ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ7242

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 februari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
16/800201-12 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor hennephandel en deelname aan criminele organisatie

In de strafzaak tegen [verdachte], geboren op [1967] te [geboorteplaats], heeft de rechtbank Midden-Nederland op 13 februari 2013 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder het telen van hennep, diefstal van elektriciteit, het voorhanden hebben van een vuurwapen en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 9 februari 2011 tot en met 11 januari 2012 hennep heeft geteeld en bereid, en dat hij elektriciteit heeft gestolen door middel van een vervalste zegel. Tijdens een doorzoeking op 11 januari 2012 in de woning van de verdachte werd een hennepkwekerij aangetroffen, evenals een pistool en munitie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat het aangetroffen geldbedrag van 2.335 euro afkomstig was uit misdrijf, en dat hij zich schuldig had gemaakt aan witwassen. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte deel uitmaakte van een criminele organisatie die zich bezighield met de handel in hennep. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook het geldbedrag van 2.335 euro verbeurd verklaard en de in beslag genomen goederen onttrokken aan het verkeer. De uitspraak is gedaan in het kader van de rechtsgang, waarbij de verdediging en het Openbaar Ministerie hun standpunten hebben gepresenteerd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/800201-12 (P)
vonnis van de meervoudige strafkamer van 13 februari 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1967] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], [woonplaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 januari 2013, 16 januari 2013, 22 januari 2013 en 23 januari 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de advocaat, mr. S.M.J. van de Ven, naar voren hebben gebracht.
De volgende zaken zijn op de terechtzitting gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld:
[medeverdachte 1] (16/804804-11), [medeverdachte 2] (16/804807-11), [medeverdachte 3] (16/800203-12), [medeverdachte 4] (16/800207-12), [medeverdachte 5] (16/800206-12), [medeverdachte 6] (16/800204-12), [medeverdachte 7] (16/800205-12).
2. Tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: in de periode van 9 februari 2011 tot en met 11 januari 2012 in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf hennep heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd;
Feit 2: in de periode van 9 februari 2011 tot en met 11 januari 2012 een hoeveelheid elektriciteit heeft gestolen door middel van verbreking;
Feit 3: op 11 januari 2012 een pistool en scherpe patronen voorhanden heeft gehad;
Feit 4: op 11 januari 2012 een geldbedrag van 2.335 euro heeft witgewassen;
Feit 5: in de periode van 1 augustus 2010 tot en met 30 januari 2012 deel heeft genomen aan een criminele organisatie die het oogmerk had om misdrijven als bedoeld in artikel 11 van de Opiumwet te plegen.
Ad informandum is ten laste gelegd dat verdachte een vlindermes, een ploertendoder, een stiletto en een werpmes voorhanden heeft gehad op 11 januari 2012.
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen worden.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 betoogd dat verdachte in de zomer van 2011 alleen, zonder anderen, is begonnen met de hennepkwekerij. De ten laste gelegde periode onder feit 1 is daarom te lang, aldus de raadsvrouw. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verklaring van verdachte voldoende aannemelijk is en als uitgangspunt moet worden genomen. Ook voor feit 2 heeft de raadsvrouw betoogd dat de diefstal met ingang van de zomer van 2011 is aangevangen en niet eerder. Ten aanzien van feit 3 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 4 heeft de verdediging aangevoerd dat het geld afkomstig is van de verkoop van de motor, gitaar en versterkers van verdachte. Voorts heeft verdachte de herkomst van het geldbedrag niet verhuld. Er is daarom geen sprake van witwassen, aldus de raadsvrouw. Ook ten aanzien van feit 5 heeft de verdediging vrijspraak bepleit. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte geen aandeel heeft gehad in gedragingen die rechtstreeks verband hadden met een samenwerkingsverband met het doel om hennep te kweken en te verhandelen.
De verdediging heeft aangevoerd dat het ad informandum tenlastegelegde kan worden meegenomen, aangezien verdachte dit feit heeft bekend.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Partiële vrijspraak ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht, gelet op de betrekkelijk geringe omvang van de hennepkwekerij, niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte hennep heeft geteeld in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf en zal hem daarvan vrijspreken.
4.3.2 Het bewijs
De vindplaatsvermeldingen die in de navolgende bewijsoverwegingen voorkomen, verwijzen - voor zover niet anders vermeld - naar de schriftelijke stukken die zijn opgenomen in het proces-verbaal van Politie Regio Utrecht, Onderzoek 094Vogel en het proces-verbaal van de Nationale Recherche, Onderzoek Vitruvius/Mona Lisa.
Feit 1
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op grond van navolgende bewijsmiddelen.
Vaststellen gebruikers telefoonnummers
Uit onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 1] wisselend gebruik maakt van drie mobiele telefoonnummers, te weten [telefoonnummer], [telefoonnummer] en [telefoonnummer].
Het telefoonnummer [telefoonnummer] is ook in gebruik bij [medeverdachte 6].
Het telefoonnummer [telefoonnummer] is in gebruik bij [medeverdachte 4].
Het telefoonnummer [telefoonnummer] is in gebruik bij [verdachte].
[medeverdachte 2] maakt gebruik van de telefoonnummers [telefoonnummer], [telefoonnummer] en [telefoonnummer].
Het telefoonnummer [telefoonnummer] is van een onbekend gebleven gebruiker.
Zaaksdossier B02
Op 7 mei 2011 te 10.49 uur belt [medeverdachte 1] met [medeverdachte 2]. [medeverdachte 2] geeft aan dat hij nog onderdelen voor [medeverdachte 1] heeft.
Op 10 mei 2011 te 13.44 uur belt [medeverdachte 1] opnieuw met [medeverdachte 2]. [medeverdachte 2] geeft aan dat deze er niet uit zien en zegt dat [medeverdachte 1] vrijdag gewoon nieuwe onderdelen krijgt.
Het observatieteam ziet op camerabeelden dat op 13 mei 2011 te 14.28 uur een auto, merk Renault, type Kangoo, met kenteken [kenteken], op naam van [medeverdachte 7], in de richting van het bedrijfsterrein van [medeverdachte 1] rijdt. Om 14.56 uur verlaat de auto het terrein weer.
Op 13 mei 2011 te 16.24 uur belt [medeverdachte 1] naar [verdachte] en zegt dat hij die 90 dingetjes in zijn auto heeft staan en dat de sleutels erin zitten.
Op 11 januari 2012 omstreeks 08.05 uur wordt de woning van [verdachte] aan de [adres] te [woonplaats] doorzocht. In de woning wordt een hennepplantage aangetroffen, die kennelijk enkele dagen daarvoor was geoogst.
Op 11 januari 2012 te 12.56 uur belt [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 1] die zegt dat de man van dat vloertje van 80m2 er voorlopig niet is.
[verdachte] heeft verklaard dat hij een hennepkwekerij had en dat hij zelf de planten heeft geknipt en geoogst. Er stonden 80 planten in de hennepkwekerij.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] in de periode van 9 februari 2011 tot en met 11 januari 2012 hennep heeft geteeld, bereid, bewerkt en verwerkt.
Feit 2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op grond van navolgende bewijsmiddelen.
Op 11 januari 2012 wordt de woning van [verdachte] aan de [adres] te [woonplaats] doorzocht.
Door een medewerker van het elektriciteitsbedrijf Liander is vastgesteld dat er sprake was van diefstal van stroom. De hennepplantage werd buiten de meter om gevoed.
Liander heeft aangifte gedaan van diefstal van elektriciteit ter waarde van € 2.621,32. De zegel van de hoofdaansluitkast was vals en er was een illegale elektriciteitsaansluiting gemaakt.
[verdachte] heeft verklaard dat hij zelf de elektriciteit buiten de meter om heeft aangesloten.
Feit 3
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op grond van navolgende bewijsmiddelen.
Op 11 januari 2012 wordt de woning van [verdachte] aan de [adres] te [woonplaats] doorzocht. In de woning wordt een pistool met munitie aangetroffen.
Uit forensisch onderzoek blijkt dat het een pistool merk Walther type P1 betreft en 26 scherpe patronen. Beide vallen onder categorie III van de Wet Wapens en Munitie.
[verdachte] heeft verklaard dat het vuurwapen en de munitie zijn eigendom zijn en dat hij het pistool al vier tot vijf jaren heeft.
Feit 4
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op grond van navolgende bewijsmiddelen.
Op 11 januari 2012 wordt de woning van [verdachte] aan de [adres] te [woonplaats] doorzocht. In de woning wordt onder meer een hennepkwekerij en een contant geldbedrag van 2.335 euro aangetroffen.
[verdachte] heeft verklaard dat hij zwaar in de schulden zit en dat zijn uitkering is opgeschort.
Feit 5
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op grond van navolgende bewijsmiddelen.
Verdachte wordt deelname verweten aan een criminele organisatie die als oogmerk had het plegen van misdrijven zoals bedoeld in artikel 11 van de Opiumwet.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat een groep personen, te weten [medeverdachte 1], [medeverdachte 6], [medeverdachte 2], [medeverdachte 7], [verdachte] en [medeverdachte 4], zich in de periode van 1 augustus 2010 tot en met 30 januari 2012 hebben bezig gehouden met de handel in hennep in de breedste zin van het woord. De rechtbank verwijst voor de bewijsmiddelen naar de zaaksdossiers Vogel 02, Vogel 03, Vogel 05, Vogel 07, Vogel 08, Vogel 09, B01, B02, B03, B05, B07 en B18.
4.3.3 De bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1 en feit 2
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte in de zomer van 2011 is begonnen met de hennepkwekerij en dat de periode voorafgaand aan de zomer van 2011 niet bewezen kan worden. De rechtbank leidt uit de getapte telefoongesprekken tussen 7 mei 2011 en 13 mei 2011 af dat [verdachte] op dat moment al hennepstekken afnam van [medeverdachte 1]. De rechtbank acht op basis van deze telefoongesprekken dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 9 februari 2011 tot en met 11 januari 2012 hennep heeft geteeld, bereid, bewerkt en verwerkt en dat verdachte in dezelfde periode elektriciteit heeft gestolen. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de verdediging.
Ten aanzien van feit 4
De ter terechtzitting door de verdediging gegeven verklaring voor het aangetroffen geldbedrag acht de rechtbank ongeloofwaardig, nu verdachte niet eerder deze verklaring heeft gegeven en verdachte geen bewijsstukken van de verkoop van goederen heeft kunnen overleggen. Verdachte heeft geen plausiblele verklaring gegeven voor de herkomst van het geld.
De rechtbank overweegt dat in de woning van verdachte een hennepkwekerij is aangetroffen. De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat in de hennephandel in de breedste zin van het woord grote contante geldbedragen omgaan. Gezien voornoemde feiten en omstandigheden leidt het uitblijven van enige aannemelijke verklaring over de herkomst van het geldbedrag, in combinatie met het feit dat niet gebleken is dat verdachte een legale inkomstenbron had, de rechtbank tot het oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het bij verdachte aangetroffen geld - onmiddellijk of middellijk - uit enig misdrijf is verkregen en dat verdachte dit ook wist.
De stelling van de verdediging dat er sprake is van geld rechtstreeks afkomstig uit een misdrijf, zonder dat dit geld is verborgen of verhuld of dat er een andere handeling ten aanzien van dit geld heeft plaatsgevonden, volgt de rechtbank niet. Nu [verdachte] zich bezig hield met strafbare feiten, te weten een hennepkwekerij en het voorhanden hebben van een wapen met munitie, en een andere plausibele verklaring voor de aanwezigheid van het contante geldbedrag ontbreekt, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte 2.335 euro heeft witgewassen.
Ten aanzien van feit 5
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een criminele organisatie op grond van het navolgende.
Volgens de huidige jurisprudentie (zie onder andere Hoge Raad 22 januari 2008, NJ 2008, 72) moet onder een criminele organisatie worden verstaan ‘een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon’. Om als deelnemer aangemerkt te worden, hoeft niet vast te komen staan dat de betreffende persoon bekend is/moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie. Evenmin is vereist dat het samenwerkingsverband steeds hetzelfde is.
Wel moet vast komen te staan dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk had, waaronder ook het naaste doel van de organisatie wordt gerekend. Overigens is niet vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is (zie Hoge Raad 15 juni 2010, NJ 2010, 357). Daarnaast moet de verdachte een aandeel hebben in het samenwerkingsverband dan wel moet de verdachte de gedragingen, die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie ondersteunen (zie onder andere Hoge Raad 3 juli 2012, LJN: BW5161). Tot slot moet bewezen kunnen worden dat de verdachte opzet had op het deelnemen aan de organisatie. Voldoende daarvoor is dat de verdachte in zijn algemeenheid wist dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Niet is vereist dat de verdachte enige opzet heeft gehad op de door de criminele organisatie beoogde concrete misdrijven.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 6], [medeverdachte 7], [verdachte] en [medeverdachte 4] deel hebben genomen aan een criminele organisatie die als oogmerk had het plegen van misdrijven zoals bedoeld in artikel 11 derde en vijfde lid van de Opiumwet. Zij hebben een gestructureerd samenwerkingsverband gevormd en hebben ieder een aandeel gehad in, dan wel ondersteunende gedragingen verricht die strekten tot of rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
De rechtbank overweegt daartoe dat [medeverdachte 1] meermalen hennepstekken heeft afgenomen bij [medeverdachte 2]. [medeverdachte 2] leverde de hennepstekken en werkte samen met zijn vrouw [medeverdachte 7]. [medeverdachte 7] heeft [medeverdachte 2] meermalen geholpen met planten water geven en knippen. Ook is in de woning van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 7] handgeschreven administratie aangetroffen, waarvan [medeverdachte 7] heeft verklaard dat zij die geschreven heeft. Uit deze administratie blijkt haar betrokkenheid bij meerdere hennepkwekerijen.
[medeverdachte 1] werkte voor wat betreft de hennephandel samen met zijn vrouw [medeverdachte 6]. Uit het dossier komt naar voren dat [medeverdachte 6] contacten had met de afnemer dan wel leverancier van de hennepstekken en ook dat zij knippers regelde voor in een hennepkwekerij. [medeverdachte 4] heeft een aandeel gehad in het samenwerkingsverband door meermalen hennepstekken op te halen dan wel af te leveren voor [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6]. [medeverdachte 1] heeft hennepstekken geleverd aan [verdachte] die in zijn woning een hennepkwekerij aanwezig had en meermalen hennep heeft geteeld.
De bewijsverweren die de verdediging op dit punt heeft aangevoerd zijn met bovengenoemde overwegingen eveneens verworpen.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
ZAAKSDOSSIER B02
op tijdstippen in de periode van 9 februari 2011 tot en met 11 januari 2012, te Huizen, meermalen opzettelijk heeft geteeld en bereid en bewerkt en verwerkt, een hoeveelheid hennep van meer dan 30 gram, zijnde hennep telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
ZAAKSDOSSIER B02
in de periode van 9 februari 2011 tot en met 11 januari 2012 te Huizen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening telkens heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan Liander, waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door het verbreken van de zegel en vervolgens het aanbrengen van een vervalste zegel en vervolgens het aansluiten van de kwekerij buiten de elektriciteitsmeter om;
3.
ZAAKSDOSSIER B02
op 11 januari 2012 te Huizen een wapen categorie III, te weten een pistool (merk Walther, type P1), en munitie van categorie III, te weten 26 scherpe patronen (type 9x19 Luger), voorhanden heeft gehad;
4.
op 11 januari 2012 te Huizen zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen, immers heeft hij, verdachte, een geldbedrag van in totaal Euro 2.335 voorhanden gehad, zulks terwijl hij, verdachte, wist dat dat geldbedrag geheel afkomstig was uit enig misdrijf;
5.
ZAAKSDOSSIER B07
op meer tijdstippen in de periode van 1 augustus 2010 tot en met 30 januari 2012, te Stoutenburg Noord, en/of Amersfoort en/of Nieuwegein en/of Putten en/of Utrecht, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit onder meer hem zelf, verdachte, en meer andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van één of meer misdrijven, als bedoeld in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
Feit 1: handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Feit 2: diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
Feit 3: handelen in strijd met artikel 26, lid 1 van de Wet Wapens en Munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, lid 1 van de Wet Wapens en Munitie;
Feit 4: witwassen;
Feit 5: het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, lid 3 en lid 5 van de Opiumwet.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen en maatregelen
8.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van de duur van het voorarrest.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest. Subsidiair heeft de verdediging verzocht een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest in combinatie met een voorwaardelijk deel gevangenisstraf dan wel een werkstraf.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen, het telen van hennep, diefstal van elektriciteit en witwassen. Het voorhanden hebben van vuurwapens levert gevaar op voor de maatschappij. De kans is zonder meer aanwezig dat van deze wapens op zeer gevaarzettende wijze gebruik zou worden gemaakt. Verdachte heeft door zijn handelen bijgedragen aan het gevaar van het ongecontroleerde bezit van wapens voor onze samenleving.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie die zich bezig hield met grootschalige hennepteelt- en handel. Het is een feit van algemene bekendheid dat het op de markt brengen van drugs schadelijk is voor de volksgezondheid en dat daarmee de verslavingsproblematiek met alle daarmee gepaard gaande vormen van criminaliteit in stand wordt gehouden.
De rechtbank heeft bij de strafbepaling rekening gehouden met het door verdachte bekende ad informandum ten laste gelegde feit, te weten het voorhanden hebben van
- een vlindermes, en
- een ploertendoder, en
- een stiletto, en
- een werpmes.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 11 december 2012.
De rechtbank is van oordeel dat op de bewezenverklaarde feiten niet anders kan worden gereageerd dan met een langdurige gevangenisstraf. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen aanleiding om hier van af te wijken. De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting enigszins af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank zal, gelet op de betrekkelijk kleine rol van verdachte in de criminele organisatie, een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van de duur van het voorarrest passend en geboden is. De rechtbank zal deze straf dan ook aan verdachte opleggen.
9. Het beslag
Verbeurdverklaring
Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen: een geldbedrag van 2.335 euro.
De rechtbank zal het geldbedrag van 2.335 euro verbeurd verklaren, nu dit geldbedrag daar vatbaar voor is.
Onttrekking aan het verkeer
Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
- 5 gram cannabis;
- 1,8 gram cannabis;
- 4,5 gram cannabis;
- één pistool, Walther P1.
De rechtbank zal de onder verdachte in beslag genomen goederen onttrekken aan het verkeer, nu deze van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36b, 36d, 47, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 11 en 11a van de Opiumwet en artikel 55 van de Wet Wapens en Munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.
11. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1: handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Feit 2: diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
Feit 3: handelen in strijd met artikel 26, lid 1 van de Wet Wapens en Munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, lid 1 van de Wet Wapens en Munitie;
Feit 4: witwassen;
Feit 5: het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, lid 3 en lid 5 van de Opiumwet.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
- een geldbedrag van 2.335 euro;
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- 5 gram cannabis;
- 1,8 gram cannabis;
- 4,5 gram cannabis;
- één pistool, Walther P1.
Heft op de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Perrick, voorzitter, mr. J. Ebbens en mr. I.M. Vanwersch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Willemsen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 februari 2013.
Mr. Vanwersch is buiten staat dit vonnis mee te ondertekenen
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan [verdachte] wordt ten laste gelegd dat
1.
ZAAKSDOSSIER B02
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 9 februari
2011 tot en met 11 januari 2012, te Huizen, in elk geval in Nederland,
meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een of meer
ander(en), althans alleen,
in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf,
(telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt
en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van
ongeveer 896 gram hennep, althans een grote hoeveelheid, zijnde hennep
(telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
art.47 Sr jo 3 lid 1 ahf/ onder B jo art. 11 lid 3 en 5 OW
art 3 ahf/ond B Opiumwet
2.
ZAAKSDOSSIER B02
hij in of omstreeks de periode van 9 februari 2011 tot en met 11 januari 2012
te Huizen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening
(telkens) heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan Liander, in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), waarbij verdachte en /
of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft /
hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn / hun
bereik heeft / hebben gebracht door het verbreken van de zegeling(en) en/of
(vervolgens) het aanbrengen van een vervalste zegel en/of (vervolgens) het
aansluiten van de kwekerij buiten de elektriciteitsmeter om
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
3.
ZAAKSDOSSIER B02
hij op of omstreeks 11 januari 2012 te Huizen, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, een of
meer wapen(s) categorie III, te weten een pistool (merk Walther, type P1),
en/of munitie van categorie III, te weten 26, althans meer dan een, scherpe
patro(o)n(en) (type 9x19 Luger), voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
4.
hij op of omstreeks 11 januari 2012, te Huizen, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, zich
schuldig heeft gemaakt aan (schuld)witwassen, immers heeft/hebben hij,
verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) een geldbedrag,van in
totaal (ongeveer)Euro 2.335, althans enig geldbedrag, voorhanden gehad,
zulks terwijl hij, verdachte en/of (een van zijn) mededader(s) wist/wisten,
althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat geldbedrag geheel of
gedeeltelijk -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf;
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
5.
ZAAKSDOSSIER B07
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus
2010 tot en met 30 januari 2012, te Putten, en/of Stoutenburg Noord, en/of
Amersfoort en/of Nieuwegein en/of Utrecht en/of Soest , in elk geval in
Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit (onder meer) hem zelf,
verdachte en/of een of meer andere perso(o)n(en),
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van één of meer misdrijven,als
bedoeld in artikel 11, derde en/of vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet;
A.I.
ZAAKSDOSSIER B02
Het op 11 januari 2012 te Huizen voorhanden hebben van:
- een vlindermes, en/of
- een ploertendoder, en/of
- een stiletto, en/of
- een werpmes
artikel 26wet Wapens en Munitie
art 11a lid 1 Opiumwet