RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
parketnummer: 16/700080-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 3 april 2013
[verdachte],
geboren op [1975] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
Raadsvrouw mr. H.G. van Hees, advocaat te Huizen.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 20 maart 2013, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
- ten aanzien van feit 1 primair:
in de periode van 3 mei 2012 tot en met 28 mei 2012 als politieambtenaar, tegen betaling en in strijd met zijn geheimhoudingsplicht, een kenteken in de politiesystemen heeft nagetrokken, verder heeft gezocht met de vertrouwelijk informatie en deze vertrouwelijke informatie vervolgens aan een ander heeft verstrekt;
- ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2
in respectievelijk de periode van 3 mei 2012 tot en met 28 mei 2012 en de periode van 1 januari 2011 tot en met 28 mei 2012, als politieambtenaar telkens zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden door (telkens) uit politiesystemen afkomstige, vertrouwelijke informatie aan derden te verstrekken;
- ten aanzien van feit 3:
in de periode van 20 april 2012 tot en met 3 mei 2012, samen met een ander, de politie regio Utrecht heeft opgelicht door, om in aanmerking te komen voor een belastingvrije vergoeding voor de aanschaf van een fiets, diverse formulieren in strijd met de waarheid in te vullen.
3.1 De geldigheid van de dagvaarding
De dagvaarding is geldig.
3.2 De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd.
3.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsvrouw heeft – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
- bij de inzet van het opsporingsmiddel van opnemen vertrouwelijke communicatie is niet voldaan aan het vereiste dat het onderzoek dringend de inzet van dit middel vorderde. Er waren, aldus de raadsvrouw, nog andere, minder ingrijpende onderzoeksmethoden voorhanden. Derhalve is er een te zwaar onderzoekmiddel ingezet;
- aan de uitgevoerde pseudokoop lag geen geldig bevel ten grondslag. Het bevel gold verdachte en niet [medeverdachte] (medeverdachte [medeverdachte]), echter de contacten hebben louter met [medeverdachte] plaatsgevonden en niet met verdachte. Daarnaast is de verdediging van mening dat de inzet van dergelijke undercover agenten met past bij het middel van pseudokoop, maar dat er sprake is van infiltratie.
Verder is er sprake van overschrijding van het Tallon-criterium, nu [medeverdachte] tot andere strafbare feiten is gebracht, dan waarop zijn opzet reeds te voren was gericht. [medeverdachte] verklaart in dit verband: “Hij (daarmee wordt [verbalisant 1] bedoeld) heeft mij omgekocht om gekke dingen te doen.”;
- de inbeslagname van de tas van verdachte is onrechtmatig. Deze inbeslagname valt buiten hetgeen, conform het in artikel 95 Wetboek van Strafvoering (Sv.) gestelde, ten tijde van de aanhouding van een verdachte in beslag genomen mag worden. Verdachte droeg de tas immers niet bij zich op dat moment;
- daarnaast zijn de belangen van verdachte geschonden. Verdachte is op zijn werkplek, ten overstaan van zijn collega’s, aangehouden en het Openbaar Ministerie heeft een persbericht uitgebracht dat een agent werd verdacht, waarbij de betreffende feiten werden vermeld. Voorts hebben anderen/collega’s kennis kunnen nemen van de inhoud van de dagvaarding, nu de dagvaarding zonder enveloppe door collega’s aan verdachte is uitgereikt en deze dagvaarding kennelijk enige dagen op het politiebureau heeft gelegen.
Op basis van het voorgaande concludeert de verdediging dat er sprake is van ernstige onherstelbare vormverzuimen en ook overtreding van de beginselen van een goede procesorde. Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie in ernstige mate de belangen van verdachte veronachtzaamd. De verdediging heeft op elk van de voornoemde punten, zowal afzonderlijk als in samenhang bezien, de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit. Subsidiair dient dit in ieder geval te leiden tot bewijsuitsluiting, inclusief de vruchten daarvan, aldus nog steeds de verdediging.
De rechtbank oordeelt als volgt:
Inzet OVC (Opnemen Vertrouwelijk Communicatie)
Op basis van CIE informatie werd een onderzoek gestart. Het onderzoek bevestigde de algemene informatie uit de RCIE meldingen rondom verdachte. Vervolgens zijn er machtigingen tot het afluisteren van telecommunicatie, het verkrijgen van historische verkeersgegevens betreffende telecommunicatie en het stelselmatig observeren van verdachte afgegeven. Hieruit volgden aanwijzingen dat verdachte zijn privé- en werktelefoon niet vertrouwt en dat verdachte diverse vrienden en kennissen ophaalt en vervoert in zijn auto en voorts dat hij zijn auto meerdere keren heeft uitgeleend aan [B], zijnde één van de personen genoemd in de RCIE informatie betreffende verdachte. Voornoemde resultaten hebben geleid tot het aanvragen van een bevel tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie in de auto van verdachte.
Het bevel tot OVC is gegeven op grond van artikel 126l van het Wetboek van Strafvordering. Dit artikel vereist dat er sprake is van een verdenking als bedoeld in artikel 67 van het Wetboek van Strafvordering. Aan dit vereiste was naar het oordeel van de rechtbank op dat moment voldaan. Ook aan de andere vereisten van artikel 126l van het Wetboek van Strafvordering was voldaan. De rechtbank overweegt in dit verband dat het Openbaar Ministerie niet gelijk is overgegaan tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie, maar – zoals hierboven is overwogen – eerst andere opsporingsmiddelen heeft ingezet. Op basis van de resultaten daarvan is uiteindelijk overgegaan tot de inzet van OVC. Naar het oordeel van de rechtbank vorderde op dat moment het onderzoek dringend – gelet op eerder ingezette middelen en de resultaten van het onderzoek tot dan toe – een dergelijke inzet.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de inzet van OVC rechtmatig is geweest en verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
Bevel pseudokoop
In de zaak tegen verdachte [verdachte] werd een bevel pseudokoop afgegeven teneinde in contact te komen met verdachte om zodoende bewijs te verzamelen dat verdachte zich bezig hield met handelingen in strijd met zijn ambtsplicht. Daarop ontstond er contact tussen de pseudokoper en – de latere medeverdachte - [medeverdachte]. Vanaf het moment dat [medeverdachte] in beeld kwam als mogelijke verdachte ter zake het plegen van strafbare feiten, te weten het tegen betaling verkrijgen van vertrouwelijke informatie van een politieagent, werd [medeverdachte] eveneens als verdachte aangemerkt en is er zekerheidshalve ook ten aanzien van hem een bevel pseudokoop gegeven.
De rechtbank is van oordeel dat er op grond van voornoemde feiten en omstandigheden een geldig bevel aan de pseudokoop ten grondslag lag.
Dat de pseudokoper alleen contact heeft gehad met de medeverdachte [medeverdachte] en niet met verdachte en dat de feitelijke pseudokoop via medeverdachte [medeverdachte] verliep, maakt dat naar het oordeel van de rechtbank niet anders.
Infiltratie
Infiltratie houdt in dat een opsporingsambtenaar deelneemt of medewerking verleent aan een groep personen waarbinnen naar redelijkerwijs kan worden vermoed misdrijven worden beraamd of gepleegd. De rechtbank overweegt dat daar in dit geval geen sprake van is. De pseudokoper heeft alleen contact gehad met de medeverdachte en heeft geen medewerking verleend of deelgenomen aan een groep personen.
De rechtbank verwerpt derhalve dit verweer.
Tallon criterium
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van schending van het Tallon criterium, zoals is neergelegd in artikel 126i lid 2 van het Wetboek van Strafvordering.
Uit de processen-verbaal van bevindingen van[verbalisant 1]volgt dat [medeverdachte] [medeverdachte], gaande het gesprek met [verbalisant 1] d.d. 13 mei 2012, zelf met het gegeven komt dat hij, via een politieman, een kenteken kan laten checken. Uit de verhoren van [medeverdachte] en de bevindingen van [verbalisant 1] betreffende zijn contacten met [medeverdachte] volgt niet dat er is gesproken over een - geldelijke- beloning van [medeverdachte]. [medeverdachte] verklaart dat hij wist dat[verdachte](verdachte) er geld voor wilde hebben toen hij het kenteken bij [verdachte] navroeg en deze zei dat hij er geld voor wilde hebben. Uit het voorgaande wordt duidelijk dat medeverdachte [medeverdachte] uit eigen beweging voorstelde tegen betaling vertrouwelijke politiegegevens te vragen bij een politieagent.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
Tas verdachte
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de inbeslagname van de tas van verdachte rechtmatig is. Uit het in artikel 95 Sv gestelde volgt dat onder de voor inbeslagname vatbare goederen ten tijde van de aanhouding van een verdachte, ook die goederen vallen die verdachte direct onder zijn bereik, dan wel bij de hand heeft. De tas van verdachte stond onder de tafel waar verdachte ten tijde van zijn aanhouding aan het werk was. Door verdachte werd ter plaatse bevestigd dat de betreffende tas zijn eigendom was.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer van de raadsvrouw.
Belangen verdachte
De rechtbank acht de geschetste gang van zaken in strijd met een goede procesorde. Artikel 587 van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat uitreiking van het gerechtelijk schrijven geschiedt door de post. Slechts in spoedeisende gevallen kan van deze hoofdregel worden afgeweken. Van een dergelijk geval is de rechtbank niet gebleken.
Weliswaar vindt de behandeling van de strafzaak waar verdachte voor is gedagvaard plaats in het openbaar, waardoor in beginsel ieder kennis kan nemen van het verwijt dat verdachte
wordt gemaakt, zulks neemt niet weg dat de dagvaarding en/of oproeping om ter terechtzitting te verschijnen louter ter kennis van verdachte dient te worden gebracht zonder dat anderen daarvan kennis (kunnen) nemen. Het is immers niet bij voorbaat uitgesloten dat een behandeling ter openbare terechtzitting niet plaatsvindt, bijvoorbeeld wanneer een bezwaarschrift tegen de dagvaarding zou worden gehonoreerd of de officier van justitie reden ziet de dagvaarding alsnog in te trekken.
Het vorenstaande kan evenwel niet leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Voornoemde omstandigheden, zowel afzonderlijk als in samenhang bezien, leiden derhalve niet tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De rechtbank acht de officier van justitie dan ook ontvankelijk in zijn vervolging. Strafvermindering of bewijsuitsluiting wegens onherstelbaar vormverzuim is om dezelfde reden evenmin aan de orde.
3.4 Overige voorvragen
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem onder 1 primair, 2 en 3 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
Meer subsidiair is de verdediging van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde feiten.
De verdediging heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde
Er is geen sprake van schending van de ambtsplicht. Verdachte heeft zo gehandeld omdat hij van mening was dat [medeverdachte] en diens gezin gevaar liepen. Elke andere agent zou in die situatie het kenteken nagetrokken hebben en [medeverdachte] gewaarschuwd hebben. Voorts kan de politietaak, gelet op artikel 7 lid 1 van de Wet Politiegegevens, in bijzondere gevallen tot verstrekking van politiegegevens leiden. Voornoemde situatie is een dergelijk bijzonder geval.
Niet bewezen kan worden dat verdachte betaald werd door [medeverdachte]. De verklaring van [medeverdachte] wordt op dat punt niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel. Voorts is de verklaring van [medeverdachte] niet geloofwaardig. [medeverdachte] verklaart wisselend en tegenstrijdig over de wijze waarop en wanneer er betaald zou zijn, of weet daar geen antwoord op te geven.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Ten aanzien van de kwestie [medeverdachte] is er sprake van een eendaadse samenloop, nu dit reeds onder 1 ten laste is gelegd. Het dossier biedt verder geen enkele ondersteuning voor de verdenking dat verdachte informatie met betrekking tot [A] heeft gedeeld met deze [A]. Eveneens biedt het dossier geen enkele ondersteuning voor de verdenking dat verdachte informatie met betrekking tot [B] en/of [C] heeft gedeeld met [B].
Ten aanzien van de kwestie [D] verkeerde verdachte, gelet op het recente ontslag van [D] uit detentie, terecht in de veronderstelling dat deze signaleringen er niet af waren gehaald, vermoedelijk ten gevolge van een fout bij het spellen van diens achternaam. Deze lezing wordt, zo betoogd de verdediging, bevestigd door het opgenomen gesprek. De interpretatie die de politie aan het gesprek geeft is niet objectief. Voorts is er geen sprake van schending van het ambtsgeheim. Er is in dit geval sprake van een bijzondere situatie als bedoeld in artikel 7 lid 1 van de Wet Politiegegevens.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde
[E], de zus van verdachte, had het initiatief voor het aanschaffen van een fiets voor verdachte. Zij heeft alles geregeld. Zij heeft de benodigde formulieren ingevuld voor verdachte, inclusief de geplaatste handtekening. Ook de aanschaf van de fiets heeft zij geregeld, inclusief het daarbij behorende mailverkeer. Verdachte is daar niet in gekend en had geen weet van – de inhoud – van het mailverkeer. Verdachte hoefde derhalve niet te twijfelen aan de juistheid van de aanvraagkaart van de verzekering en de factuur/bon.
Derhalve is er geen sprake van een poging tot oplichting nu bij verdachte zowel de opzet als het bestaan van listige kunstgrepen ontbreken. Eveneens is er geen sprake van valsheid in geschrifte. Verdachte dient derhalve vrijgesproken te worden van de hem ten laste gelegde feiten, aldus de verdediging.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de doorlopende paginanummers van het Onderzoek 09-Rimski dossiernummer 2011-246A. De door de rechtbank in de voetnoten aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
Inleiding
Vast staat dat de politie in het onderzoek naar de verdenking betreffende verdachte gebruik heeft gemaakt van pseudokoop, waarbij twee verbalisanten, [verbalisant 2] en [verbalisant 1] zijn ingezet als pseudokopers. Daarvoor is een bevel psuedokoop afgegeven, eerst enkel met betrekking tot verdachte en later een apart bevel met betrekking tot medeverdachte [medeverdachte].
Feiten en omstandigheden
In het BVH politiesysteem werd een verzonnen registratie geplaatst, onder andere inhoudende dat er een melding van een beveiligingsbedrijf was dat de inzittenden van een voertuig, een Landrover, kenteken [kenteken], zich verdacht hadden gedragen bij een loods in Den Dolder. In het voertuig zaten een blanke man en twee vermoedelijke Antilliaanse personen. Uit onderzoek in Brabant bleek dat de inzittenden betrokken waren geweest bij het rippen van hennepkwekerijen. Het voertuig betrof een leaseauto. Aan [verbalisant 1] werd alleen meegedeeld dat het om een donkerkleurige zwarte terreinwagen met het kenteken [kenteken] ging.
Op 13 mei 2012 vond er een ontmoeting plaats tussen [verbalisant 1] en [medeverdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte [medeverdachte] [medeverdachte], hierna te noemen: [medeverdachte]). Tijdens de ontmoeting gaf [medeverdachte] aan dat hij een kenteken kon laten checken door een agent. Op 15 mei 2012 overhandigde [verbalisant 1] een papiertje aan [medeverdachte] met daarop het kenteken [kenteken] met de mededeling dat het om een donkere terreinwagen ging. Op 16 mei 2012 werd in het P info systeem van de politie het kenteken [kenteken] tweemaal door verdachte bevraagd. Het kenteken [kenteken] is tot en met 24 mei 2012 in totaal driemaal bevraagd in het P info systeem. Tweemaal door verdachte en eenmaal – ter controle – door een lid van het onderzoeksteam. Op 16 mei 2012 is er telefonisch contact met [medeverdachte]. [medeverdachte] zegt dat hij die gozer heeft gezien en dat hij anderhalve meijer vraagt voor die scooter. [medeverdachte] heeft verklaard dat met “die scooter” de informatie werd bedoeld die hij voor [naam] (de rechtbank begrijpt: [verbalisant 1]) had. Op 17 mei 2012 vond er een ontmoeting plaats tussen [verbalisant 1] en [medeverdachte]. [medeverdachte] vroeg of het klopte dat het om een Landrover gaat. [medeverdachte] zei dat er twee negers en een blanke in rijden en dat die gasten zich bezig houden met rippen. Twee weken geleden zijn zij door de beveiliging gezien bij een loods, zo vertelde [medeverdachte]. [medeverdachte] zegt dat de agent om honderdvijftig euro had gevraagd, maar dat hij de agent € 50,00 had betaald.
[medeverdachte] [medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte hem de informatie had gegeven die hij, [medeverdachte] [medeverdachte], aan [naam] had verstrekt. Hij had verdachte € 50,00 betaald voor die informatie in [bedrijf] te Utrecht.
Op 11 februari 1999 heeft verdachte in zijn functie van ambtenaar politie regio Utrecht de belofte afgelegd.
Verdachte heeft verklaard dat hij destijds werkzaam was als brigadier bij de politie. Hij had van [medeverdachte] [medeverdachte] een kenteken doorgekregen. Dit kenteken had hij vervolgens nagekeken in het politiesysteem. Vervolgens had hij [medeverdachte] [medeverdachte] gewaarschuwd.
Overwegingen
De rechtbank acht op basis van bovenstaande feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, in zijn hoedanigheid als politieambtenaar en in strijd met zijn plicht, tegen betaling van € 50,00, een kenteken in de politiesystemen heeft nagetrokken en de verkregen informatie behorende bij dit kenteken door heeft gegeven aan [medeverdachte].
Verklaring [medeverdachte] [medeverdachte]
De rechtbank acht, anders dan de raadsvrouw, de verklaring van [medeverdachte] [medeverdachte] betreffende de betaling van € 50,00 aan verdachte betrouwbaar.
[medeverdachte] heeft in zijn derde verklaring bij de politie gedetailleerd verklaard over te betalen bedragen en hetgeen hij uiteindelijk heeft betaald. Deze verklaring wordt grotendeels ondersteund door het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] betreffende de inhoud van zijn contacten met [medeverdachte] op 16 en 17 mei 2012.
De verklaring van [medeverdachte] afgelegd ter terechtzitting, dat hij niet meer weet wat hij de politie verteld heeft, dit deels verzonnen heeft en dat de politie er nog wat bij verzonnen heeft, acht de rechtbank niet geloofwaardig. De rechtbank houdt [medeverdachte] dan ook aan zijn eerdere, herhaalde, verklaring, inhoudende dat hij aan verdachte € 50,00 heeft betaald voor het verkrijgen van de politiegegevens.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij [medeverdachte] [medeverdachte], in het belang van diens veiligheid, slechts heeft gewaarschuwd en gezegd dat hij de politie moest bellen indien hij de auto weer zag.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte niet aannemelijk. Uit voornoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte tegen betaling [medeverdachte] heeft voorzien van specifieke en gedetailleerde informatie betreffende het opgevraagde kenteken. [medeverdachte] heeft vervolgens aan [verbalisant 1] die zelf niet op de hoogte was van de inhoud van de betreffende registratie, de – bijna volledige - inhoud van de in het politiesysteem opgenomen registratie meegedeeld.
Artikel 7 lid 1 van de Wet Politiegegevens
De geheimhoudingsplicht van verdachte volgt onder meer uit artikel 7 van de Wet Politiegegevens, onder meer inhoudende dat de ambtenaar van politie of de persoon aan wie politiegegevens ter beschikking zijn gesteld, verplicht is tot geheimhouding daarvan, behoudens voor zover een bij of krachtens de wet gegeven voorschrift tot verstrekking verplicht, de bepalingen van paragraaf 3 verstrekking toelaten of de politietaak in bijzondere gevallen tot verstrekking noodzaakt.
In het strafdossier zijn geen aanknopingspunten te vinden voor enig uitzonderingsgeval zoals in voornoemde wet wordt genoemd.
4.3.2 feit 2
4.3.2.1 feiten en omstandigheden
Op donderdag 12 juli 2012 heeft [commissaris], commissaris van politie, klacht gedaan tegen verdachte [verdachte], terzake van schending van het ambtsgeheim.
Op 8 mei 2012 werd een gesprek opgenomen dat plaatsvond in de auto van verdachte. In de auto bevonden zich tevens twee onbekende mannen. Verdachte zegt – onder andere - tegen een van de mannen:
“He maar luister, ik heb het nog gecheckt he.”…. “Je staat in ieder geval voor twee zaken gesignaleerd.”…. “En iets voor 3 of 4 boetes…”…. “…. allebei voor 311”.
Uit het gesprek volgt dat men vervolgens over een mogelijk op te starten horecagelegenheid spreekt, waarbij men aangeeft zich op de Vleutenseweg te bevinden.
De rechtbank leidt daaruit af dat men zich op dat moment op de Vleutenseweg te Utrecht bevond.
Door verdachte werd de persoonsleutel van [D], geboren op [1979] te [geboorteplaats] op respectievelijk 1 en 3 mei 2012 in het P Info politiesysteem en op 17 maart, 22 maart en 1 mei 2012 in het BVH politiesysteem bevraagd.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij destijds werkzaam was als brigadier bij de politie. Op 8 mei 2012 sprak hij in zijn auto over de signalering van [D] met die[D]. Op 1 en 3 mei 2012 heeft hij in de politiesystemen op de naam van [D] gekeken. Op 3 mei 2012 zag hij dat deze gesignaleerd stond.
Overwegingen
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 8 mei 2012, door hem uit de politiesystemen opgevraagde, vertrouwelijke informatie betreffende [D] heeft verstrekt aan deze [D].
Artikel 7 lid 1 van de Wet Politiegegevens
De geheimhoudingsplicht van verdachte volgt uit artikel 7 van de Wet Politiegegevens, onder meer inhoudende dat de ambtenaar van politie of de persoon aan wie politiegegevens ter beschikking zijn gesteld, verplicht is tot geheimhouding daarvan, behoudens voor zover een bij of krachtens de wet gegeven voorschrift tot verstrekking verplicht, de bepalingen van paragraaf 3 verstrekking toelaten of de politietaak in bijzondere gevallen tot verstrekking noodzaakt.
In het strafdossier zijn geen aanknopingspunten te vinden voor enig uitzonderingsgeval zoals in voornoemde wet wordt genoemd.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat [D] op dat moment net vrijgekomen was. Verdachte dacht dat de signalering, ten gevolge van een verkeerde spelling van de naam van die [D], misschien een foutje was en het leek hem onwaarschijnlijk dat [D] nog gesignaleerd stond. Hij was immers, aldus de verdachte, net vrijgekomen.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte ongeloofwaardig. Verdachte geeft in het betreffende gesprek met [D] niet aan dat de door hem genoemde signaleringen mogelijk foutief waren. Indien een mogelijke spellingsfout er al de oorzaak van zou kunnen zijn dat [D] onterecht gesignaleerd zou staan, dan is het even waarschijnlijk dat door een mogelijke spellingfout de openstaande signaleringen betreffende [D] ten tijde van diens vrijlating niet zijn gezien, hetgeen zou betekenen dat deze [D] wel degelijk gesignaleerd stond. Bovendien is het afgeluisterde OVC-gesprek heel duidelijk. Verdachte vertelt aan [D] dat hij het ‘gecheckt’ heeft en dat hij weet dat die [D] gesignaleerd stond. Daaruit volgt dat hij vertrouwelijke gegevens heeft gegeven aan [D], gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kende.
4.3.2.2 Partiële vrijspraak feit 2:
Eerste gedachtenstreepje “[medeverdachte] [medeverdachte]”
De rechtbank heeft dit deel van de tenlastelegging opgevat als betrekking hebbende op het incident waarbij [medeverdachte] refereert aan ‘de negers waar hij problemen mee had’.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem onder het eerste gedachtestreepje van feit 2 ten laste is gelegd.
Het dossier bevat daartoe onvoldoende aanwijzingen. De verklaring van [medeverdachte] vindt op dit punt geen enkele steun in het dossier. Voorts is niet gebleken van enig nader onderzoek naar mogelijke raadplegingen van verdachte in de politiesystemen op dit punt.
Derde gedachtenstreepje “[A]” en
vierde gedachtenstreepje “[B]”
Uit het dossier volgt dat verdachte diverse malen informatie in politiesystemen heeft opgevraagd en nader bekeken, terwijl het opvragen en bekijken van die informatie en gegevens op dat moment geen relatie hadden met zijn werkzaamheden en/of zaken die verdachte op dat moment in behandeling had..
Echter het dossier bevat, ook niet in combinatie met het onder 1 en het onder feit 2 tweede gedachtenstreepje bewezenverklaarde, onvoldoende bewijsmiddelen waaruit volgt dat verdachte in strijd met zijn ambtsgeheim daadwerkelijk informatie uit politiesystemen heeft verstrekt aan [A] en[B].
De rechtbank zal derhalve vrijspreken van hetgeen onder het eerste, derde en vierde gedachtenstreepje van feit 2 ten laste is gelegd.
4.3.3 Vrijspraak feit 3 primair en subsidiair
De rechtbank overweegt dat vast staat dat verdachte samen met zijn zus het fietsplan van zijn werkgever wilde gebruiken om een fiets voor zijn zwager aan te schaffen en zodoende samen hebben geprobeerd om de politie regio Utrecht op te lichten.
Uit het dossier volgt dat de zus van verdachte alle (mail)contacten met de fietshandel onderhield en samen met haar echtgenoot – zonder verdachte - naar de fietshandel is geweest om de fietsen uit te zoeken. Uit het dossier volgt niet dat verdachte daar op enig moment bij betrokken is geweest. Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten waaruit blijkt dat verdachte op de hoogte was van hetgeen zijn zus, voor wat betreft de aankoopprijs van de fiets, de accessoires en de fietsverzekering, met de fietsenhandelaar had afgesproken.
De rechtbank zal derhalve verdachte vrijspreken van het onder feit 3 primair en subsidiair tenlastegelegde.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. Primair
in de periode van 3 mei 2012 tot en met 28 mei 2012 in Utrecht, als (politie)ambtenaar (werkzaam bij de politie regio Utrecht) een gift, te weten 50 Euro, heeft aangenomen,
wetende dat dit geldbedrag, hem, verdachte, werd aangeboden, gedaan of verleend teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening,
(vertrouwelijke) informatie uit politiesystemen aan derden te verstrekken,
immers heeft hij, verdachte, een (aan hem door een derde verstrekt) kenteken (te weten [kenteken]) in (een) politiesyste(e)m(en) nagetrokken en met deze vertrouwelijke informatie verder gezocht in een politiesysteem en vervolgens de aldus verkregen (vertrouwelijke) informatie aan die derde doorgegeven en voor de aldus verkregen (vertrouwelijke) informatie van die derde een geldbedrag ontvangen;
2.
op 8 mei 2012 te Utrecht , een geheim waarvan hij wist dat hij uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift, te weten als (politie)ambtenaar (werkzaam bij de politie regio Utrecht), verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft hij, verdachte,
- (vertrouwelijke) informatie met betrekking tot[D], geboren [1979] te [geboorteplaats] (Marokko), afkomstig uit politiesystemen aan genoemde [D] verstrekt;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
- feit 1 primair: als ambtenaar een gift aannemen, wetende dat deze hem aangeboden wordt teneinde hem te bewegen, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen;
- feit 2, tweede gedachtenstreepje: enig geheim waarvan hij weet dat hij uit hoofde van ambt of wettelijk voorschrift verplicht is het te bewaren, opzettelijk schenden;
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht, indien de rechtbank tot een strafoplegging komt, rekening te houden met de wijze waarop verdachte is aangehouden, de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft gezeten, het verlies en einde van zijn loopbaan en de impact van deze zaak.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft in zijn hoedanigheid als brigadier van politie zich schuldig gemaakt aan schending van zijn ambtsgeheim en heeft zich laten omkopen. Al dan niet tegen betaling heeft hij informatie uit politiesystemen opgevraagd en deze informatie doorgespeeld aan derden.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij misbruik heeft gemaakt van zijn positie en het in hem gestelde vertrouwen heeft geschonden. Een politieambtenaar neemt, gelet op zijn taak en functie, een bijzondere plaats in de samenleving in. Om die reden wordt van hem volledige integriteit en onkreukbaarheid verwacht. Alleen al verdenking van een misdrijf, gepleegd door een politieagent, levert een ernstige inbreuk op de rechtsorde op. Verdachte heeft daarnaast door zijn handelwijze ernstige schade toegebracht aan het imago van het politiekorps regio Utrecht in het algemeen en zijn directe collega’s in het bijzonder.
Verdachte heeft met zijn handelen een grote inbreuk gemaakt op het vertrouwen dat de maatschappij in de politie mag hebben. De betrouwbaarheid van de politie moet boven elke twijfel verheven zijn. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij niet op integere wijze is omgegaan met vertrouwelijke gegevens en deze zelfs tegen betaling aan een derde heeft verstrekt. Dergelijk handelen raakt het hart van het politiewerk en het zet de wel integer handelende politiecollega’s te kijk. Daarnaast tast dit gedrag van verdachte de rechtsstaat in de kern aan en is deze handelwijze een rechtschapen politieambtenaar onwaardig.
Dergelijke zware feiten rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank zonder meer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank rekent het verdachte bovendien zwaar aan dat hij op geen enkel moment er blijk van heeft gegeven het laakbare en de ernst van de door hem gepleegde feiten in te zien.
De rechtbank houdt rekening met het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake het plegen van strafbare feiten. Voorts houdt de rechtbank rekening met hetgeen door de raadsvrouw omtrent de persoon van verdachte is aangevoerd.
De rechtbank is van oordeel dat, ondanks de aangevoerde persoonlijke omstandigheden en het blanco strafblad van verdachte, gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten niet kan worden volstaan met een andere straf dan een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank zal, nu zij - anders dan de officier van justitie - tot een (partiële) vrijspraak komt ten aanzien van het onder feit 2 en feit 3 primair en subsidiair ten laste gelegde, aan verdachte een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank zal een deel van deze gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, teneinde verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar passend en geboden is.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 272 en 363 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder het eerste, derde en vierde gedachtenstreepje van het onder feit 2 en van het onder feit 3 primair en subsidiair ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair: als ambtenaar een gift aannemen, wetende dat deze hem aangeboden wordt teneinde hem te bewegen, in srijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen;
feit 2, tweede gedachtenstreepje: enig geheim waarvan hij weet dat hij uit hoofde van ambt of wettelijk voorschrift verplicht is het te bewaren, opzettelijk schenden;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.E.M. Kranenbroek, voorzitter, mr. G. Perrick en mr. V. van Dam, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 3 april 2013.
Mr. G. Perrick is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
hij in de periode van 3 mei 2012 tot en met 28 mei 2012 te Utrecht en/of Nieuwegein, althans in het arrondissement Utrecht, in elk geval in Nederland, als (politie)ambtenaar (werkzaam bij de politie regio Utrecht) (een) gift(en) of (een) belofte(n) dan wel (een) dienst(en), te weten 50 Euro, althans(een) geldbedrag(en), heeft aangenomen,
wetende of redelijkerwijs vermoedende dat dit/deze geldbedrag(en), hem, verdachte, werd(en) aangeboden, gedaan of verleend teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening,
wetende of redelijkerwijs vermoedende dat dit/deze geldbedrag(en), hem, verdachte, werd(en) aangeboden, gedaan of verleend ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening is gedaan of nagelaten, te weten het
(vertrouwelijke) informatie uit politiesystemen (aan derden) (te) verstrekken en/of (aan derden) ter beschikking (te) stellen,
immers heeft hij, verdachte, een (aan hem door een derde verstrekt) kenteken (te weten [kenteken]) in (een) politiesyste(e)m(en) nagetrokken en/of met deze (vertrouwelijke) informatie verder gezocht in (een) politiesyst(e)em(en) en/of (vervolgens) de (aldus verkregen) (vertrouwelijke) informatie aan die/een derde doorgegeven en/of voor de (aldus verkregen) (vertrouwelijke) informatie van die/een derde (een) geldbedrag(en) ontvangen;
art 363 lid 1 ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht
hij in de periode van 3 mei 2012 tot en met 28 mei 2012 te Utrecht en/of Nieuwegein, althans in het arrondissement Utrecht, in elk geval in Nederland, een geheim waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift dan wel van vroeger ambt of beroep, te weten als (politie)ambtenaar (werkzaam bij de politie regio Utrecht), verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft hij, verdachte, een (aan hem door een derde verstrekt) kenteken (te weten [kenteken]) in (een) politiesyste(e)m(en) nagetrokken en/of met deze (vertrouwelijke) informatie verder gezocht in (een) ander(e) politiesyste(e)m(en) en/of (vervolgens) de (aldus verkregen) (vertrouwelijke) informatie aan die/een derde doorgegeven;
art 272 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
“hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 28 mei 2012 te Utrecht en/of Nieuwegein, althans in het arrondissement Utrecht, in elk geval in Nederland, (telkens) een geheim waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift dan wel van vroeger ambt of beroep, te weten als (politie)ambtenaar (werkzaam bij de politie regio Utrecht) , (telkens) verplicht was te bewaren, (telkens) opzettelijk heeft geschonden, immers heeft hij, verdachte, (telkens)
- (vertrouwelijke) informatie (waaronder informatie met betrekking tot een opgegeven kenteken) (telkens) afkomstig uit (een) politiesyste(e)m(en) aan [medeverdachte] [medeverdachte], geboren op [1980] te [geboorteplaats], verstrekt en/of ter beschikking gesteld
en/of
- (vertrouwelijke) informatie met betrekking tot [D], geboren [1979] te [geboorteplaats] (Marokko), (telkens) afkomstig uit (een) politiesyste(e)m(en) (aan genoemde [D] en/of aan derden) verstrekt en/of ter beschikking gesteld (zaakdossier 2)
en/of
- (vertrouwelijke) informatie met betrekking tot[A], geboren op [1981] te [geboorteplaats], (telkens) afkomstig uit (een) politiesyste(e)m(en) (aan genoemde [A] en/of aan derden) verstrekt en/of ter beschikking gesteld (zaakdossier 3)
en/of
- (vertrouwelijke) informatie met betrekking tot[B], geboren op [1983] te [geboorteplaats] en/of [C], geboren op [1972] te [geboorteplaats] en/of [F], geboren op [1975] te[geboorteplaats](Marokko), (telkens) afkomstig uit (een) politiesyste(e)m(en) (aan genoemde[B] en/of[C] en/of [F] en/of aan derden) verstrekt en/of ter beschikking gesteld (zaakdossier 4);
art 272 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij in of omstreeks de periode van 20 april 2012 tot en met 3 mei 2012 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en / of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en / of van een valse hoedanigheid en / of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en / of door een samenweefsel van verdichtsels, de politie regio Utrecht te bewegen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en / of listiglijk en / of bedrieglijk en / of in strijd
met de waarheid als volgt heeft gehandeld:
zijnde en / of hebbende hij, verdachte, en / of (één of meer van) zijn mededader(s) een (zogenaamd) "keuzeformulier arbeidsvoorwaarden" en/of een (zogenaamde) "fietsverklaring" en/of een aanvraagkaart voor een ENRA fietsverzekering ingevuld en/of ondertekend en/of ingediend teneinde in aanmerking te komen voor een belastingvrije vergoeding voor een fiets,
waarbij op het (zogenaamde) "keuzeformulier arbeidsvoorwaarden" bij "factuur fiets" een bedrag van 749 euro heeft/hebben ingevuld terwijl de kostprijs van de fiets 613 euro, alhans een ander bedrag, bedroeg en/of bij "factuur accessoires" 134, 80 euro heeft/hebben ingevuld terwijl voor deze fiets geen accessoires zijn besteld en/of geleverd en/of bij "een fietsverzekering" een bedrag van 163 euro werd vermeld terwijl voor deze fiets geen verzekering is afgesloten,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij in of omstreeks de periode van 20 april 2012 tot en met 3 mei 2012 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e) (zogenaamd) keuzeformulier arbeidsvoorwaarden) en/of een (zogenaamde) "fietsverklaring" en/of een aanvraagkaart voor een ENRA fietsverzekering, - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat/die geschrift(en) echt en onvervalst, terwijl uit dat gebruik enig nadeel kon ontstaan,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s) dit "keuzeformulier arbeidsvoorwaarden" en/of deze (zogenaamde) "fietsverklaring" en/of deze aanvraagkaart voor een ENRA fietsverzekering heeft/hebben ingeleverd bij de politie regio Utrecht (teneinde in aanmerking te komen voor een belastingvrije vergoeding voor een fiets)
en
bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s) op het (zogenaamde) "keuzeformulier arbeidsvoorwaarden" bij "factuur fiets" een bedrag van 749 euro heeft/hebben ingevuld terwijl de kostprijs van de fiets 613 euro, alhans een ander bedrag, bedroeg en/of bij "factuur accessoires" 134, 80 euro heeft/hebben ingevuld terwijl voor deze fiets geen accessoires zijn besteld en/of geleverd en/of bij "een fietsverzekering" een bedrag van 163 euro werd vermeld terwijl voor deze fiets geen verzekering is afgesloten;
art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht