RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
uitspraak van de meervoudige kamer van 10 april 2013 in de zaak tussen
[eiser 1] en [eiseres 2],
[eiser 3],
[eiser 4],
[eiser 5],
[eiser 6],
[eiser 7] en
[eiser 8], allen te [woonplaats],
eisers
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leusden, verweerder
(gemachtigden: P. van der Heijden, beleidsadviseur milieu, R. Lekkerkerker, senior medewerker vergunningverlening Servicebureau gemeenten te Amersfoort, en I. Boone, beleidsmedewerker verkeer en vervoer.
Als derde-partij (hierna: vergunninghoudster) heeft aan het geding deelgenomen: [vergunningshoudster] B.V., te [vestigingplaats],
(gemachtigden: mr. L.J. Wildeboer en W.R. van Zomeren, Business Unit Manager Cars en Milieucoördinator [naam]).
Bij besluit van 14 augustus 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend aan [vergunningshoudster] B.V. (hierna: vergunninghoudster) voor het wijzigen van de in/uitrit op het perceel [adres] te [vestigingsplaats].
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2013. Namens eisers zijn verschenen [eiser 1] en [eiseres 2], [eiser 4], [eiser 6] en [eiser 8]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Namens vergunninghoudster zijn haar gemachtigden verschenen.
1. Op deze zaak is gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht nog het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt voor 1 januari 2013.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Vergunninghoudster, sinds 1967 gevestigd aan de [adres] te [vestigingsplaats], importeert en verhandelt motorvoertuigen, alsmede onderdelen en accessoires. De meest in het oog springende onderdelen van het bedrijf zijn het opslagterrein voor motorvoertuigen en het distributiecentrum. Het verkeer van en naar het opslagterrein en het distributiecentrum wordt op dit moment afgewikkeld via de route langs de Zuiderinslag-Klepelhoek. Het opslagterrein en het distributiecentrum beschikken elk over een eigen ontsluiting op de openbare weg. De ontsluiting voor het opslagterrein is gelegen aan de Klepelhoek.
3. Om de (geluid)overlast van het aan- en afrijdende verkeer voor de bewoners in de wijk Claverenblad Wildenburg te beperken zijn de gemeente en vergunninghoudster in het verleden een aantal afspraken overeengekomen die zijn neergelegd in een convenant. Zo is in 2004 de [adres] gedeeltelijk opgeschoven in de richting van het bedrijfsterrein en voorzien van zeer stil asfalt en is er een rotonde aangelegd ter hoogte van de hoofdingang van het bedrijf. Als een van de belangrijkste maatregelen is in het convenant opgenomen dat de ontsluiting van het opslagterrein zal worden verplaatst van de Klepelhoek naar de zijde van de nieuw aan te leggen Ben Pon Baan. Bij de bestaande railverbinding op het terrein van vergunninghoudster, evenwijdig aan de Ben Pon Baan, zal tevens een derde spoor moeten worden aangelegd.
4. Aan de andere kant van de inmiddels gerealiseerde Ben Pon Baan ligt de in oprichting zijnde woonwijk Tabaksteeg, waar onder meer eisers wonen. Ten behoeve van de ontwikkeling van deze wijk is in 2007 het bestemmingsplan Tabaksteeg vastgesteld, in welk kader akoestisch onderzoek is verricht om te bezien welke maatregelen noodzakelijk zijn om te voldoen aan de wettelijke grenswaarden voor geluid. Uit dit onderzoek zijn de volgende te treffen maatregelen naar voren gekomen:
- het aanleggen van een geluidscherm langs het derde spoor;
- het toepassen van stil asfalt op de Ben Pon Baan;
- het aanleggen van een geluidwal naast de Ben Pon Baan.
De gemeente heeft het geluidscherm en de geluidwal langs de Ben Pon Baan inmiddels aangelegd. Het stille asfalt zal uiterlijk worden aangebracht op het moment dat de bouw- en aanlegactiviteiten in de wijk Tabakssteeg zijn afgerond, maar in ieder geval voordat vergunninghoudster de ontsluiting aan en via de Ben Pon Baan in gebruik neemt.
5. Vergunninghoudster heeft op 18 november 2011 een aanvraag om een omgevingsvergunning ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingediend voor het wijzigen van de ontsluiting van haar opslagterrein. De aanvraag voorziet erin de ontsluiting van dit bedrijfsonderdeel (aan- en afvoer van motorvoertuigen) te verplaatsen naar de andere kant van het terrein. Dit verkeer zal dan voor de ontsluiting de route Ben Pon Baan - Maanweg - N226 volgen. De toegang aan de Klepelhoek wordt afgesloten. De activiteiten in de inrichting zelf blijven ongewijzigd en komen overeen met hetgeen in de revisievergunning van 2004 aan vergunninghoudster is vergund.
6. Voor het op deze wijze wijzigen van de ontsluiting heeft het bedrijf de toestemmingen nodig zoals opgenomen in artikel 2.1, eerste lid, onder e (activiteit inrichting), en artikel 2.2, eerste lid, onder e (activiteit uitwegen), van de Wabo. Het ontwerpbesluit heeft van 22 maart 2012 tot en met 3 mei 2012 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode hebben zowel vergunninghoudster als eisers zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn door verweerder beoordeeld hetgeen er (onder meer) toe heeft geleid dat verweerder heeft toegezegd de grondwal langs de Ben Pon Baan ten zuiden van de Anna Aleidalaan te verhogen tot 6 meter. Daarnaast wordt de bochtstraal van de Ben Pon Baan/doorsteek spoordijk afgevlakt waardoor de rijbaan verder van de woningen in de wijk Tabaksteeg komt te liggen. Vervolgens heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning voor het wijzigen van de ontsluiting verleend (het thans bestreden besluit).
7. Ter afbakening van het geschil stelt de rechtbank allereerst vast dat eisers geen beroepsgronden hebben ingediend tegen de toestemming als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder e, van de Wabo. De rechtbank zal zich bij haar beoordeling dan ook beperken tot de in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo opgenomen toestemming, die ziet op de inrichting.
8. Ten aanzien van laatstgenoemde toestemming hebben eisers ter zitting bevestigd dat hun beroepsgronden zien op de geluidhinder die zij (vrezen te gaan) ondervinden van het naar het bedrijf af- en aanrijdende trailerverkeer. Eisers wijzen er in dit verband op dat hun nachtrust in de huidige situatie vanaf 5.00 uur wordt verstoord door laad- en losgeluiden en geluiden van stationair draaiende motoren van trailers op circa 250 meter afstand van hun woningen. Deze geluidhinder zal alleen maar erger worden als in de toekomst de trailers op een afstand van ongeveer 50 meter van de woningen van eisers voor de toegangspoort wachten en het terrein oprijden. Verder zetten eisers vraagtekens bij de aannames waarvan is uitgegaan in de geluidsrapporten. Zo wordt bijvoorbeeld uitgegaan van een maximum snelheid van 50 km per uur op de Ben Pon Baan, terwijl te verwachten valt dat op deze rechte weg met snelheden van wel 70 tot 80 km per uur zal worden gereden. Eisers zouden dan ook graag zien dat het thans aanwezige geluidscherm met ongeveer 100 meter wordt verlengd, tot aan het punt waar de trailers het bedrijfsterrein bereiken.
9. De rechtbank hecht eraan allereerst op te merken dat het feit dat eisers thans in meerdere of mindere mate hinder ondervinden van het op het bedrijfsterrein geproduceerde geluid door verweerder noch vergunninghoudster wordt ontkend. Dit betekent echter, anders dan eisers wellicht hopen, niet dat daarmee ook vaststaat dat sprake is van onaanvaardbare geluidhinder. Daartoe zal moeten worden getoetst of de door de inrichting gewenste activiteiten voldoen aan de toepasselijke (geluid)normen.
Geluid(voorschriften) in vigerende vergunningen en toekomstige ontwikkeling
10. In de revisievergunning van 6 april 2004 zijn voor de directe hinder geluidgrenswaarden opgenomen voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximale geluidniveau. Ook zijn grenswaarden opgenomen voor de indirecte hinder. In de veranderingsvergunning van 14 oktober 2005 is daarnaast voor de dagperiode een geluidgrenswaarde gesteld voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximale geluidniveau op de woningen aan de Hamersveldseweg 134 en 135.
11. Het wijzigen van de ontsluiting en de ingebruikneming van het derde spoor leiden tot een veranderende geluidbelasting - zowel van activiteiten binnen de inrichting zelf als in de vorm van indirecte hinder - voor de omliggende woningen. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning is een in opdracht van vergunninghoudster door LBP|Sight uitgevoerd akoestisch onderzoek (hierna: het akoestisch rapport) van 18 november 2011 gevoegd, waarin de geluidbelasting voor de woonomgeving is berekend en in beeld gebracht. De aanvraag is op 7 december 2011 en 23 december 2011 aangevuld met notities van LBP|Sight, waarin nader is ingegaan op een aantal geluidaspecten.
Akoestisch rapport
12. In het akoestisch rapport is uitgegaan van een representatieve bedrijfssituatie van een doorzet van 180.000 auto’s op jaarbasis. Ongeveer de helft van deze auto’s wordt per trein aangevoerd en de andere helft per trailers. Bij de berekening van de optredende geluidniveaus is steeds uitgegaan van de worst-case benadering, dat wil zeggen dat is uitgegaan van 2 ‘treks’ van de trein per dag terwijl er sprake is van gemiddeld 1,4 ‘trek’ per dag. Eisers hebben hun stelling dat in het rapport is uitgegaan van verkeerde aannames wat betreft verkeersbewegingen niet nader onderbouwd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding te twijfelen aan de in het akoestisch rapport opgenomen uitgangspunten en cijfers. Eisers hebben de uitkomsten van het akoestisch rapport verder niet bestreden en hebben evenmin een deskundig tegenrapport overgelegd zodat de rechtbank geen aanleiding ziet voor het oordeel dat aan het akoestisch rapport gebreken kleven of dat het anderszins niet deugdelijk is.
Langtijdgemiddeld geluidniveau directe hinder
13. Blijkens het bestreden besluit heeft verweerder bij de beoordeling van de (gewijzigde) geluidemissie van de inrichting de Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening (verder: de Handreiking) gehanteerd. In de Handreiking staan richtwaarden vermeld die zijn gerelateerd aan de aard van de woonomgeving en die als uitgangspunt worden gehanteerd bij het stellen van geluidgrenswaarden. Voor een rustige woonwijk, weinig verkeer, zoals in het onderhavige geval aan de orde is, gelden als richtwaarden 45, 40 en 35 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Bij bestaande inrichtingen, zoals in dit geval aan de orde, is overschrijding van de richtwaarden mogelijk tot het referentieniveau van het omgevingsgeluid. Overschrijding van het referentieniveau van het omgevingsgeluid tot een maximum etmaalwaarde van 55 dB(A) kan volgens de Handreiking in sommige gevallen toelaatbaar worden geacht op grond van een bestuurlijk afwegingsproces, waarbij geluidbestrijdingskosten een belangrijke rol dienen te spelen.
14. Uit het akoestisch rapport volgt dat op drie locaties aan de zijde van de Tabaksteeg het gemiddeld geluidniveau in de nachtperiode wordt overschreden met 1dB(A) ten opzichte van bovengenoemde richtwaarde van 35 dB(A). Verweerder heeft deze overschrijding toelaatbaar geacht omdat, om de overschrijding te voorkomen, het (bestaande) geluidscherm zou moeten worden opgehoogd tot hoger dan 8 meter ten opzichte van het maaiveld. Deze hoogte vindt verweerder, in relatie tot de beperkte omvang van de overschrijding, niet acceptabel. De rechtbank acht verweerders afweging niet onredelijk. Verder vindt op één locatie in de nachtperiode een overschrijding van de richtwaarde van 35 dB(A) met 2 dB(A) plaats maar dit betreft een locatie aan de andere zijde van de inrichting, waarbij ten opzichte van de vergunde situatie juist sprake is van een verbetering van 4 dB(A). Het college heeft zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de in vergunningvoorschrift 2.1.1 gestelde geluidgrenswaarden toereikend zijn om geluidhinder te voorkomen dan wel voldoende te beperken. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat uit rechtsoverweging 12 blijkt dat bij de berekening is uitgegaan van een worst-case scenario, zodat de feitelijke geluidproductie ook lager kan zijn.
Maximale geluidniveau directe hinder
15. Voor het maximale geluidniveau geldt op grond van de Handreiking een voorkeursgrenswaarde van het equivalente geluidniveau vermeerderd met 10 dB(A) en zijn waarden van 70, 65 en 60 dB(A) in de dag-, avond- en nachtperiode ten hoogste aanvaardbaar.
De Handreiking biedt de mogelijkheid om, in gevallen waarin niet aan deze grenswaarde kan worden voldaan, in een onvermijdbare situatie waarin technische noch organisatorische maatregelen soelaas bieden om het maximale geluidniveau te beperken, de grenswaarde van 70 dB(A) voor de dagperiode met ten hoogste 5 dB(A) te overschrijden. Deze uitzonderlijke situaties dienen in de vergunning te worden aangegeven.
16. Uit het akoestisch rapport blijkt dat op één locatie aan de zijde van de Tabaksteeg in de dagperiode een overschrijding van 2 dB(A) en op twee locaties aan de zijde van de Tabaksteeg een overschrijding van 1 dB(A) plaatsvindt ten opzichte van de grenswaarde. De overschrijding wordt veroorzaakt door het rijden met auto’s over treinwagons die eigendom zijn van de Nederlandse Spoorwegen. Verweerder heeft in de vergunning aangegeven dat het transport van auto’s per spoor voor de inrichting van essentieel belang is en dat het voor vergunninghoudster, gezien de eigendomssituatie, niet mogelijk is om voorzieningen te treffen aan de treinwagons. De rechtbank acht dit aannemelijk. Verder heeft verweerder er op gewezen dat de aanzienlijke kosten die gepaard gaan met het verhogen van het geluidscherm om genoemde overschrijdingen te voorkomen niet in verhouding staan tot de relatief geringe omvang van die overschrijdingen. In dat licht bezien heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de in voorschrift 2.1.2 gestelde geluidgrenswaarde van 72 dB(A), respectievelijk 71 dB(A), voor het maximale geluidniveau in overeenstemming met de Handreiking voldoende gemotiveerd.
Geluidhinder vanwege het verkeer van en naar de inrichting
17. Blijkens het bestreden besluit heeft verweerder bij de beoordeling van de geluidhinder van het verkeer van en naar de inrichting aansluiting gezocht bij de ‘Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting: beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer’ van 29 februari 1996 (verder: de Schrikkelcirculaire). In de Schrikkelcirculaire is een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde voor indirecte geluidhinder vanwege wegverkeer opgenomen. Overschrijding van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan tot 65 dB(A) indien en voor zover redelijkerwijs geen bron- of geluidwerende maatregelen in de overdrachtssfeer kunnen worden getroffen en rekening wordt gehouden met onder meer de geldende grenswaarden voor (het totale) wegverkeer uit de Wet geluidhinder, waaronder de maximaal toelaatbare binnengrenswaarde van 35 dB(A).
18. In het akoestisch rapport is gerekend met een maximum snelheid van 50 km/u op de Ben Pon Baan. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat deze snelheid, zo nodig na eventuele door verweerder toegezegde verkeersmaatregelen en verscherpt toezicht, geen reëel uitgangspunt is. Blijkens het akoestisch rapport wordt de voorkeursgrenswaarde in de avond- en nachtperiode op een aantal locaties aan de voorgevel van woningen van derden in de wijk Tabaksteeg met waarden tot maximaal 1 dB(A) overschreden. Voorts blijkt uit het akoestisch rapport dat de geluidbelasting veroorzaakt door het verkeer van en naar de inrichting er niet toe leidt dat de binnenniveaus in woningen van derden meer dan 35 dB(A) (etmaalwaarde) bedragen. Verweerder heeft zich, gelet hierop, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat met de in voorschrift 2.2.1 gestelde voorschriften een toereikend beschermingsniveau bestaat ten aanzien van de geluidhinder vanwege de verkeersbewegingen van en naar de inrichting.
19. Eisers hebben in hun beroepschrift en ter zitting betoogd dat verweerder als aanvullende maatregel het bestaande geluidscherm dient door te trekken in zuidelijke richting zodat zij minder geluidoverlast van de inrichting zullen ervaren. Zij hebben vraagtekens gezet bij de in opdracht van verweerder door Royal Haskoning berekende reductie van maximaal -0,8 dB(A) en de door Heijmans becijferde kosten van het doortrekken van het scherm. Wat hiervan ook zij, uit het bovenstaande blijkt dat de door vergunninghoudster aangevraagde activiteiten passen binnen geluidnormen die een toereikend beschermingsniveau bieden, zodat er voor verweerder geen aanleiding bestond de gevraagde vergunning te weigeren. Om die reden was verweerder dan ook niet gehouden vergunningshoudster te verplichten het geluidscherm door te trekken.
20. Voor het overige hebben eisers zich beperkt tot een herhaling van de door hun over het ontwerpbesluit naar voren gebrachte zienswijzen. In het bestreden besluit heeft verweerder zijn reactie daarop gegeven. Eisers hebben in het beroepschrift geen gronden aangevoerd op basis waarvan moet worden geoordeeld dat deze reactie onjuist zou zijn. In hetgeen zij hierover ter zitting naar voren hebben gebracht kan evenmin grond worden gevonden voor dit oordeel. Het beroep slaagt in zoverre evenmin.
21. Gelet op het bovenstaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. in 't Veld, voorzitter, en mr. J.W. Veenendaal en
mr. E.C. Matiasen, leden, in aanwezigheid van mr. M.H.L. Debets, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 april 2013.
griffier Bij afwezigheid van de voorzitter is de
uitspraak ondertekend door mr. Veenendaal
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.