RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
afdeling Civiel recht
kantonrechter
zaaknummer: 710201 UC EXPL 10-13532 MEH 4215
[eiser],
mede handelend onder de naam [eiser] Onderhoudsbedrijf,
wonend te [woonplaats]
verder te noemen: [eiser]
eiser,
gemachtigde: ABC Incasso BV,
[gedaagde],
wonend te [woonplaats]
verder te noemen: [gedaagde]
gedaagde,
gemachtigde: mr. C. Maat.
1.1. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 november 2012;
- de akte met een productie van [eiser];
- de antwoordakte met producties van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. De kantonrechter blijft bij en bouwt voort op het tussenvonnis van 21 november 2012. In dit vonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat [eiser] geslaagd is in zijn bewijsopdracht voor zover deze betrekking heeft op het schilderen van:
- de muren en de plafonds van de woonkamer en de keuken;
- de trap van de benedenverdieping naar de eerste verdieping;
- het plafond in de badkamer.
Met betrekking tot de overige gestelde schilderwerkzaamheden is geoordeeld dat [eiser] niet in zijn bewijsopdracht is geslaagd, zodat zijn vordering tot betaling van de factuur van 29 december 2009 met nummer 29/2009 zal worden afgewezen, voor zover deze factuur betrekking heeft op deze overige schilderwerkzaamheden.
Omdat deze factuur geen onderscheid maakt tussen de verschillende werkzaamheden, is [eiser] in de gelegenheid gesteld de factuur bij akte alsnog te specificeren en aan de hand van deze specificatie toe te lichten op welk bedrag hij aanspraak meent te kunnen maken.
2.2. In zijn akte brengt [eiser] een nieuwe factuur met nummer 21/2009 ten bedrage van € 5.500,- (exclusief BTW) in het geding. Vanwege de destijds geldende competentiegrens is van deze factuur geen betaling gevorderd, aldus [eiser]. Volgens [eiser] heeft hij in totaal € 8.500,- (exclusief BTW) aan schilderwerkzaamheden in rekening gebracht, namelijk bij de factuur van 29 december 2009 met nummer 29/2009 van € 3.000,- (exclusief BTW) – waarvan in deze procedure betaling is gevorderd – en de nieuwe factuur.
Op basis van een uurloon van € 15,- heeft [eiser] berekend dat hij in totaal ruim 566 uren aan schilderwerkzaamheden heeft verricht. De tijd die gemoeid is met de werkzaamheden waarvan in rechte vast is komen te staan dat hij deze heeft verricht of laten verrichten (zie r.o. 2.1), heeft [eiser] berekend op 255 uren. Uitgaande van een uurtarief van € 15,- bedraagt de vordering € 3.850,-, aldus nog steeds [eiser]. Omdat dit meer is dan is gevorderd, beperkt [eiser] zich tot hetgeen in deze procedure is gevorderd.
2.3. In zijn antwoordakte voert [gedaagde] aan dat hij heeft geprobeerd een regeling met [eiser] te treffen. Ter onderbouwing hiervan verwijst hij naar e-mailcorrespondentie tussen hem en [naam]van ABC Incasso) en naar twee mails van laatstgenoemde aan mr. Maat. Tot een regeling is het niet gekomen. [gedaagde] stelt in zijn akte voor – gelet op het tussenvonnis van 21 november 2012 – een bedrag van € 500,- te betalen. Kennelijk bedoelt hij hiermee te zeggen dat de schilderwerkzaamheden waarvan na bewijslevering is komen vast te staan dat [eiser] deze heeft (laten) uitvoeren, een bedrag van € 500,- waard zijn.
2.4. De kantonrechter oordeelt als volgt. Het in zijn vordering betrekken van de nieuwe factuur kan niet anders opgevat worden dan als een vermeerdering van eis in de zin van artikel 130 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering. Op grond van dit artikel is de eiser bevoegd zijn eis te vermeerderen, zolang geen eindvonnis is gewezen. De gedaagde is bevoegd hiertegen bezwaar te maken als de vermeerdering in strijd is met de eisen van een goede procesorde. De rechter kan op dezelfde grond ambtshalve een vermeerdering van eis buiten beschouwing laten.
2.5. Uit de antwoordakte is niet op te maken dat [gedaagde] de stellingen van [eiser] als een eisvermeerdering heeft opgevat. [gedaagde] heeft in elk geval geen bezwaar gemaakt tegen de eisvermeerdering. De kantonrechter stelt vast dat de antwoordakte is ondertekend door [gedaagde] in persoon. Hierom – en mede gelet op de inhoud van de akte – moet het ervoor worden gehouden dat mr. Maat, de raadsvrouwe van [gedaagde], niet betrokken is geweest bij het maken van deze akte. De griffie van de rechtbank heeft telefonisch contact opgenomen met het kantoor van mr. Maat en vernomen dat zij zich niet als advocaat/gemachtigde van [gedaagde] heeft onttrokken. Hoewel de gevolgen van het op eigen naam indienen van een antwoordakte in beginsel voor rekening en risico van [gedaagde] komt, ziet de kantonrechter aanleiding ambtshalve te onderzoeken of de eisvermeerdering buiten beschouwing gelaten moet worden.
2.6. In deze tamelijk lange procedure, die is begonnen met de dagvaarding van 12 augustus 2010, heeft [eiser] betaling gevorderd van de factuur van 29 december 2009 van € 3.180,- (inclusief BTW). Deze factuur heeft volgens [eiser] betrekking op schilderwerkzaamheden.
Nadat partijen hun conclusies van repliek en dupliek hebben genomen, heeft op 16 augustus 2011 een comparitie plaatsgevonden. Tijdens deze comparitie heeft tussen partijen een uitgebreid debat plaatsgevonden over de aard en de omvang van de schilderwerkzaamheden die [eiser] stelt uitgevoerd te hebben en die ten grondslag liggen aan de factuur waarvan hij betaling vordert.
Na de comparitie hebben partijen nogmaals conclusies uitgewisseld, waarna [eiser] bij vonnis van 2 november 2011 in de gelegenheid is gesteld te bewijzen dat hij de schilderwerkzaamheden heeft verricht die ten grondslag liggen aan de factuur van 29 december 2009.
Na enquête en contra-enquête hebben partijen (antwoord)conclusies na getuigenverhoor genomen, waarna de kantonrechter in zijn tussenvonnis van 21 november 2012 heeft geoordeeld dat [eiser] deels in zijn bewijs is geslaagd. Dit oordeel brengt mee dat een deel van de factuur door [gedaagde] betaald zou hoeven te worden.
Pas in zijn r.o. 1.1 genoemde akte van 2 januari 2013 stelt [eiser] zich op het standpunt dat deze factuur niettemin volledig betaald zou moeten worden, omdat hij voor deze werkzaamheden ook een andere factuur heeft gestuurd, welke factuur in deze procedure geen onderwerp van geschil is geweest.
2.7. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] zijn eis in een ontoelaatbaar laat stadium van de procedure vermeerderd, waarmee hij handelt in strijd met de eisen van een goede procesorde. Van [eiser] mag – uitzonderlijke situaties daargelaten – verwacht worden dat hij de relevante gegevens inmiddels op een rijtje heeft. Bij uitzonderlijke situaties moet gedacht worden aan onvoorziene ontwikkelingen van feitelijke of juridische aard of aan een aan [gedaagde] toe te rekenen verkeerde voorstelling van zaken bij [eiser] (vgl. hof Den Bosch 23 oktober 2012, LJN: BY1771). De kennelijke wens van [eiser] zijn vordering te beperken in verband met de competentiegrens is geen uitzonderlijke situatie.
2.8. Daar komt bij dat [eiser] steeds de indruk heeft gewekt dat uitsluitend de factuur van 15 december 2009 met nummer 29/2009 betrekking had op schilderwerkzaamheden. De kantonrechter overweegt daartoe als volgt.
In zijn dagvaarding betrekt [eiser] de stelling dat hij ter zake van schilderwerkzaamheden de factuur van 15 december 2009 aan [gedaagde] heeft gestuurd. Uitsluitend van deze factuur vordert hij betaling. [eiser] maakt in zijn dagvaarding geen melding van andere onbetaald gebleven facturen. Ook blijkt uit niets dat hij zijn vordering heeft beperkt in verband met de destijds geldende competentiegrens, zoals hij nu stelt.
In zijn conclusie van repliek stelt [eiser] dat hij het pand van [gedaagde] totaal heeft gerestaureerd. De werkzaamheden die hij heeft verricht, betroffen volgens hem niet alleen schilderwerkzaamheden, maar ook onder meer het plaatsen van sanitair en de restauratie van de water- en elektrische installatie. Pas in zijn bij de conclusie van repliek gevoegde brief van 1 mei 2010 aan [gedaagde] noemt [eiser] ook de factuur met nummer 21/2009 (zie r.o. 2.3 van het vonnis van 2 november 2011), maar omdat [eiser] steeds het standpunt heeft ingenomen dat [gedaagde] in gebreke is gebleven de factuur voor het schilderwerk te betalen, heeft hij de indruk gewekt dat de factuur met nummer 21/2009 op de overige werkzaamheden betrekking heeft.
Omdat [gedaagde] zijn verweer heeft gebaseerd op de stelling dat alleen de factuur van 15 december 2009 betrekking heeft op schilderwerkzaamheden, zal hij door de eisvermeerdering in zijn verdediging worden bemoeilijkt.
2.9. Tot slot stelt de kantonrechter vast dat [eiser] tijdens zijn verhoor op 13 maart 2012 heeft verklaard dat met het schilderen zeker 200 uur gemoeid zijn (zie r.o. 2.2 van het vonnis van 21 november 2012). In zijn laatste akte betrekt hij de stelling dat hij ruim 566 uur bezig is geweest met schilderen. Om duidelijkheid te verkrijgen over dit aanmerkelijke verschil in uren, zou een nieuw onderzoek nodig zijn, waarmee de procedure onredelijk wordt vertraagd.
2.10. Gelet op al het voorgaande zal de kantonrechter de eisvermeerdering ambtshalve buiten beschouwing laten. Dit oordeel brengt mee dat uitsluitend de factuur van 15 december 2009 in de beoordeling wordt betrokken. Omdat [eiser] geen duidelijkheid heeft gegeven over de vraag welk deel van deze factuur betrekking heeft op de werkzaamheden waarvan in rechte is komen vast te staan dat hij die heeft verricht, zal de kantonrechter de waarde zelfstandig schattenderwijs vaststellen.
2.11. [eiser] heeft gesteld dat hij de volgende zaken/ruimtes heeft (laten) schilderen:
- de hal beneden;
- de woonkamer en de keuken: de muren en de plafonds en de kozijnen;
- overig houtwerk beneden, zoals deuren en kozijnen;
- de WC beneden: de muur en het plafond en het houtwerk;
- de trap van de benedenverdieping naar de eerste verdieping: het gehele trappenhuis;
- de eerste verdieping: alle muren en plafonds, alle kozijnen en alle deuren op één deur na;
- de trap naar de zolder;
- de zolderverdieping.
Vast is komen te staan dat [eiser] alleen de muren en de plafonds van de woonkamer en de keuken, de trap van de benedenverdieping naar de eerste verdieping en het plafond in de badkamer op de eerste verdieping heeft geschilderd (zie r.o. 2.1). Dit is in kwantitatief opzicht slechts een klein gedeelte van de totale gestelde schilderwerkzaamheden. Gelet hierop – en mede gelet op het feit dat het schilderen van houtwerk in het algemeen bewerkelijker is dan het schilderen van grote vlakken als muren en plafonds – is de kantonrechter van oordeel dat 25% van de factuur van 15 december 2009 voor betaling in aanmerking komt. Dit leidt ertoe dat [gedaagde] veroordeeld zal worden tot betaling van een bedrag van € 795,- (inclusief BTW).
Rente, buitengerechtelijke (incasso)kosten en proceskosten
2.12. [gedaagde] heeft op zichzelf geen verweer gevoerd tegen de gevorderde wettelijke handelsrente vanaf 14 dagen na factuurdatum (zijnde 30 december 2009). De kantonrechter is echter van oordeel dat voor vergoeding van de handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a van het Burgerlijk Wetboek (BW) in dit geval geen plaats is, omdat geen sprake is van een handelstransactie als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder 1 van de Richtlijn 2000/35/EG, PbEG L 200/35 van 8 augustus 2000. Dit betekent dat de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW zal worden toegewezen.
2.13. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso)kosten zal – mede gelet op de door deze rechtbank gevolgde aanbevelingen van het Rapport Voorwerk II – worden afgewezen. [eiser] heeft nagelaten een omschrijving te geven van de voor zijn rekening verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden. De kosten waarvan hij vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
2.14. Omdat beide partijen gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten op de in het dictum te vermelden wijze worden gecompenseerd.
3.1. veroordeelt [gedaagde] aan [eiser] te betalen een bedrag van € 795,00, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 30 december 2009 tot de voldoening,
3.2. compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt,
3.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann, kantonrechter, en is bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2013.