ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ8589

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
16-600264-10 (tul)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetting van werkstraf in gevangenisstraf na niet-naleving bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 maart 2013 uitspraak gedaan in een vordering van de officier van justitie betreffende een onherroepelijk vonnis van 1 juli 2010. De veroordeelde was destijds veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder het zich houden aan aanwijzingen van de reclassering. De vordering van de officier van justitie was gericht op het ten uitvoer leggen van de niet uitgevoerde gevangenisstraf van 6 maanden, omdat de veroordeelde zich niet aan de voorwaarden had gehouden.

Tijdens de zitting op 15 maart 2013 werd de officier van justitie gehoord, evenals de veroordeelde en zijn raadsman, mr. P.G.M. Lodder. De veroordeelde, die als zzp-er werkzaam was als timmerman, had zijn afspraken met de reclassering niet nagekomen omdat hij prioriteit gaf aan zijn werk. De reclassering had geadviseerd om de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel ten uitvoer te leggen, gezien het gebrek aan motivatie van de veroordeelde en het moeizame verloop van de begeleiding.

De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde niet had voldaan aan de bijzondere voorwaarden en dat hij eerder al een kans had gekregen om zijn gedrag te verbeteren. Ondanks zijn positieve pogingen om zijn toekomst op te bouwen, was het van belang dat hij ook zijn verleden onder ogen zag. De rechtbank besloot daarom de vordering van de officier van justitie te honoreren en gelastte de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf van 6 maanden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Parketnummer: 16/600264-10 (TUL)
Beslissing van de meervoudige strafkamer van 29 maart 2013 op de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Midden-Nederland van 14 februari 2013, betreffende een onherroepelijk geworden vonnis van 1 juli 2010, in de strafzaak tegen:
[verdachte]
geboren te Sierra Leone[geboorteplaats] op 2 februari 1989,
thans gedetineerd in P.I. Flevoland, Huis van Bewaring Lelystad te Lelystad.
Bij voormeld vonnis is [verdachte] (hierna: veroordeelde) veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, met bevel dat een gedeelte van die straf groot 10 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de daarbij op twee jaar vastgestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel niet heeft nageleefd de bij dat vonnis gestelde bijzondere voorwaarde, dat veroordeelde zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, unit Utrecht, ook als dit inhoudt behandeling bij FPP Kairos te Apeldoorn of een andere soortgelijke instelling en deelname aan de gedragsinterventie CoVa dan wel CoVa+.
1. De inhoud van de vordering
De vordering van de officier van justitie strekt er toe dat de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf van 6 maanden alsnog zal worden ten uitvoer gelegd.
2. De procesgang
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken in de zaak met bovenvermeld parketnummer, waaronder:
- voormeld vonnis;
- een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan veroordeelde per post is toegezonden;
- een advies tenuitvoerlegging van Reclassering Nederland d.d. 22 januari 2013, waaruit blijkt dat veroordeelde zich onttrekt aan het toezicht van de reclassering, zich niet houdt aan gemaakte afspraken en zich daardoor niet begeleidbaar opstelt;
- voormelde vordering.
De Rechtbank heeft op 15 maart 2013 ter openbare terechtzitting gehoord de officier van justitie en de veroordeelde en diens raadsman mr. P.G.M. Lodder, advocaat te Utrecht, alsmede N. Bastiaan en H. Winkeler, belast met het verlenen van hulp en steun aan de veroordeelde.
De raadsman van veroordeelde en veroordeelde hebben ter terechtzitting aangevoerd dat veroordeelde werkt als zzp-er. Hij is timmerman. Veroordeelde was de afgelopen periode bezig met het verbouwen van een pand. Veroordeelde heeft voorrang gegeven aan deze opdracht. Hierdoor kon hij zijn afspraken met de reclassering niet nakomen. Hij heeft met deze opdracht € 200.000,- verdiend. Hij heeft al zijn schulden kunnen afbetalen. Veroordeelde heeft in mei van dit jaar nog een opdracht van dezelfde opdrachtgever.
Mw. N. Bastiaan heeft ter zitting het advies van de reclassering toegelicht. Zij heeft - kort gezegd - aangegeven dat de reclassering verdere invulling van het toezicht niet geïndiceerd acht, gelet op het moeizame verloop van de begeleiding en het ontbreken van motivatie bij veroordeelde. De reclassering adviseert de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel ten uitvoer te leggen.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gepersisteerd bij haar vordering. De officier van justitie is van mening dat veroordeelde aan alles voorrang geeft, behalve aan het nakomen van de afspraken die voortvloeien uit de bijzondere voorwaarden. De reclassering heeft alles in het werk gesteld om contact te krijgen met veroordeelde. Het heeft niet mogen baten.
3. De beoordeling
Op grond van de hierboven genoemde stukken en de behandeling ter openbare terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde vóór het einde van de proeftijd de bovengenoemde bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd. Veroordeelde was reeds gewaarschuwd. De rechtbank heeft hem bij beslissing van 24 augustus 2012 een allerlaatste kans geboden en heeft de toen gevorderde tenuitvoerlegging deels ten uitvoer gelegd en omgezet in een werkstraf.
De rechtbank heeft kennis genomen van het feit dat veroordeelde op een positieve manier probeert zijn toekomst op te bouwen, maar acht het belangrijk dat veroordeelde tevens afrekent met zijn verleden. Dat heeft veroordeelde niet gedaan ondanks de vele kansen en mogelijkheden die hem zijn geboden. Gelet op artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht acht de rechtbank daarom termen aanwezig de gevorderde tenuitvoerlegging te gelasten.
4. Beslissing
De rechtbank gelast dat de niet ten uitvoer gelegde straf, te weten een gevangenisstraf van zes maanden, alsnog zal worden ten uitvoer gelegd.
Deze beslissing is genomen door mr. I.M. Vanwersch, voorzitter, mrs. E.A.A. van Kalveen en P.G.W. de Beer, rechters in tegenwoordigheid van drs. E.M.S. Arduin, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 maart 2013.