RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zaaknummers / rekestnummers: 339669 / HA RK 13-75
beslissing van 19 maart 2013 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken, zitting houdend te Utrecht
op het verzoek in de zin van artikel 512 Wetboek van Strafvordering van:
[Verzoeker],
wonende te [vestigingsplaats],
verzoeker,
advocaat: mr. A.W. Syrier.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Op 7 maart 2013 heeft in de tegen verzoeker bij deze rechtbank aanhangige strafzaak, bekend onder parketnummer 07/662287-11, te Lelystad een terechtzitting plaatsgevonden. Van de meervoudige strafkamer, belast met de behandeling van deze strafzaak, maken
mr. G.E.A. Neppelenbroek (voorzitter), mr. S.M. van Lieshout en mr. L.G. Wijma deel uit. Tijdens de zitting heeft verzoeker deze rechters doen wraken. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt.
1.2. De gewraakte rechters hebben niet in de wraking berust.
1.3. De griffier heeft verzoeker en de gewraakte rechters opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 12 maart 2013. Mr. B.E.M. van de Ven, officier van justitie, is van de behandeling in kennis gesteld.
1.4. Het wrakingsverzoek is op 12 maart 2013 in het openbaar behandeld. Daarbij waren verzoeker en zijn raadsman, en mr. G.E.A. Neppelenbroek, mede namens de beide andere gewraakte rechters, aanwezig. De officier van justitie is niet ter zitting verschenen.
1.5. Ter zitting van 12 maart 2013 heeft verzoeker, bijgestaan door zijn raadsman, het wrakingsverzoek toegelicht. Mr. Syrier heeft daarbij zijn pleitaantekeningen overgelegd. Namens de gewraakte rechters heeft mr. Neppelenbroek op het wrakingsverzoek gereageerd en geconcludeerd tot afwijzing daarvan.
1.6. Daarna is de uitspraak bepaald op vandaag.
2.1. In de hoofdprocedure staat verzoeker als verdachte terecht op verdenking van verduistering in dienstbetrekking en poging tot oplichting. In de strafzaak is tevens een ontnemingsvordering aan de orde. Een benadeelde partij heeft zich gevoegd.
2.2. Nadat op 10 september 2012 het onderzoek ter terechtzitting op verzoek van de verdediging was aangehouden, heeft de verdediging verzocht om een drietal getuigen te horen. Ter zitting van 29 november 2012 is de strafzaak opnieuw aangehouden, onder meer om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen haar vordering nader te onderbouwen. Blijkens het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal heeft de voorzitter van de strafkamer meegedeeld dat de bedoelde getuigen voor de volgende terechtzitting dienden te worden opgeroepen door de officier van justitie, ‘tenzij de raadsman op voorhand laat weten af te zien van het willen horen van deze getuigen.’ Dit heeft de raadsman niet gedaan.
2.3. Eind januari 2013 heeft tussen de strafgriffie van de rechtbank en de raadsman van verzoeker overleg plaatsgevonden over de datum waarop het onderzoek ter terechtzitting zou worden hervat. Dit overleg heeft erin geresulteerd dat 7 maart 2013 als nieuwe zittingsdatum is bepaald. De officier van justitie heeft de genoemde drie getuigen voor deze zitting opgeroepen.
2.4. Nadat de oproeping voor de terechtzitting van 7 maart 2013 verzoeker had bereikt, heeft zijn raadsman op 26 februari 2013 verzocht om aanhouding van de strafzaak, omdat verzoeker op 7 maart 2013 vanwege werkzaamheden voor zijn werkgeefster, [bedrijf] te [vestigingsplaats], verhinderd was te verschijnen en hij gebruik wenste te maken van zijn recht om bij de voortgezette behandeling van zijn strafzaak aanwezig te zijn. Dit verzoek, dat vergezeld ging van bescheiden waaruit de bedoelde werkzaamheden van verzoeker op 7 maart 2013 bleken, is door de rechtbank afgewezen. Van deze afwijzende beslissing is aan de raadsman mededeling gedaan.
2.5. De raadsman van verzoeker is ter zitting van 7 maart 2013 verschenen en heeft aldaar, buiten aanwezigheid van verdachte, het verzoek om aanhouding herhaald. Tot verdere verrichtingen strekte de machtiging door zijn cliënt zich op dat moment niet uit, aldus de raadsman. Nadat de rechtbank zich had beraden, heeft de voorzitter van de strafkamer meegedeeld dat het aanhoudingsverzoek wordt afgewezen, onder meer omdat bij het eerdere overleg over de zittingsdatum niet is meegedeeld dat verdachte op 7 maart 2013 verhinderd was en hij bij de planning van zijn werkzaamheden met de zitting op die dag rekening had kunnen houden. Alvorens de zittingszaal te verlaten om zich telefonisch met zijn cliënt te beraden, heeft de raadsman de rechtbank verzocht om in verband hiermee de zitting kort te onderbreken. Dit verzoek is niet gehonoreerd. Nadat de raadsman de zittingszaal had verlaten, heeft de rechtbank, wegens de gewijzigde samenstelling, het onderzoek ter terechtzitting opnieuw aangevangen. Op het moment dat de rechtbank de drie verschenen getuigen wilde gaan horen, heeft de inmiddels in de zittingszaal teruggekeerde raadsman, daartoe gemachtigd door zijn cliënt, de rechtbank gewraakt.
3.1. Verzoeker meent dat de gewraakte rechters dienen te worden vervangen door andere rechters, omdat er grond is te vrezen dat het hen in de gegeven omstandigheden aan de vereiste onpartijdigheid ontbreekt. De afwijzing van het aanhoudingsverzoek vormt voor verzoeker geen grond voor wraking. Wèl leveren zowel de beslissing van de rechtbank om op 7 maart 2013 buiten aanwezigheid van de verdachte en zijn raadsman de op verzoek van de verdediging opgeroepen en verschenen getuigen te horen, als de weigering van de rechtbank om de zitting niet kort te onderbreken teneinde de raadsman de gelegenheid te geven met zijn cliënt te overleggen, - op zichzelf en in onderlinge samenhang - zwaarwegende aanwijzingen op dat het de leden van de strafkamer aan de vereiste onpartijdigheid en onafhankelijkheid ontbreekt. Beide procesbeslissingen zijn, gezien de voor verzoeker ingrijpende consequenties ervan, onbegrijpelijk. Dat de rechtbank de getuigen ambtshalve wilde horen, kwam voor verzoeker als een verrassing, omdat rechtbank noch officier van justitie eerder hebben doen blijken deze getuigen te willen horen. Dat de rechtbank de zitting niet kort heeft willen onderbreken is onbegrijpelijk, omdat overleg tussen raadsman en verdachte ertoe kon leiden dat de raadsman alsnog werd gemachtigd om de verdediging te voeren en gebruik zou kunnen maken van het recht om de opgegeven getuigen te ondervragen, alles aldus de raadsman.
3.2. De gewraakte rechters menen dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen, omdat van een gebrek aan rechterlijke onpartijdigheid geen sprake is. Hetgeen verzoeker stelt omtrent de feitelijke gang van zaken tijdens de zitting van 7 maart 2013 is juist, zij het dat pas nadat zijn raadsman in de zittingszaal was teruggekeerd is meegedeeld dat de opgeroepen en verschenen getuigen zouden worden gehoord. In zijn gewijzigde samenstelling achtte de rechtbank het noodzakelijk dat de getuigen zouden worden gehoord, óók indien de verdediging hen niet zou ondervragen. Het verzoek van de raadsman om, nadat het aanhoudingsverzoek opnieuw was afgewezen, de zitting te onderbreken, is niet gehonoreerd, omdat de raadsman te kennen had gegeven dat zijn taak er - gezien zijn beperkte volmacht - op zat. De rechtbank heeft het de raadsman toegestaan om desverlangd in de zittingszaal terug te keren en daar het woord te voeren. Dat heeft hij, na met zijn cliënt te hebben gebeld, ook gedaan. Doordat de rechtbank werd gewraakt, is het van een getuigenverhoor niet gekomen.
4.1. Voor de beoordeling van dit wrakingsverzoek is de toepasselijke norm gegeven in artikel 512 Sv. Daarin is bepaald dat op verzoek van de verdachte de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 EVRM, in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien objectief bepaalde feiten of omstandigheden grond vormen te vrezen dat het de rechter in de gegeven omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
4.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 512 Sv/artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
4.3. Omdat niet is gebleken van enige persoonlijke vooringenomenheid van de gewraakte rechters jegens verzoeker, zal slechts onderzocht worden of verzoeker in objectieve zin reden heeft te vrezen dat het genoemde rechters aan onpartijdigheid ontbreekt.
4.4. Verzoeker baseert bedoelde vrees op de beslissingen van de rechtbank, gegeven ter zitting van 7 maart 2013, om - toen het herhaalde aanhoudingsverzoek was afgewezen - niet te onderbreken voor overleg tussen raadsman en verdachte en om de verschenen getuigen te horen. Deze beslissingen zijn aan te merken als procesbeslissingen, waarvan de juistheid in beginsel niet door de wrakingskamer kan worden getoetst. Slechts indien de beslissingen, afzonderlijk of tezamen, dermate onbegrijpelijk zijn dat deze een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat het oordeel van de rechters alleen kan voortvloeien uit een vooringenomenheid jegens verzoeker, althans dat de bij hem bestaande vrees daarvoor naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. Overwogen wordt het volgende.
4.5. Omdat de rechtbank het eerdere aanhoudingsverzoek van 26 februari 2013 had afgewezen, en zich wat betreft de verhindering van verzoeker om ter zitting van 7 maart 2013 te verschijnen geen nieuwe feiten of omstandigheden hadden voorgedaan, diende de verdediging er ernstig rekening mee te houden dat een herhaling van dat verzoek ter zitting niet tot een andere uitkomst zou leiden. Door zijn raadsman op voorhand niet te machtigen om de verdediging te voeren doch slechts het aanhoudingsverzoek te herhalen, heeft verzoeker het risico genomen dat na een hernieuwde afwijzing zou worden voortgegaan met het onderzoek ter terechtzitting. Gezien de bijstand van zijn raadsman, moet het ervoor worden gehouden dat verzoeker dit risico onder ogen heeft gezien. Dit risico komt voor zijn rekening. Onder deze omstandigheden hoefde de rechtbank geen reden te zien om de raadsman in een schorsing van de zitting alsnog in de gelegenheid te stellen zich van een verdergaande volmacht van zijn cliënt te voorzien. De beslissing om de zitting niet te onderbreken is dan ook niet onbegrijpelijk.
4.6. In het midden kan blijven op welk moment de rechtbank tijdens de zitting van 7 maart 2013 heeft meegedeeld dat de verschenen getuigen, ook bij afwezigheid van de verdachte en zijn raadsman, zouden worden gehoord. Anders dan verzoeker meent, stond het de rechtbank in zijn gewijzigde samenstelling vrij om het horen van de getuigen noodzakelijk te achten, óók waar het getuigen betrof die op verzoek van de verdediging waren opgeroepen (hetgeen overigens ten onrechte als het ‘ambtshalve’ horen van de getuigen is aangeduid). In het geval opgeroepen getuigen ter zitting zijn verschenen is het immers de rechtbank, net als de verdediging en het openbaar ministerie, toegestaan om hen te ondervragen. De hierboven onder 2.2. geciteerde passage uit het proces-verbaal van de zitting van 29 november 2012 maakt dit niet anders, al was het maar omdat de rechtbank nadien van samenstelling was gewijzigd. Hierop hebben verzoeker en zijn raadsman bij het bepalen van hun verdedigingsstrategie kunnen anticiperen. Het vertrouwen dat de getuigen niet buiten hun aanwezigheid zouden worden gehoord, was dan ook misplaatst in het licht van de omstandigheid dat de raadsman niet vooraf had aangegeven af te zien van het horen van de getuigen. De verdediging had zich vooraf kunnen beraden over de wijze waarop de verdediging de getuigen wenste te ondervragen, ingeval zij zouden worden gehoord. Ook de beslissing van de rechtbank om de verschenen getuigen te horen was derhalve niet onbegrijpelijk.
4.7. Nu beide procesbeslissingen, ook in onderling verband en samenhang bezien, niet zo onbegrijpelijk zijn dat deze een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat het oordeel van de rechters alleen kan voortvloeien uit een vooringenomenheid jegens verzoeker, althans dat de bij hem bestaande vrees daarvoor naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, zal het verzoek tot wraking van genoemde rechters worden afgewezen.
5.1. wijst het verzoek tot wraking af;
5.2. draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker en zijn raadsman, aan de gewraakte rechters, aan mr. B.E.M. van de Ven, alsmede aan de voorzitter van de afdeling strafrecht en de president van deze rechtbank;
5.3. bepaalt dat de strafzaak tegen verzoeker dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. P. Bender (voorzitter), mr. L.E. Verschoor-Bergsma en mr. A.E. The-Kouwenhoven en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2013, in aanwezigheid van de griffier. Mr. A.E. The-Kouwenhoven is buiten staat deze beslissing te tekenen.