ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ7344

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
C/16/341959 / HA RK 13-99
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in strafzaak

In deze wrakingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 april 2013 uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van mr. A. van Holten, die eerder betrokken was bij de behandeling van de strafzaak tegen de verzoeker. De verzoeker, die in voorarrest zat, werd verdacht van een strafbaar feit en had eerder een gevangenhouding opgelegd gekregen. Tijdens een zitting op 10 april 2013, waar mr. Van Holten de voorzitter was, heeft de verzoeker via zijn advocaat, mr. H.F.M. Struycken, de wraking ingediend. De grond voor de wraking was dat mr. Van Holten zich niet had teruggetrokken, ondanks haar eerdere betrokkenheid bij de zaak, wat volgens de verzoeker de onpartijdigheid in gevaar bracht.

De rechtbank heeft de procedure en de argumenten van de verzoeker zorgvuldig beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de enkele omstandigheid dat mr. Van Holten eerder betrokken was bij de zaak, niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van partijdigheid. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden ondermijnen. De rechtbank vond geen bijkomende omstandigheden die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot wraking afgewezen. De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken, en de rechtbank heeft bepaald dat de strafzaak tegen de verzoeker voortgezet dient te worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van schorsing vanwege het wrakingsverzoek. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
zaaknummer / rekestnummer: C/16/341959 / HA RK 13-99
beslissing van 15 april 2013 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken, zitting houdend te Lelystad
op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
wonende te Almere,
thans in voorarrest verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te Almere
verzoeker,
advocaat mr. H.F.M. Struycken te Amsterdam,
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces verbaal van 10 april 2013 van de behandeling in raadkamer van de Strafraadkamer van Rechtbank Midden-Nederland, zittingslocatie Lelystad
- de schriftelijke reactie van 10 april 2013 van mr. A. van Holten
- de mondelinge behandeling op 11 april 2013.
1.2. Bij de mondelinge behandeling is namens verzoeker verschenen mr. Struycken voornoemd.
1.3. Mr. Van Holten heeft laten weten niet te zullen verschijnen.
1.4. Mr. E.J. Oosterwegel, Officier van Justitie heeft laten weten niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te zullen zijn.
2. Het wrakingsverzoek
2.1. Verzoeker wordt verdacht van een strafbaar feit. De Officier van Justite heeft in dat verband op 20 februari 2013 de gevangenhouding van verzoeker gevorderd. De raadkamer van deze rechtbank heeft op diezelfde datum de gevangenhouding bevolen voor een termijn van 90 dagen en een verzoek tot schorsing afgewezen. Mr. Van Holten was voorzitter van deze raadkamer.
2.2. Op 10 april 2013 zou door mr. Van Holten in enkelvoudige raadkamer een door mr. Struycken ingediend verzoek tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis van verzoeker worden behandeld. Bij controle van de personalia van verzoeker heeft mr. Van Holten opgemerkt dat zij verzoeker herkende van de vorige zitting.
Mr. Struycken heeft mr. Van Holten vervolgens namens verzoeker gewraakt, waarna de verdere behandeling van het verzoek is geschorst.
2.3. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft mr. Struycken het verzoek als volgt onderbouwd.
Ingevolge aanbeveling 8 van de Leidraad onpartijdigheid van de rechter, opgesteld door de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak en de presidentenvergadering, had mr. Van Holten zich voorafgaand aan de raadkamer moeten realiseren dat haar onpartijdigheid ter discussie zou kunnen komen te staan nu zij eerdere bemoeienis met de zaak van verzoeker heeft gehad. Op die grond had mr. Van Holten zich dienen terug te trekken en het verzoek tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis door een andere rechter moeten laten beoordelen. Gelet op de toepasselijke wetten en verdragen is de beslissing van de raadkamer van 20 februari 2013 tot gevangenhouding pertinent onjuist. Nu die beslissing berust op een onjuiste gedachtegang, zal mr. Van Holten niet in staat zijn het verzoek tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis op zijn merites te beoordelen en is zij ten aanzien van die beslissing niet te beschouwen als onpartijdig. Een andere rechter dient daarom op dat verzoek te beslissen.
3. Het standpunt van de rechter
3.1. Mr. Van Holten heeft niet in de wraking berust. Zij stelt dat de wet geen steun biedt voor het kennelijke standpunt van verzoeker dat in raadkamer en op inhoudelijke behandelingen steeds andere, nieuwe rechters zitting moeten hebben in geval van eerdere ‘negatieve’ beslissingen.
4. De beoordeling
4.1 Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm gegeven door zowel artikel 512 van het Wetboek van strafvordering als door artikel 6 EVRM, dit alles in samenhang met de door de Hoge Raad en de door het Europese Hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging bevooroordeeld is. Ook kan daarvan sprake zijn indien objectief bepaalde feiten of omstandigheden de rechtzoekende grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
4.2 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 512 Sv en artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
4.3 De door verzoeker aangevoerde feiten en/of omstandigheden houden niet in dat er sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van mr. Van Holten jegens hem. De rechtbank is daarvan ook niet gebleken. Derhalve zal moeten worden beoordeeld of naar objectieve maatstaven sprake is van feiten en omstandigheden die de (subjectieve) vrees bij verzoeker rechtvaardigen dat het mr. Van Holten aan onpartijdigheid ontbreekt.
4.4 Verzoeker stoelt zijn wrakingsverzoek in het bijzonder op de eerdere bemoeienis met zijn zaak door mr. Van Holten. Volgens vaste jurisprudentie is de enkele omstandigheid
dat een rechter eerder bemoeienis heeft gehad met een zaak onvoldoende om partijdigheid aan te kunnen nemen. Daartoe zijn bijkomende omstandigheden vereist. Mr. Struycken heeft namens verzoeker aangevoerd dat de gehele procedure, vanaf zijn aanhouding tot heden, niet volgens de toepasselijke wetten en verdragen is verlopen, zodat mr. Van Holten op 20 februari 2013 een apert onjuiste beslissing heeft gegeven. De omstandigheid dat verzoeker zich niet kan vinden in de eerder door de rechter gegeven beslissing vormt op zichzelf echter nog niet een omstandigheid die objectief bezien gegronde aanleiding geeft om te twijfelen aan de onpartijdigheid van mr. Van Holten. Alleen indien de eerdere beslissing dermate onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat het oordeel van de rechter slechts kan voortvloeien uit een vooringenomenheid jegens de betrokkene, kan dit tot toewijzing van een wrakingsverzoek leiden.
Van dergelijke aanwijzingen is de rechtbank niet gebleken. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat de beslissing van de raadkamer door het gerechtshof in hoger beroep is bevestigd.
Van overige bijkomende omstandigheden waaruit naar objectieve maatstaven de vrees voor het gebrek aan onpartijdigheid zou kunnen voortvloeien is de rechtbank niet gebleken.
4.5 Gelet op het voorgaande zal het verzoek tot wraking van mr. Van Holten worden afgewezen.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst het verzoek tot wraking af,
5.2. draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan Tenfelde, mr. Struycken en aan mr. A. van Holten, alsmede aan de voorzitter van de afdeling strafrecht en de president van deze rechtbank;
5.3. draagt de griffier van de wrakingskamer voorts op deze beslissing te zenden aan de belanghebbende mr. E.J. Oosterwegel, Officier van Justitie,
5.4. bepaalt dat de strafzaak tegen verzoeker dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. O.E. Mulder, voorzitter, mr. M.C.P. de Ridder en mr. A.E. The-Kouwenhoven als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. I.S.J. Goeman-Bruijn, griffier en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2013.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.