ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ6590

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
C/16/323812 / HA ZA 12-706
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Abusieve betaling aan faillissementsboedel van openbaar verpande vordering, gevolgd door tweede betaling aan de pandhouder

In deze zaak vorderde V&D BV, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.J.H. Vermeeren, betaling van de curator Alice van der Schee, in het faillissement van Men’s Club Fashion B.V. (MCF). V&D stelde dat zij een onverschuldigde betaling had gedaan aan de faillissementsboedel van MCF door een bedrag van € 131.731,79 in twee tranches te betalen, waarvan de eerste betaling op een rekening van MCF bij Postbank en de tweede aan ABN AMRO Bank. De curator betwistte dat er sprake was van onverschuldigde betaling en stelde dat de eerste betaling de boedel niet had gebaat, omdat deze niet op de faillissementsrekening was gedaan.

De rechtbank oordeelde dat de eerste betaling niet als onverschuldigde betaling kon worden gekwalificeerd, omdat deze niet bevrijdend was ten opzichte van de pandhouder, Fortis Bank Nederland. De rechtbank concludeerde dat V&D pas door de tweede betaling een vordering tot restitutie had verkregen jegens MCF. De rechtbank oordeelde echter dat de gezamenlijke betalingen de boedel wel degelijk hadden gebaat, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van een concurrente boedelschuld.

De rechtbank verklaarde voor recht dat de curator een concurrente boedelschuld had aan V&D ten bedrage van € 131.731,79, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 12 december 2012. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten droeg. Dit vonnis werd uitgesproken op 6 maart 2013 door mr. J.W. Frieling.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Civiel recht
zitting houdend te Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/323812 / HA ZA 12-706
Vonnis van 6 maart 2013
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
V & D BV,
gevestigd te Amsterdam-Zuidoost,
eiseres,
advocaat mr. M.J.H. Vermeeren te Den Haag,
tegen
ALICE VAN DER SCHEE
in hoedanigheid van curator in het faillissement van Men’s Club Fashion B.V.,
wonende te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. R.L. Hoffmann te Utrecht.
Partijen zullen hierna V&D en de curator genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 augustus 2012
- het proces-verbaal van comparitie van 28 november 2012
- de akte van V&D van 12 december 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Men’s Club Fashion B.V. (hierna: MCF) is op 10 oktober 2007 in staat van faillissement verklaard, met benoeming van de curator als zodanig.
2.2. Per datum faillissement had MCF een vordering op V&D ten bedrage van (ten minste) € 131.731,79. Deze vordering was verpand aan Fortis Bank Nederland (thans ABN AMRO Bank).
2.3. Actode Credit Management B.V. (namens Fortis Bank Nederland) en de curator hebben V&D op de hoogte gesteld van het pandrecht, en daarbij medegedeeld dat slechts bevrijdend kon worden betaald op het rekeningnummer van MCF bij Fortis Bank Nederland.
2.4. V&D heeft haar schuld aan MFC tot een bedrag van € 131.731,79 vervolgens in twee tranches betaald op een rekening van MFC bij Postbank (thans: ING Bank) (hierna in enkelvoud: de eerste betaling), welk bedrag de curator heeft doen overschrijven op de faillissementsrekening. Daartoe aangesproken door ABN AMRO Bank, heeft V&D eenzelfde bedrag vervolgens op 10 december 2012 aan ABN AMRO Bank betaald (hierna: de tweede betaling), ter kwijting van haar aan ABN AMRO Bank verpande betalingsverplichting aan MFC.
3. Het geschil
3.1. V&D vordert primair veroordeling van de curator tot betaling van € 131.731,79, vermeerderd met de wettelijke rente, zonder dat daarover de faillissementkosten worden omgeslagen en subsidiair verklaring voor recht dat de vordering van V&D op MCF ten bedrage van € 131.731,79, vermeerderd met de wettelijke rente, kwalificeert als concurrente boedelvordering, zowel primair als subsidiair met veroordeling van de curator in de proceskosten.
3.2. V&D legt aan haar primaire vordering de stelling ten grondslag dat de eerste betaling kwalificeert als een onverschuldigde betaling aan de faillissementsboedel die het gevolg is van een onmiskenbare vergissing, zodat zij op grond van HR 5 september 1997, NJ 1998,437 (Ontvanger/Hamm q.q.) en HR 8 juni 2007, NJ 2007, 419 (Van der Werff q.q./BLG) aanspraak heeft op restitutie zonder omslag van de faillissementkosten. Aan haar subsidiaire vordering legt V&D de stelling ten grondslag dat zij op voet van artikel 6:33 BW een vordering heeft verkregen jegens MCF en dat de boedel door de eerste betaling is gebaat, zodat daardoor een concurrente boedelschuld tot restitutie is ontstaan (artikel 24 Fw).
3.3. De curator voert verweer. Zij betwist dat sprake is van onverschuldigde betaling. Zij betwist ook dat de eerste betaling de boedel heeft gebaat in de zin van artikel 24 Fw, omdat niet rechtstreeks op de faillissementsrekening is betaald.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Partijen gaan er terecht van uit dat de eerste betaling niet bevrijdend is geweest ten opzichte van Fortis Bank Nederland, ook al heeft V&D in zoverre aan de betaalinstructie van Fortis Bank Nederland voldaan, dat zij aan MFC heeft betaald. Waar het Fortis Bank Nederland klaarblijkelijk om ging is dat zij haar vordering op MFC zou mogen verrekenen met de gehele ontvangst van de door V&D te verrichten betaling op de door MFC bij haar aangehouden rekening, terwijl zij aan betaling aan de boedel in andere vorm (bijvoorbeeld op de rekening van MFC bij Postbank), niet meer dan een preferente aanspraak op de opbrengst (na omslag van faillissementskosten) zou kunnen overhouden (HR 17 februari 1995, NJ 1996, 471 (Mulder q.q./CLBN)). Het stond Fortis Bank Nederland vrij om ter uitoefening van haar inningsbevoegdheid in plaats van betaling aan haarzelf of althans een ander dan MFC, betaling aan MFC te verlangen, maar dan wel op de door deze bij haar aangehouden bankrekening.
4.2. De eerste betaling kwalificeert niet als onverschuldigde betaling, ongeacht of deze het gevolg was van een onmiskenbare vergissing. Deze betaling was niet bevrijdend ten opzichte van de pandhouder (hiervoor, 4.1), maar dat maakte haar nog niet onverschuldigd ten opzichte van MFC. De hiervoor (3.2) aangehaalde arresten van de Hoge Raad kunnen daarom geen basis geven aan de primaire vordering van V&D. In het onderhavige geval ziet de rechtbank daarvoor ook geen ruimte buiten het bereik van die arresten.
4.3. V&D heeft op voet van artikel 6:33 BW niet reeds met de eerste, maar pas door de tweede betaling een vordering tot restitutie verkregen jegens MFC. Omdat ook de eerste betaling constitutief is voor de door V&D verkregen restitutievordering, moet voor de vraag of de boedel is gebaat, voor zover nodig deze eerste betaling mede in aanmerking worden genomen. Gezamenlijk hebben de eerste en tweede betaling de boedel voor het gehele bedrag van éénmaal de betaling – € 131.731,79 – gebaat. Onder vermindering van het passief met dit bedrag (afname schuld MFC-ABN AMRO Bank), is voor eenzelfde bedrag – ter zake van die schuld – bezwaard actief (vordering MFC-V & D) vervangen door vrij actief (toename saldo Postbank). Bij dit alles is voor de toepassing van artikel 24 Fw onverschillig dat de eerste betaling niet op de faillissementsrekening maar op de rekening van MFC bij Postbank is gedaan, omdat de curator zelf heeft erkend dat zij het betreffende bedrag – kennelijk zonder kosten of andere schade – heeft kunnen en ook heeft doen overmaken naar de faillissementsrekening. De betalingen leveren aldus een concurrente boedelschuld op.
4.4. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 12 december 2012. Bij akte van die datum heeft V&D haar bewijs van de tweede betaling (van 10 december 2012) in het geding gebracht. Nu gesteld noch gebleken is dat de curator van die betaling eerder kennis heeft genomen, moet het ervoor worden gehouden dat dit op die datum is gebeurd. Verzuim is direct ingetreden, omdat de curator al bij voorbaat in gebreke was gesteld.
4.5. Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten aldus worden gecompenseerd dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart voor recht dat de curator een concurrente boedelschuld heeft aan V&D ten bedrage van € 131.731,79, vermeerderd met de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) daarover vanaf 12 december 2012,
5.2. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen aldus, dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
5.3. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Frieling en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2013.