slachtoffer 5] op zijn rug met opgetrokken knieën op de bank lag. Aangever zag dat de vier mannen [slachtoffer 5] meerdere keren met hun vuisten op zijn lichaam sloegen. Aangever is ertussen gesprongen en heeft [slachtoffer 5] daar weggehaald.
4.3.3 Aanvullende beleidsoverweging opzet
Ten aanzien van feit 1 primair
Door de verschillede aangevers is verklaard dat verdachte met hoge snelheid heeft gereden op het trottoir en op het fietspad. Ook verklaren de aangevers dat de auto zonder verlichting en tegen het verkeer in heeft gereden. Verbalisant [verbalisant 3] heeft verklaard dat hij meerdere malen 130 km/u heeft moeten rijden om de auto bij te houden en dat de achtervolging de hele tijd in de woonwijken van Leersum is geweest. Verdachte heeft verklaard dat hij de personen die op dat moment op straat waren in het geheel niet heeft gezien.
De rechtbank overweegt dat voetgangers en fietsers kwetsbare verkeersdeelnemers zijn. Het is een feit van algemene bekendheid dat deze verkeersdeelnemers door een aanrijding met een personenauto kunnen komen te overlijden.
De rechtbank is van oordeel dat, ware het tot een aanrijding met één van de in feit 1 genoemde personen gekomen, de kans op een dodelijke afloop aanzienlijk was geweest. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door zijn handelen – met relatief hoge snelheid rijden met een personenauto, zonder verlichting, over het fietspad en het trottoir, tegen het verkeer in – willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij een of meer personen zou aanrijden die daardoor zouden kunnen overlijden. De rechtbank acht het opzet op de dood daarom bewezen.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair
De rechtbank begrijpt uit de verklaringen van de getuigen dat met [verdachte], verdachte wordt bedoeld en met [B] zijn broer. Verder wordt met [slachtoffer 6] [slachtoffer 6] bedoeld.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte heeft geroepen: “Ik rijd ze kapot” en vervolgens met onbekende snelheden meermalen op aangevers [slachtoffer 4], [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] is ingereden. Verdachte heeft [slachtoffer 4] hierbij ook daadwerkelijk aangereden door met zijn auto over de voet van [slachtoffer 4] te rijden. Hij heeft hem hierbij letsel toegebracht, zo blijkt uit de verklaring van [slachtoffer 4] en uit de geneeskundige verklaring. De rechtbank is van oordeel dat naar zijn uiterlijke verschijningsvorm het handelen van deze verdachte ten aanzien van de aangevers [slachtoffer 4], [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] gericht was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het is een feit van algemene bekendheid welke gevolgen een dergelijke botsing kunnen hebben. Verdachte heeft dus willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze aangevers zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. De rechtbank acht het opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel daarom bewezen.
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 8 september 2012 te Leersum ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] van het leven te beroven, met dat opzet op de openbare weg met een auto met hoge snelheid en verhoogd toerental is toe- en ingereden op die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
op 8 september 2012 te Leersum ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet op de openbare weg met een auto met hoge snelheid en verhoogd toerental
- meermalen is toe- en ingereden op die [slachtoffer 4] en over die linkervoet van die [slachtoffer 4] is gereden en
- meermalen is toe- en ingereden op die [slachtoffer 5] en
- meermalen is toe- en ingereden op die [slachtoffer 6]
en
- daarbij heeft geroepen: “ik rijd ze kapot”,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
op 8 september 2012 te Leersum tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk mishandelend [slachtoffer 5] meermalen, met kracht heeft geslagen en gestompt in/op/tegen het gezicht en geschopt en getrapt in/op/tegen het hoofd en de rug en de zij, terwijl die [slachtoffer 5] op een bank en op de grond zat/lag, waardoor voornoemde [slachtoffer 5] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van het feit
6.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat er sprake is van noodweer. Er was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte. Verdachte is geslagen door [slachtoffer 4] en met een vuurwapen bedreigd.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer moet allereerst worden vastgesteld dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed waartegen verdediging noodzakelijk was. De rechtbank acht echter uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk geworden dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer 4] jegens verdachte, of van een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Anders dan de verklaring van verdachte is er geen bewijs voorhanden dat [slachtoffer 4] verdachte heeft geslagen of van plan was dat te doen en heeft bedreigd met een vuurwapen. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte zich ten tijde van zijn gewelddadige handelen niet in een noodweersituatie bevond waarin hij gerechtigd was zich te verdedigen. De rechtbank wijst het beroep op noodweer dan ook af.
Er zijn dan ook geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar als
feit 1 primair: poging doodslag, meermalen gepleegd;
feit 2 subsidiair: poging zware mishandeling, meermalen gepleegd;
feit 3: medeplegen van mishandeling.
Het bestaan van een andere rechtvaardigingsgrond is evenmin aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
7.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer-exces.
7.2. Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank van oordeel is dat verdachte in de noodweersituatie de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden stelt de verdediging dat er sprake is van noodweer-exces. De gedraging van verdachte is het onmiddellijke gevolg geweest van een hevige gemoedstoestand, namelijk angst, die ontstond toen hij door [slachtoffer 4] achterna werd gezeten en bedreigd met een vuurwapen.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
Wil een beroep op noodweer-exces slagen, dan moet er gelet op het bepaalde in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht sprake zijn van een noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Zoals hiervoor reeds aangegeven is evenwel uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk geworden dat daarvan sprake was. Gelet op de hiervoor aangegeven door de rechtbank aangenomen feiten en omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte, nadat hij in de auto is gestapt en deze heeft afgesloten zodat het portier niet van buiten kon worden geopend, willens en wetens op de aangevers is ingereden en dit meermalen heeft gedaan. Op grond hiervan is het niet aannemelijk geworden dat de verdachte heeft gehandeld ter noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Nu daarmee aan de vereisten voor het bestaan van noodweer niet is voldaan, dient ook een beroep op noodweer-exces te worden verworpen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen en maatregelen
8.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en de bijzondere voorwaarden een meldingsgebod en deelname aan gedragsinterventies. De officier van justitie heeft tevens geëist om aan verdachte ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie jaren op te leggen ter zake feit 1.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een strafmaatverweer gevoerd en, voor de bewezen verklaarde feiten, bepleit dat aan verdachte wordt opgelegd een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering voorgesteld.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 8 september 2012 samen met anderen aangever [slachtoffer 5] mishandeld. Verdachte heeft vervolgens geprobeerd om aan [slachtoffer 4], [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een personenauto meermalen op hun in te rijden. Toen de politie ter plaatste kwam is verdachte met hoge snelheid weggereden. Verdachte heeft tijdens de politieachtervolging zonder autoverlichting met hoge snelheid tegen het verkeer in over het fietspad en het trottoir gereden. Niet alleen de aangevers [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], maar ook andere voetgangers en fietsers moesten opzij springen om niet te worden geschept door verdachte. Verbalisant [verbalisant 3] die verdachte achtervolgde geeft in het proces-verbaal van bevindingen aan dat hij ervan overtuigd was dat verdachte tegemoetkomende fietsers zou scheppen.
Dat er geen dodelijke dan wel ernstige slachtoffers zijn gevallen is een gelukkige omstandigheid, die echter geenszins is te danken aan verdachte en diens handelen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 30 januari 2013 waaruit volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsmisdrijven;
- een hem betreffend rapport van Reclassering Nederland d.d. 7 maart 2013, opgemaakt door B. Westra, reclasseringswerker, inhoudende het advies om aan verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod en deelname aan de gedragsinterventies cognitieve vaardigheidstraining+ en leefstijltraining (kort).
Gelet op het ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van verdachte is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf en de ontzegging van de rijbevoegd passend en geboden is. De rechtbank zal verdachte dan ook conform de eis van de officier van justitie een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen met een proeftijd van drie jaren en de na te noemen bijzondere voorwaarden.
Nu verdachte door zijn handelen heeft aangetoond onvoldoende inzicht te hebben in de verantwoordelijkheden die deelname aan het verkeer met een motorvoertuig met zich brengt, zal de rechtbank verdachte, ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde feit, voorts een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen voor de duur van drie jaren.
9. Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedragen van in totaal € 778,31, waarvan € 243,31 voor materiële schade en € 535,00 voor immateriële schade, gevoegd in het strafproces ter zake feit 2.
De benadeelde partij [slachtoffer 5] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedragen van in totaal € 990,00, waarvan € 290,00 voor materiële schade en € 700,00 voor immateriële schade, gevoegd in het strafproces ter zake feit 2 en 3.
De benadeelde partij [slachtoffer 6] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedragen van in totaal € 642,05, waarvan € 107,05 voor materiële schade en € 535,00 voor immateriële schade, gevoegd in het strafproces ter zake feit 2.
De benadeelde partij [slachtoffer 7] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedragen van in totaal € 1287,71, waarvan € 752,71 voor materiële schade en € 535,00 voor immateriële schade, gevoegd in het strafproces ter zake feit 2.
9.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 4] geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 503,36 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente. De officier van justitie is van mening dat de kosten voor de schoenen onvoldoende zijn onderbouwd nu er geen datum op de aankoopbon staat. De reiskosten van € 3,36 kunnen worden toegewezen. De immateriële schade dient te worden gematigd tot een bedrag van € 500,00. De officier van justitie is van mening dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 5] geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 500,00 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente. De officier van justitie is van mening dat de kosten voor de jas niet voldoende zijn onderbouwd, dat de immateriële schade dient te worden gematigd tot een bedrag van € 500,00 en dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 6] geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 593,07 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente. De officier van justitie heeft aangevoerd dat de kosten voor medicatie onvoldoende zijn onderbouwd. De reiskosten van € 93,07 kunnen worden toegewezen. De immateriële schade dient te worden gematigd tot een bedrag van € 500,00. De officier van justitie is van mening dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in haar vordering.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 7] geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 503,36 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente. De officier van justitie is van mening dat de reiskosten van € 3,36 kunnen worden toegewezen en dat de immateriële schade dient te worden gematigd tot een bedrag van € 500,00. De officier van justitie heeft aangevoerd dat het overige deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in dat deel van de vordering.
9.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer 4], [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] niet-ontvankelijk moeten worden verklaard nu zij vrijspraak heeft bepleit. De verdediging refereert zich voor het overige aan het oordeel van de rechtbank.
9.3. Het oordeel van de rechtbank
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
De behandeling van de vordering van [slachtoffer 4], levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 253,36 een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit, waarvan € 3,36 ter zake van materiële schade (reiskosten politiebureau) en € 250,00 ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde acht de rechtbank tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 8 september 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Met betrekking tot de toegekende vordering zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk, mede gelet op de niet toereikende onderbouwing van de bedragen en de toelichting van [slachtoffer 4] ter terechtzitting dat hij zelf geen last heeft van het feit, maar dat het hem gaat om de ernst van het feit voor zijn dochter en schoonzoon. De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer 4] daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. Voor dat deel kan hij zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5]
De behandeling van de vordering van [slachtoffer 5], levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 400,00 ter zake immateriële schade een rechtstreeks gevolg is van de bewezen verklaarde feiten en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde acht de rechtbank tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 8 september 2012 tot aan de dag der algehele voldoening
Met betrekking tot de toegekende vordering zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De rechtbank is van oordeel dat de kosten van € 290,00 voor de jas onvoldoende zijn onderbouwd. De benadeelde partij heeft immers een ongedateerde, gekopieerde bon gevoegd aan het schadeformulier. De rechtbank acht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in dat deel van zijn vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij desgewenst zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]
De behandeling van de vordering van [slachtoffer 6], levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 253,36 een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit, waarvan € 3,36 ter zake van materiële schade (reiskosten politiebureau) en € 250,00 ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde acht de rechtbank tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 8 september 2012 tot aan de dag der algehele voldoening
Met betrekking tot de toegekende vordering zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De rechtbank is van oordeel dat de medische kosten van € 13,98 en de reiskosten voor school van € 89,71 onvoldoende zijn onderbouwd. De rechtbank acht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in dat deel van haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij desgewenst haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7]
Verdachte is vrijgesproken van dat deel van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. De benadeelde partij kan desgewenst haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 45, 47, 57, 287, 300, 302 van het Wetboek van Strafrecht en het artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 2, primair, ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 primair: poging doodslag, meermalen gepleegd;
feit 2 subsidiair: poging zware mishandeling, meermalen gepleegd;
feit 3: medeplegen van mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 28 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 8 maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 3 (drie) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich twee werkdagen na zijn in vrijheidstelling moet melden bij de reclassering van het Leger des Hels op het volgende adres: Zeehaenkade 30 te Utrecht. Hierna moet hij zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
2. deel neemt aan de volgende gedragsinterventies:
*cognitieve vaardigheidstraining+ (CoVa+);
*leefstijltraining (kort).
Draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden.
Ontzegt verdachte ter zake van het onder feit 1 primair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 (drie) jaren.
Benadeelde partijen
[slachtoffer 4]
Wijst de vordering van [slachtoffer 4] toe tot een bedrag van € 253,36 (tweehonderddrieënvijftig euro en zesendertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 8 september 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 4] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 4] € 253,36 (tweehonderddrieënvijftig euro en zesendertig cent) aan de Staat te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 8 september 2012 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 5 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
[slachtoffer 5]
Wijst de vordering van [slachtoffer 5] toe tot een bedrag van € 400,00 (vierhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 8 september 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 5] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 5] € 400,00 (vierhonderd euro) aan de Staat te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 8 september 2012 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 8 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
[slachtoffer 6]
Wijst de vordering van [slachtoffer 6] toe tot een bedrag van € 253,36 (tweehonderddrieënvijftig euro en zesendertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 8 september 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 6] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 6] € 253,36 (tweehonderddrieënvijftig euro en zesendertig cent) aan de Staat te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 8 september 2012 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 5 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
[slachtoffer 7]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 7] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.S.K. Fung Fen Chung, voorzitter, mrs. A. van Maanen en J. Ebbens, rechters, in tegenwoordigheid van drs. E.M.S. Arduin, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 maart 2013.
BIJLAGE : De tenlastelegging
hij op of omstreeks 8 september 2012 te Leersum, althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] van het leven te beroven, met dat opzet op de openbare weg met een auto met hoge snelheid en/of verhoogd toerental is toe- en/of ingereden op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op of omstreeks 8 september 2012 te Leersum, althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet op de openbare weg met een auto met hoge snelheid en/of verhoogd toerental is toe- en/of ingereden op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op of omstreeks 8 september 2012 te Leersum, althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of .[slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] van het leven te beroven, met dat opzet op de openbare weg met een auto met hoge snelheid en/of verhoogd toerental
- meermalen, althans eenmaal, is toe- en/of ingereden op die [slachtoffer 4] en/of over die linkervoet van die [slachtoffer 4] is gereden en/of
- meermalen, althans eenmaal, is toe- en/of ingereden op die [slachtoffer 5] en/of
- meermalen, althans eenmaal, is toe- en/of ingereden op die [slachtoffer 6] en/of
- meermalen, althans eenmaal, is toe- en/of ingereden op die [slachtoffer 7]
en/of
- (daarbij) heeft geroepen: “ik rijd ze kapot”,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op of omstreeks 8 september 2012 te Leersum, althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of .[slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet op de openbare weg met een auto met hoge snelheid en/of verhoogd toerental
- meermalen, althans eenmaal, is toe- en/of ingereden op die [slachtoffer 4] en/of over die linkervoet van die [slachtoffer 4] is gereden en/of
- meermalen, althans eenmaal, is toe- en/of ingereden op die [slachtoffer 5] en/of
- meermalen, althans eenmaal, is toe- en/of ingereden op die [slachtoffer 6] en/of
- meermalen, althans eenmaal, is toe- en/of ingereden op die [slachtoffer 7]
en/of
- (daarbij) heeft geroepen: “ik rijd ze kapot”,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 8 september 2012 te Leersum, althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 5] meermalen, althans éénmaal, (met kracht) hebben/heeft geslagen en/of gestompt in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd en/of geschopt en/of getrapt in/op/tegen het hoofd en/of de rug en/of de zij, althans het lichaam (terwijl die [slachtoffer 5] op een bank en/of op de grond zat/lag), waardoor voornoemde [slachtoffer 5] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.