ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ6049

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
SBR 12/2661
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen verbod op manifestatie door burgemeester Utrecht

In deze zaak hebben leden van Occupy beroep ingesteld tegen het verbod van de burgemeester van Utrecht om hun manifestatie op het plein aan de Korte Minrebroederstraat na 29 april 2012 voort te zetten. De manifestatie, die op 16 oktober 2011 begon, werd op 9 juli 2012 door Occupy zelf beëindigd. De rechtbank oordeelt dat er geen procesbelang meer bestaat, omdat de manifestatie niet meer plaatsvindt en er geen concrete plannen zijn voor een herhaling. De rechtbank concludeert dat een inhoudelijke beoordeling van het beroep geen feitelijke betekenis meer heeft, aangezien de situatie niet meer actueel is. De eisers hebben geen schade geleden en er zijn geen aanknopingspunten voor een toekomstig geschil. Daarom verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer op 29 maart 2013, en de eisers hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: SBR 12/2661
uitspraak van de meervoudige kamer van 29 maart 2013 in de zaak tussen
[eiser 1], te [woonplaats], en
[eiser 2], te Rotterdam, eisers
(gemachtigde: mr. M.A.R. Schuckink Kool),
en
de burgemeester van de gemeente Utrecht, verweerder
(gemachtigde: mr. H.P. de Keijzer).
Procesverloop
Bij besluit van 23 april 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de demonstratie van (de leden van) het samenwerkingsverband Occupy Utrecht (verder: Occupy) op het plein voor het stadhuis aan de Korte Minrebroederstraat te Utrecht verboden met ingang van 29 april 2012.
Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek bij zijn uitspraak van 25 april 2012 toegewezen, in die zin dat het bestreden besluit van 23 april 2012, voor zover daarin is bepaald dat Occupy na 30 april 2012 niet mag terugkeren op het plein aan de Korte Minrebroederstraat, wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
Bij besluit van 1 juli 2012 (het bestreden besluit), verzonden op 9 juli 2012, heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard. Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2013. [eiser 1] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. [eiser 2] is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
Overwegingen
1. Op deze zaak is gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht nog het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekendgemaakt voor 1 januari 2013.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Op 16 oktober 2011 is Occupy begonnen met een manifestatie op het plein bij het stadhuis aan de Korte Minrebroederstraat te Utrecht.
Van deze manifestatie heeft Occupy verweerder op 18 oktober 2011 door middel van een kennisgeving achteraf als bedoeld in artikel 2:6 van de Algemene plaatselijke verordening Utrecht 2010 op de hoogte gesteld. Op 19 oktober 2011 heeft verweerder aan Occupy voor de manifestatie een bewijs van kennisgeving afgegeven, met daarin opgenomen een aantal voorwaarden. Ten tijde van de jaarwisseling heeft Occupy het plein aan de Korte Minrebroederstraat in overleg met verweerder tijdelijk verlaten. Na de jaarwisseling is Occupy weer teruggekeerd op het plein, onder dezelfde voorwaarden en afspraken, maar dan aan de andere kant van het plein. Per e-mailbericht van 11 april 2012 heeft verweerder aan Occupy onder meer laten weten dat het plein aan de Korte Minrebroederstraat op 28 april 2012 ontruimd dient te worden en dat een terugkeer op deze locatie niet zal worden toegestaan. Bij besluit van 23 april 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de demonstratie verboden met ingang van 29 april 2012.
3. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek bij zijn uitspraak van 25 april 2012 toegewezen, in die zin dat het bestreden besluit van 23 april 2012, voor zover daarin is bepaald dat Occupy na 30 april 2012 niet mag terugkeren op het plein aan de Korte Minrebroederstraat, wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
4. Na Koninginnedag is Occupy weer teruggekeerd op dezelfde locatie aan de Korte Minrebroederstraat. In overleg met verweerder is afgesproken om uit te wijken gedurende het EK voetbal in juni 2012. Daarna is Occupy weer teruggekeerd op het plein. In de nacht van 8 op 9 juli 2012 heeft er een incident plaatsgevonden, waardoor Occupy op 9 juli 2012 vanwege veiligheidsoverwegingen heeft besloten om het kampement te beëindigen. Na de beëindiging van het kampement ter plaatse op 9 juli 2012 is er geen nieuwe manifestatie van Occupy geweest op het plein aan de Korte Minrebroederstraat. Wel heeft Occupy zijn activiteiten op andere wijze voortgezet. Zo zijn er elders bijeenkomsten georganiseerd en is de online campagne doorgegaan.
5. Nu de manifestatie van Occupy op de Korte Minrebroederstraat op 9 juli 2012 is geëindigd ziet de rechtbank zich ambtshalve gesteld voor de vraag of er nog procesbelang bestaat bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit.
6. Naar vaste rechtspraak is er sprake van voldoende procesbelang indien het resultaat, dat de indiener van een beroepschrift met het instellen van beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Daarnaast kan er procesbelang zijn gelegen in de omstandigheid dat zich tussen dezelfde partijen in de toekomst een soortgelijk geschil kan voordoen (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 26 januari 2011, LJN: BP2101). Er kan eveneens sprake zijn van procesbelang wanneer de betrokkenen stellen schade te hebben geleden ten gevolge van de bestreden bestuurlijke besluitvorming (zie hiervoor de uitspraak van de ABRvS van 5 juni 2002, LJN: AE3664).
7. Eisers hebben ten aanzien van het procesbelang ter zitting aangevoerd dat zij vooral een ‘mentaal belang’ hebben bij een inhoudelijke uitspraak. Er zijn bij verschillende rechtbanken procedures geweest, echter dat waren tot nu toe allemaal procedures in voorlopige voorzieningen. Occupy heeft belang bij een oordeel van de rechtbank in een bodemprocedure. Verder is het procesbelang volgens eisers gelegen in de proceskosten en het griffierecht. Mocht de rechtbank tot het oordeel komen dat daarin onvoldoende procesbelang is gelegen, dan wordt subsidiair verzocht om toch een oordeel te geven over de proceskosten, zodat daaruit afgeleid kan worden of het besluit van verweerder al dan niet rechtmatig is.
8. Gelet op de uitspraak van de ABRvS van 24 augustus 2005 (LJN: AU1396) kan geen uitspraak van de bestuursrechter worden gevraagd uitsluitend vanwege de principiële betekenis ervan. Het door eisers gestelde mentale belang bij een inhoudelijke uitspraak is dan ook onvoldoende om tot een inhoudelijke beoordeling van het beroep over te gaan. Dat geldt eveneens voor de enkele wens om in een bodemprocedure een uitspraak te krijgen van de rechtbank. Ten aanzien van de proceskosten overweegt de rechtbank dat een veroordeling in de proceskosten ook kan plaatsvinden zonder dat het geschil inhoudelijk wordt beoordeeld. Het belang bij een oordeel op het verzoek om proceskosten is dan ook onvoldoende om procesbelang bij een uitspraak op het beroep aan te nemen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 18 september 2002, LJN: AE7797).
9. Voorts zijn er onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat het resultaat dat eisers met hun beroep nastreven nog daadwerkelijk kan worden bereikt dan wel dat het resultaat van een inhoudelijke beoordeling van het beroep nog feitelijk betekenis kan hebben.
Het resultaat dat eisers met hun beroep nastreven is een doorbreking van het verbod om de manifestatie in de vorm van een kampement op het plein aan de Korte Minrebroederstraat na 29 april 2012 voort te zetten. De manifestatie is echter op 9 juli 2012 uit eigen beweging geëindigd. Na 9 juli 2012 is Occupy niet meer teruggekeerd op het plein aan de Korte Minrebroederstraat. Tussen het beëindigen van de manifestatie en de zitting op 15 februari 2013 zijn ruim zeven maanden verstreken waarin geen manifestaties hebben plaatsgevonden op het plein. Ter zitting is bovendien gebleken dat er geen sprake is van een concreet plan om na een opheffing van het verbod de manifestatie in dezelfde vorm voort te zetten. Gelet op die omstandigheden kan, wanneer er in de toekomst weer een kampement zou worden opgezet op het plein, naar het oordeel van de rechtbank niet meer gesproken worden van een voortzetting van de op 9 juli 2012 geëindigde manifestatie. Indien een nieuw kampement wordt opgezet is sprake van een nieuwe manifestatie waarvan eisers, overeenkomstig de daarvoor gestelde eisen, melding dienen te maken bij verweerder. Verweerder dient vervolgens op grond van de feiten en omstandigheden zoals die zich dan voordoen en op grond van de dan geldende regelgeving een nieuw besluit te nemen ten aanzien van die manifestatie. Gelet daarop kan een inhoudelijke uitspraak over het bestreden besluit ten aanzien van het verbod per 29 april 2012 geen feitelijke betekenis meer hebben, zodat eisers in die zin geen procesbelang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
10. De rechtbank heeft ook onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat zich in de nabije toekomst tussen dezelfde partijen een soortgelijk geschil, namelijk een manifestatie in de vorm van een kampement op het plein aan de Korte Minrebroederstraat, zal voordoen. [eiser 1] heeft ter zitting naar voren gebracht dat niet is uitgesloten dat er in de toekomst nog nieuwe acties gevoerd zullen worden. Op het moment van de zitting was echter nog niet duidelijk op welke locatie, op welke termijn en in welke vorm deze mogelijke acties gevoerd zullen gaan worden. Evenmin was bekend welke personen bij die toekomstige acties betrokken zullen zijn, nu daar nog verschillende overleggen over gevoerd dienen te worden. Uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat het onaannemelijk is dat zich in de nabije toekomst een soortgelijk geschil zal voordoen tussen eisers en verweerder, zodat daarin geen procesbelang is gelegen.
11. Eisers hebben niet gesteld schade te hebben geleden ten gevolge van het bestreden besluit. Ook daarin ligt dus geen procesbelang.
12. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat eisers geen procesbelang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
13. Nu het beroep niet-ontvankelijk is, ziet de rechtbank geen aanleiding om tegemoet te komen aan het verzoek van eisers om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Veenendaal, voorzitter, en mr. J.R. van Es-de Vries en mr. B.J. van Ettekoven, leden, in aanwezigheid van mr. L.N. Foppen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.