ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ5572

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
337164 / HARK 13-36
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in strafzaak tegen verzoeker

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 maart 2013 een wrakingsverzoek behandeld dat was ingediend door de verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. I. Appel. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de rechters mrs. Iedema en Oostendorp, die betrokken waren bij de strafzaak tegen de verzoeker. De procedure begon met een schriftelijk wrakingsverzoek van 30 januari 2013, gevolgd door verweren van de betrokken rechters. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 februari 2013 waren de verzoeker en zijn raadsman aanwezig, evenals mr. M. Iedema. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden beoordeeld die aanleiding gaven voor het wrakingsverzoek, waarbij de normen van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 6 van het EVRM in acht zijn genomen.

De rechtbank concludeerde dat er geen objectieve feiten of omstandigheden waren die de vrees van de verzoeker voor een gebrek aan onpartijdigheid van de rechters konden rechtvaardigen. De rechters Iedema en Oostendorp hebben gemotiveerd weersproken dat de voorzitterswissel invloed heeft gehad op hun beslissingen. De rechtbank oordeelde dat de rechters uit hoofde van hun aanstelling vermoed worden onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. Aangezien er geen dergelijke omstandigheden waren, werd het wrakingsverzoek afgewezen.

De rechtbank heeft de beslissing op schrift gesteld en deze is openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open. De rechtbank heeft bepaald dat de strafzaak tegen de verzoeker moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingslocatie Lelystad
Zaaknummer: WK2013/003
Rekestnummer: 337164 / HARK 13-36
beslissing van 1 maart 2013 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek in de zin van artikel 512 Wetboek van Strafvordering van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. I. Appel te Amsterdam,
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 30 januari 2013
- het schriftelijke verweer van mr. M.C. Oostendorp van 12 februari 2013
- het schriftelijke verweer van mr. M. Iedema van 13 februari 2013
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 15 februari 2013.
1.2. Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- verzoeker, bijgestaan door mr. P.R. de Korte, een kantoorgenoot van mr. I. Appel
- mr. M. Iedema.
1.3. Mr. M.C. Oostendorp heeft laten weten niet te zullen verschijnen.
2. Het wrakingsverzoek
2.1. Het verzoek tot wraking is gericht tegen mrs. Iedema en Oostendorp als rechters in de strafzaak tegen verzoeker als verdachte.
2.2. Verzoeker heeft aangevoerd in de loop van de procedure een aantal keer de indruk te hebben gehad dat de rechtbank de onderhavige strafzaak ten koste van de waarheidsvinding in een zeer kort tijdsbestek heeft willen afdoen. Zo is een deel van de getuigenverzoeken afgewezen omdat de verdediging geen belang zou hebben bij het horen van die getuigen. Voorts is meermalen door de verdediging het verzoek gedaan tot het verrichten van nader onderzoek en het horen van getuigen in Suriname. De rechtbank heeft deze verzoeken met een standaardmotivering afgewezen. Daarnaast is de planning van het horen van de getuigen door een te strakke planning van de rechtbank in het gedrang gekomen. Toen vervolgens bleek dat de voorzitter van de meervoudige kamer per 1 januari 2013 van functie is veranderd en om die reden zich heeft teruggetrokken als voorzitter, is de schijn ontstaan dat de rechters het op voortvarende wijze afdoen van de zaak hebben laten prevaleren boven de waarheidsvinding.
2.3. Mrs. Iedema en Oostendorp hebben laten weten niet in de wraking te berusten en hebben verweer gevoerd. Dat verweer wordt hierna zover nodig besproken.
3. De beoordeling
3.1. Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm gegeven door zowel artikel 512 van het Wetboek van strafvordering als door artikel 6 EVRM, dit alles in samenhang met de door de Hoge Raad en de door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien objectief bepaalde feiten of omstandigheden de rechtzoekende grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
3.3. Er zijn geen feiten en/of omstandigheden gesteld dan wel gebleken op grond
waarvan thans geoordeeld kan worden dat er sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van mrs. Iedema en Oostendorp jegens verzoeker. Derhalve zal naar objectieve maatstaven moeten worden beoordeeld of sprake is van feiten en omstandigheden die verzoeker grond hebben gegeven voor de vrees dat het mrs. Iedema en Oostendorp aan onpartijdigheid heeft ontbroken.
3.4. De rechtbank is van oordeel dat zulks in casu niet het geval is. Mrs. Iedema en Oostendorp hebben gemotiveerd weersproken dat de voorzitterswissel invloed op hun beslissingen om een aantal getuigen niet te horen heeft gehad. Zij hebben aangevoerd een zelfstandig deel van de meervoudige kamer te zijn en geen andere zaken te laten meewegen in hun beslissingen. Voorts hebben mrs. Iedema en Oostendorp aangevoerd dat zij ten tijde van alle pro forma zittingen en het voorzittersoverleg van 15 september 2012 niet bekend waren met de vacature bij het kabinet RC, laat staan dat te voorzien was dat de voorzitter de functie van teamleider daar zou gaan vervullen. Ter zitting heeft mr. Iedema hieraan toegevoegd dat zij pas op 20 december 2012 wist dat de voorzitter een andere functie kreeg. De rechtbank is van oordeel dat thans geen enkele aanleiding bestaat om aan de verklaring rechters te twijfelen. Derhalve zijn er naar objectieve maatstaven geen feiten en omstandigheden aan te wijzen die grond hebben gegeven voor de vrees dat het mrs. Iedema en Oostendorp aan onpartijdigheid heeft ontbroken.
3.5. De rechtbank zal het verzoek dan ook afwijzen.
4. De beslissing
De rechtbank
4.1. wijst het verzoek tot wraking van mrs. Iedema en Oostendorp af;
4.2. draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, zijn raadsman en mrs. Iedema en Oostendorp, alsmede aan de voorzitter van de sector strafrecht en de president van deze rechtbank;
4.3. bepaalt dat de strafzaak tegen verzoeker dient te worden voorgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. O.E. Mulder, S.M. Lieshout en C.J. Hofman in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Weistra en in openbaar uitgesproken op 1 maart 2013.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.