ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ5827

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
16-656579-12 [P]
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen poging tot carjacking en voorhanden hebben van een alarmpistool

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 maart 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met anderen op 11 december 2012 in Utrecht heeft geprobeerd een auto te stelen, een zogenaamde 'carjacking'. De verdachte en zijn medeverdachten hebben zich rondom de auto van het slachtoffer gepositioneerd, waardoor het slachtoffer niet kon weg rijden. De verdachte heeft bijgedragen aan de uitvoering van het delict door de bedreiging met een wapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten zich bewust waren van hun daden en dat er sprake was van een nauwe samenwerking. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en getuigen als bewijs gebruikt voor de veroordeling.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot diefstal met geweld en het voorhanden hebben van een alarmpistool. De verdachte heeft verklaard dat hij het wapen onder druk van een medeverdachte heeft aangenomen, maar de rechtbank heeft dit verweer verworpen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en heeft rekening gehouden met zijn positieve justitiële documentatie. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 15 maanden opgelegd, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclasseringstoezicht. Het in beslag genomen alarmpistool is onttrokken aan het verkeer, omdat het ongecontroleerde bezit daarvan een risico voor de veiligheid van anderen met zich meebrengt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16-656579-12 [P]
vonnis van de meervoudige strafkamer van 20 maart 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1989] te [geboorteplaats]
wonende de Utrecht
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Haarlem te Haarlem
raadsvrouw mr. P.M.A.C. van de Wouw, advocaat te Utrecht
1 Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 6 maart 2013, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1: op 11 december 2012 in Utrecht samen met anderen heeft gepoogd om onder bedreiging met een vuurwapen een auto te stelen (‘carjacking’);
feit 2: op 11 december 2012 in Utrecht samen met anderen een pistool voorhanden heeft gehad.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem ten laste gelegde feiten heeft begaan. Ten aanzien van feit 1 baseert hij zich hierbij op de verklaringen van aangeefster [slachtoffer], op de getuigenverklaring van [getuige] en op de verklaringen van verdachte en de medeverdachten [medeverdachte1] Ten aanzien van feit 2 baseert hij zich op de voornoemde aangifte van [slachtoffer], op het proces-verbaal van bevindingen over de aanhouding van verdachte en de medeverdachten en op de verklaringen van verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2].
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken, nu er geen sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten. Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de verdediging geen verweer gevoerd.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank overweegt omtrent het ten laste gelegde feit het volgende .
Aangeefster [slachtoffer] heeft het volgende verklaard. Op 11 december 2012 is zij met haar auto naar huis gereden. Zij heeft een rode Alfa Romeo Mito. Zij heeft haar auto geparkeerd in de Noorderstraat in Utrecht en zag toen drie personen om haar auto heen. De man die links van haar naast de auto kwam staan wordt door de aangeefster dader 1 genoemd. Eén man stond echt naast haar aan de bestuurderszijde, een andere aan de bijrijderskant en de derde voor de motorkap. Diegene die links van haar stond, stond echt direct naast haar auto. Degene aan de bijrijderskant stond dichtbij, ongeveer een halve meter van de bijrijdersstoel. En degene bij de motorkap stond recht voor de bumper. Indien de aangeefster weg zou rijden, dan had zij de man aan de linkerkant moeten aanrijden. Als zij recht vooruit was gaan rijden, dan had zij de man voor zich geraakt. De aangeefster hoorde toen opeens “pok pok” op het raam links van haar. De man tikte met een wapen tegen haar raam aan. Zij zag de loop van het pistool, die op haar hoofd was gericht. Dader 1 riep iets tegen haar zoals “uitstappen”. Zij stapte toen uit de auto. Toen zij naast de auto stond hoorde zij dader 1 tegen haar zeggen: “rennen, rennen”. Zij is toen naar de hoek van de straat gerend, dit duurde ongeveer 20 seconden. Zij zag dader 1 toen gebogen bij haar autodeur staan. De autodeur stond open, één man stond gebogen met zijn hoofd in de auto en de andere twee mannen stonden er omheen. Op het moment dat er twee meisjes kwamen aangefietst, renden de mannen weg. Zij renden richting de Van Asch van Wijckskade.
De getuige [getuige] heeft verklaard dat zij op 11 december 2012 met een vriendin op de Noorderstraat te Utrecht fietste en dat er op het trottoir drie mannen renden. Eén van deze mannen had een bivakmuts over zijn hoofd. De drie mannen renden vervolgens rechts de Van Asch van Wijckskade op.
Verdachte heeft op 12 december 2012 het volgende verklaard. De dag daarvoor - de rechtbank leidt daaruit af, op 11 december 2012 - zijn hij, [medeverdachte 2] en [naam] naar Overvecht gereden. Toen zijn zij met zijn drieën gaan lopen. Verdachte zag dat er een rode of oranje auto aan het parkeren was voor hen. Op een gegeven moment hoorde hij getik tegen een ruit. Hij hoorde duidelijk ‘tik tik tik’ en herkende dit geluid als metaal tegen glas. Hij zag dat [medeverdachte 2] bij die rood/oranje auto stond. Verdachte heeft tevens verklaard dat ze inderdaad met zijn drieën waren en dat [medeverdachte 2] met een pistool begon te bonken op het raam van een auto. Ze zijn daarna met zijn drieën verder gelopen.
Medeverdachte [medeverdachte1] heeft op 13 december 2012 het volgende verklaard. Twee dagen daarvoor - de rechtbank leidt daaruit af, op 11 december 2012 - werd hij opgehaald door [medeverdachte 2] en [verdachte]. Ze hebben een rondje gereden met de auto en zijn daarna gaan lopen. Er stopte een auto en toen richtte [medeverdachte 2] een wapen op het raam. Er zat een vrouw in de auto. Het was een kleine donkerrode auto. Hij zag dat [medeverdachte 2] een vuurwapen trok voor het raam, bij de deur en het op die mevrouw richtte. Hij hoorde hem zeggen: “Nu uitstappen”. Toen stapte zij uit en rende zij weg. Daarna begonnen [medeverdachte 2] en [verdachte] te rennen en is hij met hen meegerend. De roepnaam van [medeverdachte1] is [naam].
Bewijsoverweging
De rechtbank leidt uit de samenhang tussen de verklaringen van verdachte en de medeverdachte [medeverdachte1] af dat verdachte met ‘[naam]’ die medeverdachte [medeverdachte1] bedoelt.
De rechtbank verwerpt op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen het verweer van de raadsvrouw, dat geen sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten. Verdachte en de medeverdachten hebben zichzelf op een dusdanige wijze rondom de auto van het slachtoffer gepositioneerd, dat zij belet werd om weg te rijden. De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat verdachte heeft bijgedragen aan de feitelijke uitvoering van het delict. Vervolgens heeft medeverdachte [medeverdachte 2] het slachtoffer onder bedreiging van een pistool gedwongen om uit te stappen. [medeverdachte 2] heeft zich, toen het slachtoffer wegrende, in de auto gebogen, terwijl verdachte en medeverdachte [medeverdachte1] ook naar de auto zijn gelopen en gedurende minstens 20 seconden daar zijn blijven staan. Daarna zijn de verdachten gezamenlijk weggerend. De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat verdachte zich bewust was van wat er gaande was en bij de uitvoering van het feit betrokken was.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank overweegt omtrent het ten laste gelegde feit het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat, toen ze met zijn drieën verder zijn gelopen, [medeverdachte 2] hem onderweg het wapen gaf. [medeverdachte 2] zei dat hij zijn trui moest optillen. Toen hij dat deed stopte [medeverdachte 2] het wapen in zijn broeksband. Toen de politie kwam aanrijden is hij (verdachte) gaan rennen en heeft hij het pistool onder een auto gegooid.
De politie heeft verdachte te voet achtervolgd en heeft hem aangehouden. Daarna werd onder een auto een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aangetroffen en in beslag genomen. Dit voorwerp is een start-/alarmpistool van het merk Kimar, model 85 AUTO, kaliber 9mm. Het is een wapen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie III, onder 4, van de Wet wapens en munitie.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op 11 december 2012 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een personenauto (merk Alfa Romeo), geheel toebehorende aan [slachtoffer] en daarbij de voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, tezamen en in vereniging met anderen als volgt heeft gehandeld: zijnde en/of hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededaders
- om de (personen)auto van die [slachtoffer] heen gaan staan en
- met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het raam van die (personen)auto getikt en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het hoofd van die [slachtoffer] gericht en
- tegen die [slachtoffer] geroepen/gezegd: “uitstappen” en nadat die [slachtoffer] uit de auto was gestapt “rennen, rennen”, althans (telkens) woorden van gelijke aard en/of strekking,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
op 11 december 2012 te Utrecht een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk onbekend, model 85 kaliber 8mm, categorie III sub 4), voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
feit 1: poging tot diefstal voorafgegaan of vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
5.2.1 Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij niet strafbaar is vanwege psychische overmacht. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte het pistool onder dwang van medeverdachte [medeverdachte 2] aannam en dat van hem niet gevergd kon worden dat hij zich distantieerde. De raadsvrouw wijst hierbij op een rapport van C.J.F. Kemperman, psychiater/neuroloog, van 22 juni 2012, waaruit blijkt dat verdachte moeite heeft met informatieverwerking.
5.2.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat van psychische overmacht geen sprake was.
5.2.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het beroep op psychische overmacht. Zij overweegt hiertoe dat niet aannemelijk is geworden dat de druk die medeverdachte [medeverdachte 2] op verdachte heeft uitgeoefend - wat daar ook van zij - zodanig was, dat hierdoor zijn wilsvrijheid was aangetast en hij die druk redelijkerwijze niet behoefde te weerstaan. Van iemand van de leeftijd van verdachte kan in het algemeen redelijkerwijze gevergd worden dat hij in een dergelijke situatie weerstand biedt en/of zich distantieert. Hoewel uit voornoemd psychiatrisch rapport volgt dat bij verdachte sprake is van subtiele cognitieve klachten, is niet aannemelijk geworden dat deze zich uiten in het niet kunnen verwerken van informatie, zodat dit rapport geen aanleiding geeft tot een andersluidende conclusie. Het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies biedt hiervoor evenmin een aanknopingspunt. Bovendien acht de rechtbank bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft (mede)gepleegd en dus nauw en bewust heeft samengewerkt met de medeverdachte bij het onder bedreiging van een pistool proberen weg te nemen van een auto. Onder die omstandigheden kan niet worden gezegd dat verdachte bloot stond aan een externe drang waaraan hij redelijkerwijs geen weerstand behoefde te bieden.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van overige omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 19 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die Reclassering Nederland hem geeft, ook als dat inhoudt het volgen van een behandeling of training.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van oordeel dat kan worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De raadsvrouw wijst erop dat verdachte open staat voor reclasseringstoezicht en, in verband met zijn medische klachten, voor alternatieve strafoplegging in de vorm van een taakstraf of elektronisch toezicht.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot ‘carjacking’, waarbij zij hebben getracht om, onder bedreiging van een wapen, zich de auto toe te eigenen. Dit is een zeer ernstig feit, dat heeft geleid tot een ingrijpende aantasting van de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Het bedreigende karakter van het handelen van verdachte kan voor haar grote psychische gevolgen hebben, waardoor zij zich bovendien nog lange tijd onveilig kan voelen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Verdachte heeft daarnaast een alarmpistool voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van dit soort wapens brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich. Feiten als de bewezen verklaarde veroorzaken bovendien gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. Ook dat rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf van een aanzienlijke duur. Bij het bepalen van de straf neemt de rechtbank de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting als uitgangspunt. Er is weliswaar geen oriëntatiepunt voor carjacking, maar wel voor straatroof. Dit oriëntatiepunt gaat uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden bij straatroof met licht geweld. De rechtbank acht carjacking daarmee in zekere zin vergelijkbaar, met dien verstande dat zij zwaar tilt aan het te stelen object, dat over het algemeen een grotere waarde vertegenwoordigt.
De rechtbank heeft het voorgaande als uitgangspunt genomen bij het bepalen van de hoogte van de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf. In strafverzwarende zin heeft de rechtbank meegewogen de aard van de bedreiging, namelijk het richten van een niet van een vuurwapen te onderscheiden alarmpistool op het hoofd van het slachtoffer. Daarnaast heeft de rechtbank in strafverzwarende zin meegewogen dat de carjacking in vereniging is gepleegd.
De rechtbank heeft wat betreft de persoon van verdachte in voor hem positieve zin kennisgenomen van het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 28 januari 2013, waaruit blijkt dat verdachte nooit eerder is veroordeeld.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend is.
De rechtbank acht het voorts van belang dat verdachte zich na de beëindiging van het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf laat begeleiden door de reclassering en zo nodig wordt behandeld of een training volgt. Zij zal hiertoe bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf verbinden.
7 Het beslag
Het in beslag genomen alarmpistool dient naar het oordeel van de rechtbank te worden onttrokken aan het verkeer. Het bewezen geachte feit is begaan met betrekking tot dit voorwerp en het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet of het algemeen belang.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de overige onder hem in beslag genomen voorwerpen, te weten kleding en schoeisel. Deze voorwerpen zijn niet vatbaar voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 45, 57 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: poging tot diefstal voorafgegaan of vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- omdat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- omdat verdachte geen medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- omdat verdachte tijdens de proeftijd (één van) de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat verdachte zich binnen 5 dagen na vrijlating meldt bij Reclassering Nederland op het volgende adres: Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht. Hierna moet hij zich gedurende een door Reclassering Nederland te bepalen periode blijven melden zo frequent als Reclassering Nederland dat noodzakelijk acht;
- dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, ook als dat inhoudt het volgen van een behandeling of training;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- onttrekt aan het verkeer het in beslag genomen alarmpistool (goednummer G784432);
- gelast de teruggave van de in beslag genomen voorwerpen, te weten kleding en schoeisel (goednummers G783884, G783887, G783889, G783895, G783898, G783902, G783909, G783911 en G783912).
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter, mr. R.P. den Otter en mr. V. van Dam, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. de Meulder, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 20 maart 2013.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 11 december 2012 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een personenauto (merk Alfa Romeo), althans enig goed van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij de voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of (een) aan andere deelnemer(s) van dat misdrijf hetzij vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, als volgt heeft gehandeld: zijnde en/of hebbende hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s)
- om de (personen)auto van die [slachtoffer] heen gaan staan en/of
- met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het raam van die (personen)auto getikt en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op (het hoofd van) die [slachtoffer] gericht, in elk geval (dreigend) aan die [slachtoffer] getoond en/of
- tegen die [slachtoffer] geroepen/gezegd: “uitstappen” en/of (nadat dit [slachtoffer] uit de auto was gestapt “rennen, rennen”, althans (telkens) woorden van gelijke aard en/of strekking,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
2.
hij op of omstreeks 11 december 2012 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of met anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk onbekend, model 85 kaliber 8mm, categorie III sub 4), voorhanden heeft gehad.