ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ5541

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
16/08/317 R
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van de schone lei in faillissementsrecht na verzwegen inkomsten

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 februari 2013 uitspraak gedaan in een faillissementsrechtelijke kwestie betreffende de ontneming van een schone lei. De schuldenares, die in september 2011 een schone lei was verleend, heeft in 2010 extra inkomsten genoten die zij niet heeft gemeld aan haar bewindvoerders. Deze inkomsten, ter hoogte van € 4.545,00 netto, zijn aan het licht gekomen na een melding van de Belastingdienst. De rechtbank oordeelt dat de schuldenares heeft getracht haar schuldeisers te benadelen door deze inkomsten te verzwijgen.

De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het verzoek van de voormalige bewindvoerder beoordeeld en vastgesteld dat het verzoek terecht is ingediend. De rechtbank overweegt dat indien inkomsten worden verzwegen, dit een benadeling van de schuldeisers met zich meebrengt, omdat deze inkomsten niet kunnen worden betrokken bij een eventuele uitdeling aan de schuldeisers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenares, door de verzwegen inkomsten, niet in staat was om een groter gedeelte van haar schuldenlast van € 19.133,13 af te lossen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de schuldenares zich bewust was van de extra inkomsten en deze op een onbekend rekeningnummer heeft laten storten, wat duidt op een bewuste poging om de schuldeisers te benadelen. Gezien deze feiten heeft de rechtbank besloten dat artikel 358, lid 1 van de Faillissementswet verder geen toepassing vindt, waardoor de schuldenares haar schone lei verliest. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van schuldenaren om alle relevante financiële informatie te delen met hun bewindvoerders, om zo de belangen van de schuldeisers te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Civiel recht
Zitting houdend te Utrecht
zaaknummer: 16/08/317 R
nummer verklaring: UTR0210800615
uitspraakdatum: 12 februari 2013
uitspraak op grond van artikel 358a van de Faillissementswet (Fw)
(“ontneming schone lei”)
enkelvoudige kamer
[Naam],
geboren op [1954] te [geboorteplaats],
wonende [adres], [woonplaats],
hierna: [Naam]
Het verloop
Bij vonnis van 12 augustus 2008 is ten aanzien van [Naam] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken. Bij vonnis van 13 september 2011 is vastgesteld dat [Naam] niet toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van een of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen; aan [Naam] is de schone lei verleend.
Bij brief van 7 december 2012 heeft de voormalig bewindvoerder (hierna: bewindvoerder) kenbaar gemaakt dat [Naam] in 2010 extra inkomsten heeft genoten. Zowel de beschermingsbewindvoerder als de bewindvoerder heeft hier eerder geen weet van gehad. De inkomsten betreft een drietal afgekochte pensioenen, tezamen met een waarde van € 4.545,00 netto. Deze inkomsten zijn aan het licht gekomen nadat de beschermingsbewindvoerder schriftelijk van de Belastingdienst heeft vernomen dat de aangifte over 2010 gewijzigd wordt in verband met verhoogde inkomsten. Deze inkomsten zijn bij de Belastingdienst gebleken na ontvangst van de loongegevens van werkgever(s) en uitkeringsinstantie(s).
De voormalig rechter-commissaris (hierna: rechter-commissaris) heeft op de basis van de voornoemde brief aanleiding gezien een zitting bij de rechtbank te plannen op 22 januari 2013. Ter zitting zijn mw. [A], de bewindvoerder en mw. [B], de beschermings- bewindvoerder verschenen. Hoewel behoorlijk opgeroepen, is [Naam] niet verschenen.
De bewindvoerder heeft ter zitting van 22 januari 2013 mondeling verzocht tot ontneming van de schone lei op grond van artikel 358a lid 1 Fw.
Om [Naam] in de gelegenheid te stellen gehoord te worden over dit verzoek, heeft de rechtbank haar opgeroepen voor een zitting op 5 februari 2013. Deze oproep is aangetekend verzonden. Daarbij is [Naam] in de oproep geattendeerd op de vergaande consequenties bij een eventuele toewijzing van het verzoek en is [Naam] aangeraden rechtskundige hulp in te roepen.
Op de zitting van 5 februari 2013 is alleen de bewindvoerder verschenen en gehoord. De rechtbank heeft [Naam] opgeroepen op het laatst bekende adres. Via Track & Trace is na te gaan dat [Naam] voor ontvangst van haar oproep heeft getekend. De rechtbank is daarom van oordeel dat [Naam] behoorlijk is opgeroepen voor de zitting, zodat de zaak kan worden behandeld.
Ter zitting van 5 februari 2013 heeft de bewindvoerder haar verzoek bevestigd en haar standpunt ongewijzigd gelaten. De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting van
22 januari 2013 verklaard dat zij hetzelfde standpunt als de bewindvoerder inneemt. Zij verwijst daarnaast naar een brief die zij aan [Naam] heeft gestuurd op 12 december 2012. Uit deze brief blijkt dat de beschermingsbewindvoerder de afgelopen periode geconfronteerd is met een aantal zaken die haar werk als beschermingsbewindvoerder moeilijk, zo niet onmogelijk maakt. Een van deze zaken zijn de verzwegen pensioengelden.
De beoordeling
Artikel 358a lid 1 Fw bepaalt dat indien na de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling blijkt dat zich voordien feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die grond zouden hebben opgeleverd voor de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling op de voet van artikel 350, derde lid, onder e Fw, de rechter op verzoek van iedere belanghebbende kan bepalen dat artikel 358 lid 1 Fw verder geen toepassing vindt.
Ontvankelijkheid
Allereerst dient de rechtbank te beoordelen of het mondelinge verzoek van de voormalige bewindvoerder ter zitting van 22 januari 2013 aangemerkt moet worden als een ‘verzoek van een belanghebbende’ in de zin van artikel 358a Fw.
De rechtbank is van oordeel dat daarvan sprake is. Tot het moment waarop de schuldsaneringsregeling eindigt wordt de bewindvoerder geacht namens de gezamenlijke schuldeisers op te treden. Hoewel de inkomsten bekend zijn geraakt na afloop van de schuldsaneringsregeling, acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat de schuldeisers anders dan door bericht van de bewindvoerder, op geen enkele wijze kennis hadden kunnen nemen van de verzwegen inkomsten en is zij derhalve van oordeel dat het indienen van het verzoek voortvloeit uit taak van de bewindvoerder om het belang van de gezamenlijke schuldeisers te behartigen. Hiermee stelt de rechtbank vast dat de bewindvoerder door de benadeling van de schuldeisers weliswaar niet direct in haar eigen belang is getroffen, maar dat zij door haar voormalige positie als bewindvoerder en belangenbehartiger van de gezamenlijke schuldeisers zo nauw betrokken is geweest bij het onderwerp van de onderhavige procedure, dat voor haar hierin alsnog een belang is gelegen om in de procedure te verschijnen.
Het verzoek
Indien tot de boedel behorende inkomsten tegenover de bewindvoerder worden verzwegen of deze anderszins door een verkeerde voorstelling van zaken feitelijk buiten de boedel worden gehouden of daaraan worden onttrokken, houdt dit een benadeling in van de schuldeisers ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling werkt. De verzwegen inkomsten kunnen alsdan immers niet bij een eventuele uitdeling aan de schuldeisers betrokken worden.
Dit heeft tot gevolg dat een groter gedeelte van de vorderingen van de schuldeisers als natuurlijke verbintenis zal resteren. Nu gebleken is dat [Naam] extra inkomsten ter hoogte van € 4.545,00 netto heeft ontvangen en dit niet ten goede van de boedel heeft laten komen, kan worden vastgesteld dat de schuldenares de inkomsten heeft verzwegen. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat [Naam] met de verzwegen inkomsten aanzienlijk meer had kunnen uitdelen aan de schuldeisers. [Naam] had een totale schuldenlast van € 19.133,13 en aan het einde van de regeling was er € 681,37 beschikbaar voor uitdeling.
Ten aanzien van de vraag of [Naam] tevens getracht heeft de schuldeisers te benadelen, overweegt de rechtbank het volgende. De verzwegen inkomsten bestaan uit de afkoopsommen van een drietal pensioenen van de overleden echtgenoot van [Naam]. Nu niet anders gesteld of gebleken is, gaat de rechtbank ervan uit dat [Naam] toestemming heeft moeten geven om deze bedragen tot uitkering te brengen. Het is ook niet onaannemelijk dat [Naam] zelf om uitkering heeft verzocht. Hieruit valt af te leiden dat [Naam] zich bewust moet zijn geweest van de uitkering van de gelden. Vervolgens heeft [Naam] zowel haar beschermings- bewindvoerder als haar bewindvoerder niet op de hoogte gesteld van de extra inkomsten gedurende de schuldsaneringsregeling. Achteraf is gebleken dat de bedragen zijn gestort op een – voor beide bewindvoerders – onbekend rekeningnummer. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het voldoende aannemelijk is dat [Naam] daadwerkelijk haar schuldeisers heeft benadeeld, nu zij door de inkomsten te verzwijgen en deze te laten storten op een voor de bewindvoerders onbekend rekeningnummer op een bewuste wijze de inkomsten buiten de boedel heeft gehouden.
Nu derhalve na de beëindiging van de schuldsaneringsregeling is gebleken dat zich voordien feiten en omstandigheden hebben voorgedaan die grond zouden hebben opgeleverd voor beëindiging van de schuldsaneringsregeling op de voet van artikel 350 derde lid onder e Fw, is er aanleiding te bepalen dat artikel 358 eerste lid Fw, op grond waarvan de vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsanering werkt, voor zover deze onvoldaan zijn gebleven, niet langer afdwingbaar zijn, verder geen toepassing vindt.
Beslissing
De rechtbank:
bepaalt dat artikel 358, lid 1 van de Faillissementswet verder geen toepassing vindt.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Dijksterhuis en in het openbaar uitgesproken op
12 februari 2013.