RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Civiel recht
kantonrechter
zaaknummer: 857538 UE VERZ 13-250 PK 4082
Beschikking van 10 april 2013
de stichting
Stichting HVO Primair,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen HVO,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. G.G.A.J.M. van Poppel,
tegen:
[verweerder],
wonende te [woonplaats]
verder ook te noemen [verweerder],
verwerende partij,
gemachtigde: mr. W.P. Ganzeboom.
1. Het verloop van de procedure
HVO heeft op 4 maart 2013 een verzoekschrift ingediend.
[verweerder] heeft een verweerschrift ingediend.
Het verzoek is ter zitting van 4 april 2013 behandeld. Daarvan is aantekening gehouden.
Hierna is uitspraak bepaald.
2.1. HVO is een organisatie die zich richt op het organiseren van Humanistisch Vormingsonderwijs (HVO) in de praktijk. Zij streeft ernaar om HVO op zoveel mogelijk openbare scholen in Nederland te (doen) verzorgen. Als werkgever van vakdocenten HVO in het primair onderwijs is zij verantwoordelijk voor de uitvoeringskwaliteit in de school en voor het (doen) onderhouden van de vakbekwaamheid van de HVO-docenten. Het landelijk bureau in Utrecht wordt hierbij ondersteund door regiobegeleiders.
2.2. [verweerder], geboren op 28 januari 1966, is sinds 1 april 2010 voor 24 uur per week bij HVO voor onbepaalde tijd in dienst als regiobegeleider. Het salaris bedroeg laatstelijk € 2.164,80 bruto per maand, te vermeerderen met vakantiebijslag en een eindejaarsuitkering van 6,3%. Op het dienstverband is de cao voor leraren GVO/HVO van toepassing.
2.3. Binnen HVO wordt bij de vormgeving van het beleid gebruik gemaakt van de zogenaamde Sociocratische Kring Methode (SKM), waarbij de belangrijkste kenmerken van deze methode zijn dat de organisatie is georganiseerd in kringen, waarbij elke kring is vertegenwoordigd in de naastgelegen hogere kring en besluiten in kringen alleen worden genomen met algeheel consent van alle kringleden.
HVO kent 9 Regiokringen, een Landelijke Kring en een Topkring. De Topkring wordt gevormd door alle externe bestuurders, de directeur en vertegenwoordigers uit de naast lagere kring, de Landelijke Kring (een Regiobegeleider en een docent). Voorts is er een Werkoverleg Regiobegeleiders (WoRb).
De heer [A] was als directeur verantwoordelijk voor onder andere de aansturing van de Regiobegeleiders.
2.4. Op 23 april 2012 heeft met betrekking tot de directeur een zogenaamd 360° functioneringsgesprek plaatsgevonden. Hieruit is gebleken dat sprake was van een aantal knelpunten in de samenwerking tussen de regiobegeleiders en de directeur.
2.5. Op 6 juni 2011 is [verweerder] uitgevallen met burn-outklachten. De directeur trad op als casemanager. De re-integratiegesprekken verliepen moeizaam, onder andere omdat de directeur en [verweerder] van mening verschilden of mondeling een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of voor bepaalde tijd was aangegaan. Daarbij heeft de directeur aangegeven zich te herinneren dat de overeenkomst voor bepaalde tijd was aangegaan, en dat hij in verband met vraagtekens bij het functioneren van [verweerder] eraan twijfelde of hij vervolgens een overeenkomst voor onbepaalde tijd moest aanbieden. Op enig moment is toen de regiobegeleider [B] als casemanager aangewezen.
In een e-mailbericht van 10 april 2012 schrijft de directeur aan [B] dat hij denkt dat de oplossing voor een belangrijk deel bij [verweerder] zelf ligt.
"De situaties waarmee je te maken krijgt zijn vaak een gegeven. De keuze ligt erin hoe je ermee omgaat. Dat geldt mijns inziens ook voor [voornaam 1] ([verweerder], kantonrechter). Het bijgaande filmpje op You tube (waar ik het vorige week ook over had) toont een therapeutische aanpak waar wellicht een kern van waarheid in zit. http://www.youtube.com/watch?v=Ow0lr63y4Mw".
Dit betreft het filmpje "stop it!" van de comedian Bob Newhart.
[verweerder] heeft op een gegeven moment kennis gekregen van dit e-mailbericht.
2.6. In een e-mailbericht van 13 juni 2012 deelt de directeur mee, dat hij heeft besloten dat met betrekking tot de re-integratie van de regiobegeleider [C] "nu reeds" vaste afspraken kunnen worden gemaakt over haar lesuren van komend schooljaar. Dit was in afwijking van de daartoe geldende regels, namelijk dat de regiobegeleider [D] het herintredeningsgesprek zou voeren, dat zij de zogenaamde OEC van HVO zou adviseren, en dat de uitspraak van de OEC bindend zou zijn. Hij besluit deze e-mail met:
"E.e.a. komt misschien eigengereid over, maar ik heb tevoren mijn voelhorens uitgestoken bij [voornaam 2], [voornaam 3], [voornaam 4] en [voornaam 5] en vervolgens, alles wikkend en wegend, tot bovenstaande opstelling geformuleerd".
Hij schrijft voorts dat hij deze beslissing genomen heeft vanwege het vertrouwen dat hij in deze regiobegeleider, die hij nog uit zijn Zeeuwse bestuurderstijd kent, heeft en vanwege zijn verwachting dat de uitspraak van de OEC in het verlengde zal liggen van hetgeen die regiobegeleider al met [D] was overeengekomen.
Met pen heeft hij op een uitdraai van dit e-mailbericht bijgeschreven: "besluit dat bij [D] de stoppen deed doorslaan".
2.7. Hierover heeft [D] op 14 juni 2012 in een e-mailbericht (met kopie aan haar collega-regiobegeleiders) geschreven:
"Door onderstaande actie van [A] voel ik mij voor de zoveelste keer onderuit gehaald. Volkomen onverwacht kreeg ik dit onder ogen, terwijl ik het opfristraject aan het afstemmen was met de OEC. Zelfs met een cc naar de betreffende herintreder. (…) [A] heeft niet met mij overgelegd en gaat uit van allerlei onduidelijke aannames.
Als het voor het eerst was, dat ik me in deze toestand gemanoeuvreerd voel zou ik nog niet zeuren, maar de energie is op. De herintreders zijn niet teveel voor me, maar deze onvoorspelbaarheid. Hoeveel afspraken moeten we nog met [A] maken?".
Met pen heeft de directeur op een uitdraai van dit e-mailbericht bijgeschreven:
"-onbetamelijke mail: opruiend
-bewuste, manipulatieve actie
-wegens…? Gekwetst ego?".
2.8. Op 18 juni 2012 heeft [B] naar aanleiding van dit voorval de directeur herinnerd aan een uitvoerig gesprek op 12 oktober 2011, waarbij aan de orde zijn geweest: is de rol van directeur als inspirator voldoende zichtbaar?, en: welke ruimte biedt hij de mensen in de organisatie om hun werk te verrichten? [B] merkt daarbij op dat hij nog veel "in control" ervaart, wat de nodige spanningen oplevert. Hij deelt mee dat hij tot aan de zomervakantie zijn focus richt op de regio om het schooljaar goed te kunnen afronden, en dat hij de activiteiten op landelijk niveau op een laag pitje zet.
2.9. Op 5 juli 2012 schrijft de directeur aan de regiobegeleiders dat hij de Topkring heeft bijgepraat over "onze samenwerkingsrelatie binnen het WoRb", en dat hij het wenselijk vindt om als eerste stap met [D], [B] en [verweerder] afzonderlijke gesprekken onder vier ogen te voeren, gevolgd door een gezamenlijk overleg met het WoRb.
2.10. Op 9 juli 2012 delen [D], [verweerder] en [B] de Topkring mee dat zij geen vertrouwen hebben in de door de directeur voorgestelde aanpak. De directeur vormt zelf immers een onderdeel van de ontstane situatie. De regiobegeleiders verzoeken de Topkring haar rol te nemen en hen toe te staan om in een overleg met de Topkring de beeldvorming te verhelderen. Dit betekent dat de regiobegeleiders op dat moment geen gehoor geven aan een gesprek onder vier ogen met de directeur.
2.11. Op 10 juli 2012 laat de Topkring de regiobegeleiders weten toch aan te dringen op de door de directeur voorgestelde vervolgstap. Zij ziet op dat moment geen rol voor zich weggelegd.
2.12. Op 17 juli 2012 verzoekt de directeur de regiobegeleiders de door hem voorgestelde gesprekken toch aan te gaan. Wanneer zij overleg met hem categorisch uit de weg gaan zal geen nieuwe basis voor samenwerking kunnen ontstaan, en de directeur gaat ervan uit dat de betreffende regiobegeleiders in dat geval ontslag zullen nemen.
2.13. Op 20 juli 2012 antwoorden de drie regiobegeleiders dat zij graag met de directeur in gesprek gaan, maar dat zij het onverstandig vinden als zij of hij de regie over de gesprekken voert, gelet op de slechte ervaringen met eerdere individuele gesprekken over de samenwerkingsrelatie. Zij verzoeken de gesprekken te voeren onder begeleiding van een onafhankelijke derde als gespreksleider en mediator.
2.14. Op 23 juli 2012 stelt de directeur voor de individuele gesprekken te verdagen en te starten met een viergesprek tussen hem en de drie regiobegeleiders om de bezwaren bij hen omtrent de samenwerking te concretiseren. Voor het inschakelen van een derde is het volgens hem nog te vroeg.
2.15. Omdat een aantal regiobegeleiders inmiddels met vakantie is, vindt eerst op 7 september 2012 een gesprek plaats tussen de directeur en de drie regiobegeleiders. Omdat dit gesprek geen oplossing biedt, besluit de Topkring een gesprek te engageren tussen haar en de drie regiobegeleiders, in afwezigheid van de directeur.
2.16. Op 17 september 2012 schrijft [verweerder] dat zij het gesprek met de Topkring aan zal gaan en haar aandacht zal blijven richten op haar regio. Pas als zij energie over heeft, gaat zij weer landelijke taken opnemen.
2.17. Op dezelfde datum schrijft [B] dat hij het samenwerkingprobleem wil agenderen voor de bijeenkomst van de Landelijke Kring van 12 oktober 2012, en dat hij tot dat moment niet zal deelnemen aan overleg over het samenwerkingsprobleem.
2.18. Op 20 september 2012 schrijft de Topkring dat het haar niet verstandig lijkt de zaak in de Landelijke Kring aan de orde te stellen.
2.19. Op 28 september 2012 vindt overleg plaats tussen de Topkring en de drie regiobegeleiders. Naar aanleiding hiervan besluit de Topkring via het bedrijf Office Rescue een externe coach in te schakelen.
2.20. Op 10 oktober 2012 delen de drie regiobegeleiders de Topkring mee, dat er bij hen enige twijfels leven over dit traject. Het proces van de samenwerking ophelderen en weer in beweging zetten kan volgens hen prima uitgevoerd worden door een coach. Daarnaast is er echter sprake van een escalatie in de arbeidsverhoudingen, en wel zodanig dat er geen vertrouwen meer is in de directeur. Dit aspect van het samenwerkingprobleem moet volgens hen opgelost worden middels mediation, en wel door iemand anders dan de voorgestelde coach, omdat de methodiek van mediation is geformaliseerd binnen een neutraal kader. Coaching van de leidinggevende en mediation levert een conflicterende situatie op volgens hen.
2.21. Op 31 oktober 2012 besluit de Topkring dat zij bij de voorgestelde aanpak blijft.
2.22. Op 8 november 2012 berichten de drie regiobegeleiders de Topkring dat zij constateren dat hun advies zonder onderbouwing niet is overgenomen, en dat dit geen vertrouwen geeft om tot een oplossing te komen. Zij stemmen daarom niet in met het gelanceerde plan. Zij hebben dit standpunt uitvoerig gemotiveerd.
2.23. Op 18 november 2012 laat de Topkring weten dat zij het plan van aanpak heeft bijgesteld, in die zin dat de bemiddeling (de eerste stap) door een collega[E]) van de voorgestelde coach [F]) zal worden uitgevoerd, en de begeleiding van het WoRb en de persoonlijke coaching van de directeur door [F].
2.24. [E] heeft de drie regiobegeleiders uitgenodigd voor een apart individueel intakegesprek met haar. Deze gesprekken hebben niet plaatsgevonden.
2.25. Op 6 december 2012 vindt overleg plaats tussen [E], de directeur en de drie regiobegeleiders.
2.26. Op 10 december 2012 geeft [E] de Topkring nader advies:
ten eerste: geen direct vervolggesprek met de vier betrokkenen tegelijk;
ten tweede: aan elke betrokkene afzonderlijk een beknopte en concrete werkwijze voorleggen, opgesteld door de Topkring en directeur tezamen, waarin respectvolle en effectieve manier van samenwerken voor 2013 staat beschreven;
ten derde: een bredere aanpak, namelijk begeleiding van alle negen regiobegeleiders gezamenlijk;
tot slot: de directeur onderzoekt door middel van individuele begeleiding expliciet op welke wijze hij effectiever kan communiceren.
2.27. In haar vergadering van 20 december 2012 besluit de Topkring deze adviezen over te nemen. In deze vergadering heeft de directeur daaraan zijn consent gegeven.
De directeur komt kort daarna op dit consent terug, enerzijds omdat hij geen energie meer heeft voor dit project, anderzijds omdat hij het nut er niet meer van inziet mede door de weigering van de drie regiobegeleiders om hun medewerking te verlenen aan een intakegesprek. De directeur heeft aangegeven zijn eindverantwoordelijkheid als directeur HVO per 1 januari 2013 terug te geven aan de Topkring. De Topkring besluit vervolgens op 27 december 2012 om de directeur te verzoeken de lopende beheertaken te blijven waarnemen, en de drie regiobegeleiders per direct op non-actief te stellen tot de definitieve besluitvorming door de Topkring op 18 januari 2013.
2.28. De op non-actiefstelling is aan de regiobegeleiders bevestigd bij brief van 2 januari 2013 alsmede bij aparte brief aan de Landelijke Kring, met kopie aan de drie regiobegeleiders. In die brief wordt tevens vermeld dat besloten is de drie regiobegeleiders te ontslaan. De voorzitter van de Topkring heeft dit besluit in een gesprek met [verweerder] op 10 januari 2013 persoonlijk aan haar meegedeeld.
2.29. Bij brief van 22 februari 2013 heeft de Topkring aan alle medewerkers van HVO meegedeeld dat het conflict tussen de drie regiobegeleiders en de directeur heeft geresulteerd in het ontslag van deze drie regiobegeleiders.
2.30. [verweerder] heeft vervolgens in kort geding gevorderd de op non-actiefstelling op te heffen en haar in staat te stellen haar werkzaamheden te hervatten en contact te mogen onderhouden met andere medewerkers van HVO. Bij vonnis van 15 maart 2013 zijn de vorderingen afgewezen. De voorzieningenrechter heeft daarbij onder meer overwogen dat hij voorshands van oordeel is dat de schorsing niet voldoet aan de daaraan bij cao gestelde regels, maar dat wel helder is dat sprake is van een impasse waar partijen niet (meer) uit lijken te komen.
3. Het verzoek, het verweer en de beoordeling
3.1. HVO verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden. Zij voert daartoe aan dat [verweerder] een dringende reden heeft gegeven omdat zij werk heeft geweigerd en zij structureel het vinden van een oplossing voor het door haar en twee collega regiobegeleiders zelf veroorzaakte conflict heeft bemoeilijkt en getraineerd. Voorts beroept HVO zich op verandering in omstandigheden, te weten een verschil van inzicht met betrekking tot de wijze waarop de werkzaamheden moeten worden uitgevoerd, weigering om mee te werken aan het oplossen daarvan, disfunctioneren, belangenverstrengeling en de daarmee gepaard gaande duurzame verstoring van de arbeidsrelatie.
3.2. Nadat [verweerder] aanvankelijk verweer had gevoerd tegen de ontbinding op zich, heeft zij ter zitting aangegeven dat het ook volgens haar beter is dat partijen "afscheid van elkaar nemen". De kantonrechter zal de arbeidsovereenkomst dan ook ontbinden, en wel per 1 mei 2013. Of aan [verweerder] een ontbindingvergoeding dient te worden toegekend hangt onder meer af van de vraag in wiens risicosfeer de reden van ontbinding is gelegen, en of aan een van partijen ter zake in overwegende mate een verwijt treft.
3.3. De kantonrechter overweegt het volgende.
[verweerder] heeft onder meer als verweer gevoerd, dat een eventuele verstoring van de arbeidsrelatie inmiddels niet meer van belang is. Het betreft immers de relatie tussen haar (en haar collega-regiobegeleiders) met de directeur, die per 1 januari 2013 zijn inhoudelijke functie heeft neergelegd.
HVO heeft hierop ter zitting gesteld dat zij het ontbindingsverzoek niettemin handhaaft, omdat anders binnen de organisatie de indruk zou kunnen ontstaan dat [verweerder] (en haar collega's) "gewonnen" hebben.
3.4. Zonder nadere onderbouwing, die niet gegeven is, is deze redengeving naar het oordeel van de kantonrechter echter onvoldoende. De kantonrechter neemt daarbij in aanmerking dat naar zijn oordeel uit de gang van zaken, zoals deze hierboven onder "De feiten" is beschreven, blijkt dat er wel degelijk samenwerkingsproblemen waren, dat [verweerder] en haar beide collega's zich daarbij misschien niet als de meest "makkelijke" werknemers hebben opgesteld (door bijvoorbeeld te weigeren deel te nemen aan individuele gesprekken en door aan te dringen op mediation naast coaching), maar dat niet gezegd kan worden dat zij daarbij de grenzen van goed werknemerschap hebben overschreden. Zij hebben hun standpunt steeds concreet onderbouwd. Niet is gebleken dat zij de directeur op onheuse wijze hebben bejegend of hebben geprobeerd hem "pootje te lichten". De kantonrechter acht voldoende aannemelijk gemaakt dat zij steeds het belang van de organisatie als uitgangspunt hebben genomen.
Voorts neemt de kantonrechter in aanmerking dat er (ook) volgens [E] nog mogelijkheden waren om de situatie te normaliseren.
De kantonrechter merkt nog op dat de directeur ten opzichte van [verweerder] op sommige punten bepaald ongelukkig heeft geopereerd. Zo is aannemelijk dat de re-integratie van [verweerder] mede moeizaam is verlopen omdat de arbeidsovereenkomst niet op schrift was gesteld, zoals artikel 7:655 BW voorschrijft. Voorts kan het YouTube-filmpje dat hij aan de casemanager van [verweerder] heeft gezonden niet anders worden omschreven dan als "betrokkene moet niet zeuren". Dat [verweerder] hierdoor onaangenaam getroffen was is begrijpelijk.
3.5. HVO heeft de kritiek op [verweerder] in het verzoekschrift samengevat met een citaat uit eerdergenoemde brief van HVO aan [verweerder] van 12 februari 2013.
Deze kritiek luidde als volgt:
(1) [verweerder] zou geen gebruik hebben gemaakt van de kanalen die daarvoor in de sociocratisch werkende organisatie zijn ingesteld: de Landelijke Kring, het Werkoverleg Regiobegeleiders, en het functioneringsgesprek van 23 april 2012.
Deze kritiek is niet terecht. De kwestie is wel degelijk aangekaart bij de Landelijke Kring (maar dit werd door de Topkring ontraden) en het Werkoverleg. [verweerder] was wegens ziekte niet aanwezig bij het functioneringsgesprek.
(2) [verweerder] wenste niet in te gaan op pogingen van de directeur om in gesprek te komen in de zomerperiode van 2012.
Ook dit verwijt is niet terecht. Ter zitting is voldoende aannemelijk gemaakt dat de drie regiobegeleiders op de voorgestelde datum reeds naar een vakantiebestemming vertrokken waren, althans dat enkele dagen daarna zouden doen. De kantonrechter zal in het midden laten of de directeur daarvan bij het opstellen van de uitnodiging wel of niet van op de hoogte was.
(3) In het gesprek van 7 september 2012 heeft [verweerder] geen nieuwe gezichtspunten naar voren gebracht waardoor de patstelling gehandhaafd bleef.
Naar het oordeel van de kantonrechter is deze enkele omstandigheid niet als terechte kritiek aan te merken.
(4) [verweerder] heeft vanaf medio juni 2012 haar functie niet volledig uitgevoerd, hetgeen blijkt uit haar afwezigheid bij bijeenkomsten van de Landelijke Kring en het WoRb.
[verweerder] heeft hiertegen, onvoldoende door HVO betwist, ingebracht dat zij zich voor een vergadering van de Landelijke Kring op 12 oktober 2012 al in augustus 2012 had afgemeld om redenen die niets van doen hadden met het conflict. Voor de bijeenkomst van 9 november 2012 heeft zij zich afgemeld wegens een overvolle werkagenda. Zij is op deze afmeldingen nooit eerder aangesproken of gewaarschuwd. Op 14 september 2012 was zij aanwezig bij het WoRb. Daarna is er geen vergadering van het WoRb geweest. De kantonrechter acht dit verwijt daarom ongegrond.
(5) [verweerder] heeft door haar opstelling de ontwikkeling van HVO als jonge, lerende organisatie, belemmerd, met name aangaande de beleidsontwikkeling in de overleggremia waar zij door haar afwezigheid geen bijdrage aan heeft geleverd.
Onder verwijzing naar hetgeen hierboven is overwogen over de opstelling van [verweerder] is deze kritiek niet terecht. Met betrekking tot de afwezigheid bij verschillende overleggen wordt verwezen naar hetgeen hierover met betrekking tot verwijt (4) is overwogen.
(6) [verweerder] heeft niet volledig meegewerkt aan de inspanningen om door middel van externe begeleiding door Office Rescue een optimale poging te wagen een uitweg in het conflict te vinden, met name door niet in te gaan op de uitnodiging van [E] voor een intakegesprek.
[verweerder] heeft tegen dit laatste ingebracht, dat contact is opgenomen met [E] met de mededeling dat men er de voorkeur aan gaf het gesprek met de directeur "open" in te gaan, en dus zonder voorgesprek. [E] heeft volgens haar vervolgens met deze aanpak ingestemd. HVO heeft ter zitting aangegeven niet te weten of deze gang van zaken juist is geweest. Daarmee heeft zij het verwijt dat sprake is geweest van een "echte" (verwijtbare) weigering onvoldoende aannemelijk gemaakt.
(7) [verweerder] heeft het gesprek van 10 januari 2013 laten ontsporen. Ter zitting heeft HVO gesteld dat [verweerder] de voorzitter bij die gelegenheid een "vuile hond" heeft genoemd.
[verweerder] heeft toegegeven dat het gesprek onaangenaam was en dat het best zo zou kunnen zijn dat zij onwelvoeglijke kwalificaties heeft gebruikt. Zij voert echter aan dat zij dacht dat het gesprek zou gaan over het advies van [E], omdat zij daartoe was uitgenodigd. Het bleek echter te gaan over de beslissing om haar op non-actief te stellen.
De kantonrechter zal dit laatste in het midden laten, nu geen afschrift van de uitnodiging is overgelegd. De kantonrechter stelt wel vast dat het besluit tot op non-actiefstelling en ontslag is genomen, zonder dat [verweerder] daarover op voorhand is gehoord. [verweerder] had uiteraard geen onwelvoeglijke taal behoren te gebruiken.
3.6. De slotsom is dat naar het oordeel van de kantonrechter de (definitieve) verstoring van de arbeidsrelatie in overwegende mate aan HVO is te verwijten. De kantonrechter zal daarom een vergoeding aan [verweerder] toekennen conform de kantonrechtersformule, waarbij de factor C zal worden gesteld op 1,8.
Toegekend zal worden:
gewogen dienstjaren van 35 tot 45 jaar : 1 x 1,00 = 1,00
gewogen dienstjaren van 45 tot 55 jaar : 2 x 1,50 = 3,00
totaal gewogen dienstjaren : 4,00
Het totaal van de gewogen dienstjaren (A) : 4,00
De volledige beloning per maand (B) : € 2.474,37
De toegepaste correctiefactor (C) : 1,8
A x B x C : (afgerond) € 17.800, bruto.
3.7. De proceskosten zullen worden gecompenseerd.
stelt HVO in de gelegenheid uiterlijk 26 april 2013 het verzoek in te trekken;
en voor het geval het verzoek niet tijdig wordt ingetrokken:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 mei 2013;
kent aan [verweerder] ten laste van HVO een vergoeding toe van € 17.800, bruto en veroordeelt HVO tot betaling van deze vergoeding aan [verweerder];
compenseert de proceskosten in die zin, dat partijen de eigen kosten dragen;
en voor het geval het verzoek tijdig wordt ingetrokken:
compenseert de proceskosten in die zin, dat partijen de eigen kosten dragen.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 april 2013.