ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ6238

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 februari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
16/800204-12 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan criminele organisatie en handelen in drugs

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 februari 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van harddrugs en hennep, het handelen in hennep, en deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met grootschalige hennepteelt en -handel. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 30 januari 2012 de woning van de verdachte en haar medeverdachte doorzocht werd, waarbij 100 pillen MDMA en 640 gram hennep werden aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat de hennep van haar was, terwijl medeverdachten betrokken waren bij de hennepteelt en -handel. De rechtbank heeft op basis van diverse bewijsmiddelen, waaronder telefoongesprekken en sms-berichten, bewezen geacht dat de verdachte samen met anderen hennep heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd, en dat zij opzettelijk aanwezig heeft gehad. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte deel uitmaakte van een criminele organisatie, waarbij het plegen van misdrijven als doel had. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, rekening houdend met haar persoonlijke omstandigheden en eerdere veroordelingen. De rechtbank heeft de strafeis van de officier van justitie, die twaalf maanden had geëist, verlaagd, maar heeft benadrukt dat de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de organisatie zwaar wogen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/800204-12 (P)
vonnis van de meervoudige strafkamer van 13 februari 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren [1961] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], [woonplaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 januari 2013, 16 januari 2013, 22 januari 2013 en 23 januari 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de advocaat, mr. C.T.W. van Dijk, naar voren hebben gebracht.
De volgende zaken zijn op de terechtzitting gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld:
[medeverdachte 1] (16/804804-11), [medeverdachte 2] (16/804807-11), [medeverdachte 3] (16/800203-12), [medeverdachte 4] (16/800207-12), [medeverdachte 5] (16/800206-12), [medeverdachte 6] (16/800205-12), [medeverdachte 7] (16/800201-12).
2. Tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: op 30 januari 2012 samen met een ander of anderen MDMA en/of amfetamine voorhanden heeft gehad;
Feit 2: op 30 januari 2012 samen met een ander of anderen 640 gram hennep voorhanden heeft gehad;
Feit 3: in de periode van 18 augustus 2010 tot en met 30 januari 2012 samen met een ander of anderen in de uitoefening van haar beroep of bedrijf hennepstekken en/of hennepplanten heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, geteeld, bereid, bewerkt en/of verwerkt;
Feit 4: in de periode van 1 augustus 2010 tot en met 30 januari 2012 deel heeft genomen aan een criminele organisatie die het oogmerk had om misdrijven als bedoeld in artikel 11 van de Opiumwet te plegen.
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen wordt, met uitzondering van zaaksdossier Vogel05 onder feit 3.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 1, omdat zij niet wist dat de harddrugs in haar woning aanwezig waren.
De verdediging heeft zich ten aanzien van feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, maar wel opgemerkt dat de 640 gram inclusief het gewicht van de gripzak (ongeveer 50 gram) is.
De verdediging heeft ten aanzien van feit 3 betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van al hetgeen achter de drie de gedachtestreepjes ten laste is gelegd, omdat er geen bewijsmiddel is dat concreet de betrokkenheid van verdachte aantoont. Subsidiair heeft de verdediging ten aanzien van zaaksdossier Vogel08 betoogd dat enkel het bewerken van hennep bewezen kan worden verklaard.
Ook ten aanzien van feit 4 heeft de verdediging vrijspraak bepleit, omdat er geen sprake is van een duurzaam, gestructureerd samenwerkingsverband. Verdachte is slechts de echtgenote van [medeverdachte 1] en uit het dossier blijkt niet dat verdachte een aandeel heeft gehad in een organisatie, aldus de raadsman.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Het bewijs en de bewijsoverwegingen
De vindplaatsvermeldingen die in de navolgende bewijsoverwegingen voorkomen, verwijzen - voor zover niet anders vermeld - naar de schriftelijke stukken die zijn opgenomen in het proces-verbaal van Politie Regio Utrecht, Onderzoek 094Vogel en het proces-verbaal van de Nationale Recherche, Onderzoek Vitruvius/Mona Lisa.
Feit 1
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op grond van navolgende bewijsmiddelen.
Op 30 januari 2012 wordt de woning van [medeverdachte 1] en [verdachte] (hierna te noemen: [verdachte]) aan het [adres] te [woonplaats] doorzocht.
In de woning wordt onder meer aangetroffen:
- 100 pillen;
- een zak met wit poeder.
Uit onderzoek blijkt dat de 100 pillen MDMA bevatten en dat de zak met wit poeder 250 gram amfetamine betreft.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
De rechtbank overweegt ten aanzien van feit 1 het volgende. Nu [verdachte] wist dat [medeverdachte 1] drugs gebruikte heeft zij de aanmerkelijke kans aanvaard dat [medeverdachte 1] drugs in de echtelijke woning zou bewaren. Dit klemt te meer nu [verdachte] heeft verklaard wel eens meer lege wikkels gevonden te hebben, zodat ervan uit moet worden gegaan dat [verdachte] had kunnen weten dat [medeverdachte 1] in hun woning drugs voorhanden had.
Feit 2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op grond van navolgende bewijsmiddelen.
Zaaksdossier B12
Op 30 januari 2012 wordt de woning van [medeverdachte 1] en [verdachte] (hierna te noemen: [verdachte]) aan het [adres] te [woonplaats] doorzocht.
In de woning wordt onder meer aangetroffen 640 gram hennep.
Verdachte heeft verklaard dat de zak met hennep van haar is.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 2
De verdediging heeft bepleit dat het gewicht van de gripzak - geschat op ongeveer 50 gram - nog dient te worden afgetrokken. De rechtbank overweegt daartoe dat de hennep is gewogen inclusief de gripzak. De rechtbank zal derhalve “ongeveer 640 gram” bewijzen, omdat niet uit het dossier is vast te stellen welk gewicht de betreffende gripzak heeft gehad, maar wel duidelijk is dat dit een relatief gering gewicht betreft.
Feit 3
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op grond van navolgende bewijsmiddelen.
Vaststellen gebruikers telefoonnummers
Uit onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 1] wisselend gebruik maakt van drie mobiele telefoonnummers, te weten [telefoonnummer], [telefoonnummer] en [telefoonnummer]
Het nummer eindigend op [telefoonnummer] is ook in gebruik bij [verdachte].
Het telefoonnummer [telefoonnummer] is in gebruik bij [medeverdachte 4].
Het telefoonnummer [telefoonnummer] is in gebruik bij [medeverdachte 7].
[medeverdachte 2] maakt gebruik van de telefoonnummers [telefoonnummer], [telefoonnummer] en [telefoonnummer].
Het telefoonnummer [telefoonnummer] is van een onbekend gebleven gebruiker.
Zaaksdossier Vogel02
Algemene bewijsmiddelen
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij in de wiethandel heeft gezeten.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat de telefoongesprekken in codetaal over hennep zouden kunnen gaan.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij met tussenpozen bezig is geweest in de hennepteelt. [medeverdachte 2] heeft voorts verklaard dat hij wat aan tussenhandel heeft gepleegd met hennepstekken.
Vaststellen gebruikers telefoonnummers
Uit onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 1] wisselend gebruik maakt van drie mobiele telefoonnummers, te weten [telefoonnummer], [telefoonnummer] en [telefoonnummer]
Het telefoonnummer [telefoonnummer] is ook in gebruik bij [verdachte].
Het telefoonnummer [telefoonnummer] is in gebruik bij [medeverdachte 4].
Het telefoonnummer [telefoonnummer] is in gebruik bij [medeverdachte 7].
[medeverdachte 2] maakt gebruik van de telefoonnummers [telefoonnummer], [telefoonnummer] en [telefoonnummer].
Het telefoonnummer [telefoonnummer] is van een onbekend gebleven gebruiker.
Zaaksdossier Vogel 02
Op 18 augustus 2010 te 12.17 uur ontvangt [medeverdachte 1] een sms-bericht van het nummer eindigend op [telefoonnummer] met de tekst “ik heb een koper weet je al hoeveel je hebt en de prijs”.
Op 18 augustus 2010 te 21.09 uur stuurt het nummer eindigend op [telefoonnummer], het mobiele nummer van [verdachte], een sms-bericht aan het nummer [telefoonnummer] met de tekst “1000 vrijdag [naam]”.
Op 19 augustus 2010 om 10.26 uur ontvangt [medeverdachte 1] een sms-bericht van het nummer [telefoonnummer] met de tekst “oke”.
Op 19 augustus 2010 te 10.55 uur belt [verdachte] naar [medeverdachte 1]. [verdachte] zegt dat die jongen waar [naam] voor had gebeld er is. [medeverdachte 1] spreekt vervolgens met de jongen zelf en zegt dat hij nog even zit te wachten en dat hij de jongen belt zodra hij er is.
Op 19 augustus 2010 te 12.30 uur ontvangt [medeverdachte 1] een sms-bericht van het nummer eindigend op [telefoonnummer] met de tekst “Ik heb net overlegd je bestelling kan pas volgende week zaterdag”.
Op 21 augustus 2010 te 8.44 uur stuurt het nummer eindigend op [telefoonnummer] een sms-bericht aan het nummer eindigend op [telefoonnummer] met de tekst “Laat even weten of die bestelling van zaterdag doorgaat gr [naam]”.
Op 25 augustus 2010 te 11.26 uur stuurt het nummer eindigend op [telefoonnummer] een sms-bericht aan het nummer eindigend op [telefoonnummer] met de tekst “Nog 60 erby voor zaterdag gr e.a.”.
Op 27 augustus 2010 te 14.26 uur stuurt het nummer eindigend op [telefoonnummer] een sms-bericht aan het nummer eindigend op [telefoonnummer] met de tekst “Levering morgen vroeg in de ochtend ik sms wel even een half uurtje van te voren”.
Op 27 augustus 2010 te 14.26 uur stuurt het nummer eindigend op [telefoonnummer] een sms-bericht aan [medeverdachte 4] met de tekst “Levering morgen vroeg in de ochtend ik sms wel even een half uurtje van te voren”.
Door het observatieteam van de politie wordt op 28 augustus 2010 omstreeks 9.55 uur waargenomen dat [medeverdachte 4] in een Citroën met kenteken [kenteken] vanuit het woonwagenkamp aan het [adres] te [woonplaats] weg rijdt. [medeverdachte 4] stopt bij een parkeerplaats van sportpark Zielhorst, gelegen aan de Rondweg Oost te Amersfoort, ter hoogte van voetbalvereniging Cobu Boys. Omstreeks 10.12 uur komt een bestelauto, merk Mercedes Benz, type Vito, het sportpark oprijden. De Mercedes wordt naast de Citroën geparkeerd. De achterportieren van de laadruimte van de Mercedes en de Citroën zijn geopend en [medeverdachte 4] en de bestuurder van de Mercedes staan aan de achterzijde van beide voertuigen. Vier a vijf bruine dozen met een afmeting van 40 x 50 centimeter worden vanuit de Mercedes in de laadruimte van de Citroën geplaatst. De Citroën met daarin [medeverdachte 4] rijdt omstreeks 10.20 uur weg van het sportpark te Amersfoort. Omstreeks 10.26 uur rijdt de Citroën het woonwagenkamp aan het [adres] te [woonplaats] op.
Op 30 augustus 2010 te 10.59 uur stuurt het nummer eindigend op [telefoonnummer] aan [medeverdachte 4] een sms-bericht met de tekst “morgen 400 laat even weten of dat goed is”.
Op 30 augustus 2010 te 11.03 uur stuurt [medeverdachte 4] aan het nummer eindigend op [telefoonnummer] een sms-bericht met de tekst “is goed. Plus tweehonderd tachtig. Lukt dat!? Groetjes”.
Op 30 augustus 2010 stuurt het nummer eindigend op [telefoonnummer] aan het nummer eindigend op [telefoonnummer] een sms-bericht met de tekst “Nog een x 450 voor morgen gr e.a.”.
Op 31 augustus 2010 te 10.58 uur stuurt het nummer eindigend op [telefoonnummer] een sms-bericht aan het nummer eindigend op [telefoonnummer] met de tekst “Half 12 levering op afgesproken plaats”.
Op 31 augustus 2010 te 11.07 uur stuurt [medeverdachte 4] een sms-bericht aan het nummer eindigend op [telefoonnummer] met de tekst “Kan het bij de wagen in de blauwe bus? Ik ben wat later terug. [verdachte] is rond twaalf uur bij de wagen. Oke!? Gr.”.
Op 31 augustus 2010 te 11.09 uur belt het nummer eindigend op [telefoonnummer], op dat moment in gebruik bij [verdachte], met [medeverdachte 4]. [medeverdachte 4] zegt “Goedemorgen. Hee uh, [naam] zou om een uurtje of half twaalf bij de wagen zijn. Toen heb ik hem een berichtje gestuurd, uh dat je rond twaalf uur weer terug zou zijn zo’n beetje.” [verdachte] geeft vervolgens aan dat het goed is. [medeverdachte 4] vraagt of het allemaal goed gaat en [verdachte] antwoordt dat alles op schema ligt
Op 31 augustus 2010 te 11.42 uur stuurt het nummer eindigend op [telefoonnummer] een sms-bericht aan [medeverdachte 4] met de tekst “Staan in bus [verdachte] was er niet waar kan ik straks het geld halen”.
Op 31 augustus 2010 te 13.00 uur belt [verdachte] opnieuw met [medeverdachte 4]. [medeverdachte 4] zegt dat [naam] er om half twee is. [verdachte] zegt dat het goed is.
Op 31 augustus 2010 te 13.24 uur belt [medeverdachte 1] naar het nummer eindigend op [telefoonnummer], op naam van [medeverdachte 7]. [medeverdachte 1] zegt “jouw spullen zijn gearriveerd”.
Op 31 augustus 2010 te 13.26 uur belt [medeverdachte 1] met [verdachte]. [medeverdachte 1] zegt dat hij waarschijnlijk al is geweest, want hij keek net in de bus. [verdachte] zegt dat [naam] onderweg is.
Op 31 augustus 2010 te 18.16 uur stuurt het nummer eindigend op [telefoonnummer] een sms-bericht aan het nummer eindigend op [telefoonnummer] met de tekst “oke dank je maandag staan die 450 in bestelling”.
[medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij wel een paar keer hennepstekken heeft opgehaald voor [medeverdachte 1] en [verdachte].
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 6] in de periode van 18 augustus 2010 tot en met 31 augustus 2010 samen met anderen hennep heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd en in ieder geval opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Zaaksdossier Vogel08
Op 28 augustus 2010 te 13.51 uur stuurt [verdachte] een sms-bericht aan [telefoonnummer] met de tekst “Ken je morgen werken Z gr [verdachte]”.
Op 28 augustus 2010 te 15.44 uur ontvangt [verdachte] een sms-bericht van [telefoonnummer] met de tekst “Ja, dat kan, hoe laat? X [naam]”.
Op 28 augustus 2010 te 22.20 uur belt [verdachte] naar [medeverdachte 4]. [verdachte] vraagt of [medeverdachte 4] niet vergeet dat ding op te halen. [medeverdachte 4] zegt dat hij gebeld zou worden en vreest het ergste. [medeverdachte 4] zegt dat hij hem sowieso morgenochtend heeft en hem wel even gaat bellen.
Op 29 augustus 2010 te 08.18 uur belt [medeverdachte 4] naar [verdachte]. [medeverdachte 4] zegt “die vieze smerige pleurislijer van een [naam], die komt pas om half 11 dat ding brengen” en “ja ik wacht maar effe en dan kom ik die kant op. Ik weet het anders ook niet”.
Op 29 augustus 2010 te 9.40 uur stuurt [verdachte] een sms-bericht aan [medeverdachte 4] met de tekst “Schat wil je ff kyken voor die snoeischaar en dat oranje visstoeltje staat bij [naam] naast de wagen dank je wel kus”. Tijdens dit gesprek straalt de telefoon van [verdachte] een paallocatie in Zeist aan.
Op 29 augustus 2010 te 13.50 uur belt [medeverdachte 1] met [verdachte]. [medeverdachte 1] zegt “het gaat niet in een dag denk ik he”.
Op 29 augustus 2010 omstreeks 14.09 uur ziet het observatieteam van de politie dat een BMW X5, kenteken [kenteken] en een Citroën Berlingo, kenteken [kenteken] geparkeerd staan op de hoek van de Willem F. Smitlaan en de Albert C. Kerkhofflaan te Zeist.
Het kenteken [kenteken] staat op naam van [verdachte] en wordt gebruikt door [medeverdachte 4] en de Citroën Berlingo is in gebruik bij [medeverdachte 1].
Op 29 augustus 2010 te 14.22 uur belt [verdachte] met [medeverdachte 1]. [verdachte] zegt “uh die mandjes had jij die meegenomen hierzo”.
Op 29 augustus 2010 te 16.24 uur belt [verdachte] naar [medeverdachte 1]. [verdachte] zegt dat ze ermee stoppen, morgen gaan ze verder.
Op 30 augustus 2010 te 10.37 uur belt [medeverdachte 1] met [verdachte] en vraagt “met hoeveel zitten jullie?” [verdachte] zegt “met z’n allen weer”.
Op 30 augustus 2010 te 17.05 uur stuurt [verdachte] een sms-bericht aan [medeverdachte 4] met de tekst “Heb je geld al honr kis”.
[medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij een klein aandeel heeft gehad in de hennephandel samen met [medeverdachte 1] en [verdachte]. [medeverdachte 4] heeft verklaard dat in het gesprek op 29 augustus 2010 te 9.40 uur met oranje visstoeltje een cannacutter wordt bedoeld en dat de mandjes waarover wordt gesproken op 29 augustus 2010 te 14.22 uur knipmandjes zijn om de wiet in te gooien als ze die geknipt hebben.
[medeverdachte 4] heeft voorts verklaard, na het voorhouden van bovengenoemde telefoongesprekken en sms-berichten, dat hij is gaan knippen en niet zeker weet of dit één of twee dagen was. Hij kreeg er tien euro per uur voor. [medeverdachte 4] heeft verklaard dat het een kwekerij met 20 lampen was en dat het wel zou kunnen dat het om 200 tot 400 planten ging.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] op 29 augustus 2010 samen met anderen hennep heeft bewerkt en verwerkt.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van zaaksdossier Vogel08
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat [verdachte] hennep heeft geknipt samen met anderen, onder wie medeverdachte [medeverdachte 4]. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [verdachte] degene was die de knippers heeft geregeld, in overleg met medeverdachte [medeverdachte 1]. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] tezamen en in vereniging met anderen hennep heeft bewerkt en verwerkt.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 3
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] in hennep heeft gehandeld in de uitoefening van haar beroep of bedrijf, gelet op de hoeveelheid, de mate van professionaliteit en de duur waarin [verdachte] zich bezig heeft gehouden met hennep.
Feit 4
Verdachte wordt deelname verweten aan een criminele organisatie die als oogmerk had het plegen van misdrijven zoals bedoeld in artikel 11 van de Opiumwet.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat een groep personen, te weten [medeverdachte 1], [verdachte], [medeverdachte 2], [medeverdachte 6], [medeverdachte 7] en [medeverdachte 4], zich in de periode van 1 augustus 2010 tot en met 30 januari 2012 hebben bezig gehouden met de handel in hennep in de breedste zin van het woord. De rechtbank verwijst voor de bewijsmiddelen naar de zaaksdossiers Vogel 02, Vogel 03, Vogel 05, Vogel 07, Vogel 08, Vogel 09, B01, B02, B03, B05, B07 en B18.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 4
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een criminele organisatie op grond van het navolgende.
Volgens de huidige jurisprudentie (zie onder andere Hoge Raad 22 januari 2008, NJ 2008, 72) moet onder een criminele organisatie worden verstaan ‘een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon’. Om als deelnemer aangemerkt te worden, hoeft niet vast te komen staan dat de betreffende persoon bekend is/moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie. Evenmin is vereist dat het samenwerkingsverband steeds hetzelfde is.
Wel moet vast komen te staan dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk had, waaronder ook het naaste doel van de organisatie wordt gerekend. Overigens is niet vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is (zie Hoge Raad 15 juni 2010, NJ 2010, 357). Daarnaast moet de verdachte een aandeel hebben in het samenwerkingsverband dan wel moet de verdachte de gedragingen, die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie ondersteunen (zie onder andere Hoge Raad 3 juli 2012, LJN: BW5161). Tot slot moet bewezen kunnen worden dat de verdachte opzet had op het deelnemen aan de organisatie. Voldoende daarvoor is dat de verdachte in zijn algemeenheid wist dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Niet is vereist dat de verdachte enige opzet heeft gehad op de door de criminele organisatie beoogde concrete misdrijven.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [verdachte], [medeverdachte 6], [medeverdachte 7] en [medeverdachte 4] deel hebben genomen aan een criminele organisatie die als oogmerk had het plegen van misdrijven zoals bedoeld in artikel 11 derde en vijfde lid van de Opiumwet. Zij hebben een gestructureerd samenwerkingsverband gevormd en hebben ieder een aandeel gehad in, dan wel ondersteunende gedragingen verricht die strekten tot of rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
De rechtbank overweegt daartoe dat [medeverdachte 1] meermalen hennepstekken heeft afgenomen bij [medeverdachte 2]. [medeverdachte 2] leverde de hennepstekken en werkte samen met zijn vrouw [medeverdachte 6]. [medeverdachte 6] heeft [medeverdachte 2] meermalen geholpen met planten water geven en knippen. Ook is in de woning van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6] handgeschreven administratie aangetroffen, waarvan [medeverdachte 6] heeft verklaard dat zij die geschreven heeft. Uit deze administratie blijkt haar betrokkenheid bij meerdere hennepkwekerijen.
[medeverdachte 1] werkte voor wat betreft de hennephandel samen met zijn vrouw [verdachte]. Uit het dossier komt naar voren dat [verdachte] contacten had met de afnemer dan wel leverancier van de hennepstekken en ook dat zij knippers regelde voor in een hennepkwekerij. [medeverdachte 4] heeft een aandeel gehad in het samenwerkingsverband door meermalen hennepstekken op te halen dan wel af te leveren voor [medeverdachte 1] en [verdachte]. [medeverdachte 1] heeft hennepstekken geleverd aan [medeverdachte 7] die in zijn woning een hennepkwekerij aanwezig had en meermalen hennep heeft geteeld.
De bewijsverweren die de verdediging op dit punt heeft aangevoerd zijn met bovengenoemde overwegingen eveneens verworpen.
4.3.2 Vrijspraak
Partiële vrijspraak feit 3, zaaksdossier Vogel05
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat uit zaaksdossier Vogel05 geen actieve rol van [verdachte] naar voren komt. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van zaaksdossier Vogel05.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
ZAAKSDOSSIER B12
op 30 januari 2012, te Hoogland en Amersfoort, tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 100 pillen en een zak met wit poeder (in totaal ongeveer 250 gram), van een materiaal bevattende MDMA en amfetamine, zijnde MDMA en amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet;
2.
zaaksdossier B12
op 30 januari 2012 te Hoogland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 640 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
op meer tijdstippen in de periode van 18 augustus 2010 tot en met 30 januari 2012, te Hoogland en/of Stoutenburg Noord, en/of Amersfoort en/of Zeist, in elk geval in Nederland, meermalen, tezamen en in vereniging met anderen, in de uitoefening van haar beroep of bedrijf,
- (ZD VOG02) in de periode van 18 augustus 2010 tot en met 31 augustus 2010,
een aantal van ongeveer 1680 hennepstekken, zijnde hennep telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, en
- (ZD VOG08) op of omstreeks 29 augustus 2010, een hoeveelheid van in elk geval meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, opzettelijk heeft bewerkt en verwerkt;
4.
op meer tijdstippen in de periode van 1 augustus 2010 tot en met 30 januari 2012, te Putten, en/of Stoutenburg Noord, en/of Amersfoort en/of Nieuwegein en/of Utrecht en/of Soest , in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit onder meer haar zelf, verdachte, en meer andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van één of meer misdrijven, als bedoeld in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
Feit 1: Medeplegen van handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 2: Handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 3: Medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Feit 4: Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, lid 3 en lid 5 van de Opiumwet.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen en maatregelen
8.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van voorarrest.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht een straf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest. Subsidiair heeft de verdediging verzocht een werkstraf op te leggen en eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat verdachte een positieve proceshouding heeft, zij slechts eenmaal eerder is veroordeeld en destijds 100 uren werkstraf heeft verricht en dat zij de zorg draagt voor haar kleinkinderen.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van harddrugs en hennep en aan het handelen in hennep en het bewerken en verwerken van hennep. Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie die zich bezig hield met grootschalige hennepteelt- en handel. Het is een feit van algemene bekendheid dat het op de markt brengen van drugs schadelijk is voor de volksgezondheid en dat daarmee de verslavingsproblematiek met alle daarmee gepaard gaande vormen van criminaliteit in stand wordt gehouden.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 11 december 2012, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het handelen in strijd met de Opiumwet.
De rechtbank weegt zwaar mee dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie en is van oordeel dat op de bewezenverklaarde feiten niet anders gereageerd kan worden dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank weegt daarbij mee dat verdachte geen inzicht heeft getoond in de laakbaarheid van de bewezen verklaarde feiten.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank zal, gelet op de persoonlijke omstandigheden en de betrekkelijk kleine rol van verdachte in de handel en het telen van hennep, een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden met aftrek van de duur van het voorarrest passend en geboden is. De rechtbank zal deze straf dan ook aan verdachte opleggen.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11 en 11a van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1: Medeplegen van handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 2: Handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 3: Medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Feit 4: Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, lid 3 en lid 5 van de Opiumwet;
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Perrick, voorzitter, mr. J. Ebbens en mr. I.M. Vanwersch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Willemsen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 februari 2013.
Mr. Vanwersch is buiten staat dit vonnis mee te ondertekenen
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan [verdachte] wordt ten laste gelegd dat
1.
ZAAKSDOSSIER B12
zij op of omstreeks 30 januari 2012, te Hoogland en/of Amersfoort, in elk
geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en),
althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer
100 tabletten/pillen en/of een zak met wit poeder (in totaal ongeveer 250
gram), in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende MDMA en/of
amfetamine, zijnde MDMA en/of amfetamine een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst I, danwel aangewezen krachtens het tweede of derde
lid van artikel 2 van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 10 lid 3 Opiumwet
2.
zaaksdossier B12
zij op of omstreeks 30 januari 2012 te Hoogland, in elk geval in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
aanwezig heeft gehad ongeveer 640 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer
dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet;
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet
3.
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 18 augustus
2010 tot en met 30 januari 2012, te Hoogland en/of Stoutenburg Noord, en/of
Amersfoort en/of Zeist, in elk geval in Nederland, meermalen, althans
eenmaal,tezamen en in vereniging met een of meer ander(en),althans alleen
in de uitoefening van haar beroep of bedrijf,
- (ZD VOG02) in de periode van 18 augustus 2010 tot en met 31 augustus 2010,
een aantal van ongeveer 1680, althans een of meer, hennepstek(ken) en/of
hennepplant(en), in elk geval een grote hoeveelheid, zijnde hennep (telkens)
een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, opzettelijk
heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of geteeld
en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig
heeft gehad, en/of
- (ZD VOG05) in de periode van 17 januari 2011 tot en met 1 februari 2011, een
aantal van ongeveer 540, althans 360, althans 180 althans een of meer,
hennepstek(ken) en/of hennepplant(en), in elk geval een grote hoeveelheid,
zijnde hennep (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende
lijst II opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of
vervoerd en/of geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval
opzettelijk aanwezig heeft gehad, en/of
- (ZD VOG08) op of omstreeks 29 augustus 2011, een hoeveelheid van in elk
geval meer dan 30 gram, zijnde hennep(telkens) een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst II, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of
verstrekt en/of vervoerd en/of geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of
verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 11 lid 2 Opiumwet
4.
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus
2010 tot en met 30 januari 2012, te Putten, en/of Stoutenburg Noord, en/of
Amersfoort en/of Nieuwegein en/of Utrecht en/of Soest , in elk geval in
Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit (onder meer) hem zelf,
verdachte en/of een of meer andere perso(o)n(en),
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van één of meer misdrijven,als
bedoeld in artikel 11, derde en/of vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet;
art 11a lid 1 Opiumwet