ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ5531

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
16/712120-09 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ernstige strafbare feiten met doodslag, poging tot moord, belaging en gijzeling

Op 26 maart 2013 heeft de rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 46-jarige man, die werd beschuldigd van meerdere ernstige misdrijven, waaronder doodslag, poging tot moord, belaging, gijzeling, diefstal en diefstal met bedreiging en geweld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 25 jaar en terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De zaak kwam voort uit een reeks gewelddadige incidenten die plaatsvonden tussen oktober en december 2009. De verdachte had een gewelddadige relatie met zijn ex-vriendin, [slachtoffer 2], en bedreigde haar en haar nieuwe partner herhaaldelijk. Op 27 oktober 2009 werd [slachtoffer 4] levenloos aangetroffen in zijn woning, met meerdere steek- en snijwonden. De verdachte werd verdacht van deze doodslag, maar de rechtbank oordeelde dat niet kon worden vastgesteld dat hij met voorbedachten rade handelde. De rechtbank achtte echter wel bewezen dat de verdachte opzettelijk [slachtoffer 4] van het leven heeft beroofd. Daarnaast heeft de verdachte op 28 oktober 2009 geprobeerd [slachtoffer 2] van het leven te beroven door haar woning binnen te dringen met een bijl en haar te bedreigen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot moord en belaging van [slachtoffer 2]. De verdachte heeft ook een fiets gestolen en een medewerker van de penitentiaire inrichting gegijzeld. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar meegewogen in de strafoplegging. De verdachte werd als zeer gevaarlijk beschouwd, mede door zijn eerdere veroordelingen en de ernst van de gepleegde feiten. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 2], tot schadevergoeding toegewezen, en de verdachte werd ook veroordeeld tot betaling van de kosten die de benadeelde partij had gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/712120-09 (P)
vonnis van de meervoudige strafkamer van 26 maart 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1966] te [geboorteplaats],
gedetineerd in P.I. Vught, Nieuw Vosseveld 2 EBI, te Vught.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 28 februari 2012, 13 april 2012, 7 juni 2012, 31 augustus 2012, 31 januari 2013, 11 maart 2013 en 12 maart 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de advocaat, mr. J.P. Plasman, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: [slachtoffer 4] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, van het leven heeft beroofd;
Feit 2 primair: heeft geprobeerd om opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] van het leven te beroven;
Feit 2 subsidiair: ter voorbereiding van moord c.q. doodslag een (kloof)bijl en/of een (of meer) mes(sen) en/of een hamer heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
Feit 2 meer subsidiair A: [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft bedreigd;
Feit 2 meer subsidiair B: een ruit van een deur van de woning van [slachtoffer 2] heeft vernield;
Feit 3: ter voorbereiding van moord c.q. doodslag een mes, een schroevendraaier, twee aanstekers, een touw, een fiets, een personenauto en kleding heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
Feit 4 primair: opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 2];
Feit 4 subsidiair: [slachtoffer 2] heeft bedreigd;
Feit 5: een fiets heeft gestolen;
Feit 6: [slachtoffer 5] wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd;
Feit 7: met geweld of met bedreiging van geweld een personenauto, twee pinpassen en 2.500 euro van [slachtoffer 3] heeft weggenomen en/of [slachtoffer 3] met geweld of met bedreiging van geweld heeft gedwongen tot afgifte van een personenauto, twee pinpassen en 2.500 euro.
3. Verzoek om horen getuigen
Verdachte heeft ter terechtzitting een verzoek gedaan tot het horen van de 21 getuigen die door hem in zijn brief van 28 februari 2013 zijn genoemd. Voor een deel behoren deze getuigen tot de eerder door verdachte verzochte 109 getuigen waarop de rechtbank al eerder en wel ter terechtzitting van 7 juni 2012 heeft beslist en voor overige betreft het nieuwe getuigen. Voor het geval de rechtbank het verzoek tot het horen van deze 21 getuigen niet mocht toewijzen, heeft verdachte verzocht om tenminste een aanvang te maken tot het horen van vier getuigen, te weten de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] en om na afloop van deze verhoren te beslissen op de overige getuigen. Verdachte heeft daartoe aangevoerd dat de 21 getuigen, voor zover het politieambtenaren betreft, allen valse processen-verbaal hebben opgesteld en voor zover zij als burger in het dossier worden opgevoerd, in werkelijkheid politie-infiltranten zijn en valse verklaringen hebben afgelegd. De waarheid zal bij een getuigenverhoor onder ede aan het licht komen, aldus verdachte. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
De rechtbank heeft verdachte ter terechtzitting toegezegd bij vonnis op het verzoek tot het horen van de 21 getuigen, te beslissen.
De rechtbank wijst het verzoek af, omdat dit verzoek onvoldoende concreet is onderbouwd en de noodzaak tot het horen van deze getuigen daarom niet is gebleken. Er is geen enkel begin van aannemelijkheid dat de verzochte getuigen, voor zover het verbalisanten betreft, valse processen-verbaal hebben opgemaakt noch dat de overige getuigen valse verklaringen hebben afgelegd en/of politie-infiltranten zijn. Verdachte heeft desgevraagd niet aangegeven op welke punten de opgemaakte processen-verbaal onjuist zouden zijn. De enkele stelling dat de betrokken getuigen politie-infiltranten zijn en dat het hele proces-verbaal vals is, is daartoe onvoldoende. Anders dan verdachte is de rechtbank van oordeel dat met het niet horen van de door verdachte verzochte getuigen artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) niet wordt geschonden.
4. Voorvragen
De dagvaarding is geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten.
De verdachte heeft niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie bepleit, omdat hij van mening is dat de thans voorliggende strafdossiers valselijk opgemaakt zijn. Van deze stelling is echter, mede gelet op de onderbouwing, geen enkel begin van aannemelijkheid in het dossier terug te vinden. De rechtbank verwerpt dan ook dit verweer.
De officier van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
5. Waardering van het bewijs
5.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht op basis van de inhoud van het dossier niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte wat betreft feit 1 heeft gehandeld met voorbedachten rade. De officier van justitie vordert daarom om verdachte van de onder feit 1 aan hem ten laste gelegde moord vrij te spreken. De officier van justitie acht op basis van de inhoud van het dossier wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het opzet heeft gehad om [slachtoffer 4] van het leven te beroven.
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van feit 2 primair ten aanzien van poging tot moord op [slachtoffer 2] en partiële vrijspraak ten aanzien van poging tot moord en van poging tot doodslag op [slachtoffer 1].
De officier van justitie heeft voorts bewezenverklaring gevorderd van feit 3, te weten voorbereiding van moord c.q. doodslag door het voorhanden hebben van een mes en een schroevendraaier.
Ook heeft de officier van justitie bewezenverklaring gevorderd van feit 4 primair, feit 5, feit 6 en feit 7 op basis van de daarvoor door haar in het schriftelijk requisitoir aangevoerde gronden.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft vrijspraak bepleit en aangevoerd dat hij onschuldig is.
De raadsman heeft op verzoek van verdachte geen verweer gevoerd.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Partiële vrijspraak
De rechtbank acht met de officier van justitie niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 4] met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd.
Mede omdat verdachte geen enkele verklaring heeft af willen leggen over dit feit, kan de rechtbank niet vaststellen dat het handelen van verdachte het gevolg is geweest van een tevoren door hem genomen besluit en dat verdachte tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Gelet hierop spreekt de rechtbank verdachte vrij van moord.
Het bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 4] opzettelijk van het leven heeft beroofd op grond van de volgende bewijsmiddelen.
Op 2 november 2009 omstreeks 18.25 uur is [slachtoffer 4] (hierna te noemen: [slachtoffer 4]) levenloos aangetroffen in de slaapkamer in zijn woning in[woonplaats]. De deur was op slot en moest geforceerd worden om de woning binnen te komen.
Het slachtoffer lag voorover in een plas bloed in de slaapkamer. Het bedledikant was kennelijk op grove wijze uiteen gehaald en gekanteld.
Op 4 november 2009 heeft de sectie plaatsgevonden op het slachtoffer, onder leiding van dr. A. Maes, patholoog. Bij de sectie zijn gevorderde postmortale veranderingen passend bij een postmortaal interval van meerdere dagen geconstateerd. Er was als gevolg van botsend geweld op het gezicht een onderhuidse bloeduitstorting opgetreden. Er waren circa elf scherprandige huidletsels met het aspect van steek- en snijletsels. Omdat enkele letsels overlap toonden en één een complex patroon had, was het exacte aantal niet aan te geven. In relatie met een steekletsel op de rug links waren zowel de halsader als de halsslagader doorgesneden. In relatie met een ander steekletsel op de rug links waren lichaamsslagader en luchtpijp doorgesneden. Alle letsels zijn bij leven opgelopen door steken en snijden met één of meer scherpe snijdende voorwerpen zoals een mes. Op grond van de sectiebevindingen is geen volgorde aan te geven in het oplopen van de letsels. Ook is niet aan te geven hoe lang [slachtoffer 4] na het oplopen van de letsels nog heeft geleefd. De dood is ingetreden door het opgelopen bloedverlies.
In de woonkamer, keuken, gang en slaapkamer zijn meerdere in met bloed gestempelde schoensporen aangetroffen.
De aangetroffen schoensporen zijn vergeleken met de schoenen die verdachte droeg ten tijde van zijn aanhouding op 28 oktober 2009. De schoensporen 8, 11, 12, 13, 14 en 15 zijn veroorzaakt door de schoenen die verdachte droeg ten tijde van zijn aanhouding op 28 oktober 2009. De sporen 12, 13 en 14 kunnen daar alleen geplaatst zijn voordat het matras en de lattenbodem van het bed tegen de voorgevel gekanteld waren. Schoenspoor 15 kan daar alleen geplaatst zijn nadat het bed was weg gekanteld.
In de woning zijn meerdere bloedsporen aangetroffen. Er is ook onderzoek ingesteld naar niet zichtbare bloedsporen met behulp van luminol.
Uit DNA-onderzoek blijkt dat verschillende bloedsporen op de bank, op de vloer in de woonkamer, in de badkamer, op het keukenblad, op het voeteneinde van het bed en op de lattenbodem van het bed een match opleveren met het DNA-materiaal van verdachte. De kans dat deze bloedsporen matchen met een willekeurig gekozen persoon is kleiner dan één op één miljard. De overige aangetroffen bloedsporen leveren een match op met het DNA-materiaal van het slachtoffer. De kans dat deze bloedsporen matchen met een willekeurig gekozen persoon is kleiner dan één op één miljard.
Op en onder de computermuis worden bloedsporen aangetroffen die een match opleveren met het DNA-materiaal van het slachtoffer. De kans dat deze bloedsporen matchen met een willekeurig gekozen persoon is kleiner dan één op één miljard.
Op 27 oktober 2009 te 16.07 uur is op de computer van [slachtoffer 4] de zoekterm beseling ingetypt. De muis is bewogen door het bloed dat op het bureaublad lag.
Bij de fouillering van verdachte na zijn aanhouding op 28 oktober 2009 te [woonplaats] zijn sleutels aangetroffen.
Er is een vergelijkend sleutelonderzoek uitgevoerd, waarbij deze sleutels voorzien zijn van een nummer, met daaraan voorafgaand de naam [verdachte]. Uit het onderzoek blijkt dat de sleutels [verdachte] 1, [verdachte] 4c en [verdachte] 4d passen op respectievelijk het penslot in de voordeur van de woning van [slachtoffer 4], de centrale toegangsdeur van het appartementencomplex van de woning van [slachtoffer 4], gelegen aan de [adres] te [woonplaats] en het cilinderslot in de voordeur van de woning van [slachtoffer 4].
De sleutel [verdachte] 4d vertoont sporen van intensief gebruik. Sleutel [verdachte] 4a blijkt te passen op de buitenbrievenbus van de woning van [slachtoffer 4]. De sleutel [verdachte] 4b blijkt een sleutel te zijn van de centrale berging van percelen [adres] 1 tot en met 23.
De sleutel [verdachte] 2a blijkt een sleutel te zijn van het privé zwembad van woonwijk de [A]. [getuige 1] heeft verklaard dat [slachtoffer 4] al 20 tot 25 jaar zo’n sleutel had.
Uit onderzoek is niet gebleken dat buiten de buurman [naam] en verdachte, een ander sleutels bezit van de woning van [slachtoffer 4]. Uit onderzoek is gebleken dat de cilindersleutels die [naam] had niet meer pasten op de voordeur van [slachtoffer 4] en dat [verdachte] in het bezit was van alle sleutels van de woning van [slachtoffer 4] en hiermee ook binnen kon komen.
Wijkagent [verbalisant 1] heeft [slachtoffer 4] op 27 oktober 2009 omstreeks 11.00 uur zien fietsen.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 4] op 27 oktober 2009 tussen 11.00 uur en 16.07 uur is overleden, op basis van de verklaring van de wijkagent [verbalisant 1] en de computermuis die door het bloed van [slachtoffer 4] heen is bewogen om 16.07 uur. De rechtbank leidt hieruit af dat [slachtoffer 4] om 16.07 uur reeds was overleden.
Verdachte was op het moment van zijn aanhouding in het bezit van de sleutelbos van [slachtoffer 4]. Er is niet gebleken dat iemand anders ook in het bezit was van sleutels waarmee de woning betreden kon worden. Op het moment dat het levenloze lichaam van [slachtoffer 4] werd aangetroffen, was de woning van [slachtoffer 4] afgesloten, terwijl er geen braaksporen zijn aangetroffen in of aan de woning van [slachtoffer 4]. De rechtbank leidt hieruit af dat het niet anders kan zijn, dan dat verdachte als laatste de woning heeft afgesloten en de voordeur op slot heeft gedraaid.
Er is bloed van verdachte aangetroffen in de woning van [slachtoffer 4]. Verdachte heeft geen enkele verklaring gegeven voor de aanwezigheid van zoveel van hem afkomstige bloedsporen op de plaats delict.
In de woning zijn in en met bloed gestempelde schoenafdrukken van de schoenen van verdachte aangetroffen, waaronder schoenafdrukken op de plaats waar het bed heeft gestaan. Hieruit volgt dat verdachte in de woning aanwezig is geweest tijdens en na het delict.
Op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en in samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat verdachte degene is die [slachtoffer 4] om het leven heeft gebracht.
De rechtbank kan niet vaststellen wat er zich precies in de woning van [slachtoffer 4] heeft afgespeeld en het motief van verdachte is onbekend gebleven. Wel is de rechtbank van oordeel dat de aard en de ernst van het letsel van [slachtoffer 4] zodanig is dat daar de opzet van verdachte uit kan worden afgeleid. [slachtoffer 4] heeft ongeveer elf steek- en snijletsels op plekken in zijn lichaam waar zich vitale organen bevinden. Het kan dan ook niet anders dan dat verdachte opzet heeft gehad op het doden van [slachtoffer 4] door meermalen op dergelijke plekken van het lichaam te steken. De rechtbank komt daarom tot een bewezenverklaring van doodslag.
Feit 2 primair
Partiële vrijspraak
De rechtbank acht met de officier van justitie niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met voorbedachten rade heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Ook opzet op de dood van [slachtoffer 1] acht de rechtbank niet bewezen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van poging tot moord en van poging tot doodslag op [slachtoffer 1].
Het bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven op grond van de volgende bewijsmiddelen.
[slachtoffer 2] (hierna te noemen: [slachtoffer 2]) heeft verklaard dat zij een relatie met verdachte heeft gehad en dat zij de relatie heeft beëindigd toen verdachte in april 2008 werd aangehouden voor oplichting en gevangen werd gezet. Verdachte accepteerde het einde van de relatie echter niet. Eind april 2009 heeft [slachtoffer 2] een nieuwe vriend leren kennen. Met Pinksteren 2009 heeft zij tijdens een telefonische woordenwisseling aan verdachte verteld dat zij een andere man had ontmoet. Verdachte zei haar hierop dat hij geen andere man in haar leven accepteerde en zei tevens dat [slachtoffer 2] naar het paradijs zou gaan.
Vanaf 17 juni 2009 heeft [slachtoffer 2] meerdere brieven van verdachte ontvangen. In de brieven claimt verdachte [slachtoffer 2] en uit hij bedreigingen jegens [slachtoffer 2] en haar vriend.
In de brieven die verdachte aan [slachtoffer 2] heeft verzonden, komen onder meer de volgende zinsneden voor:
- "Wie met jou, met mijn kutje speelt, speelt met z’n toekomst, ik noem het russische roulette, wees niet dom en dump hem nu, anders dump ik hem"
- "Het lachen zal je vergaan"
Op 23 oktober 2009 is verdachte uit detentie ontslagen. Diezelfde dag heeft een voormalige vriend van verdachte, [getuige 1] aan verdachte zijn auto, een witte Peugeot, met kenteken [kenteken] uitgeleend.
[getuige 5] heeft op 24 oktober 2009 omstreeks 16.00 uur en op 25 oktober 2009 een witte Peugeot op de parkeerplaats aan de [adres] te [woonplaats] gezien. De [adres] te [woonplaats] kruist met de [adres], de straat waar [slachtoffer 2] woont.
[slachtoffer 1], de dochter van [slachtoffer 2], heeft verklaard dat zij op 25 oktober 2009 tussen 12.00 uur en 16.00 uur een witte Peugeot heeft zien staan op de parkeerplaats aan de [adres] te [woonplaats]. Zij heeft gezien dat verdachte in de witte Peugeot zat.
Op 25 oktober 2009 rijden verbalisanten naar een parkeerterrein aan de [adres] te [woonplaats], naar aanleiding van een melding over een witte Peugeot met het kenteken [kenteken]. Ter plaatse, omstreeks 20.15 uur, treffen zij de witte Peugeot aan, met daarin een man, naar later blijkt te zijn verdachte, op de bestuurdersstoel. Op het moment dat verbalisanten hun dienstvoertuig voor de witte Peugeot parkeren en uitstappen, rent verdachte weg. Verbalisanten rennen er achteraan en brengen verdachte onder controle met handboeien. Verbalisanten treffen een slagersmes met een lemmet van ongeveer 20 centimeter in de rechterzijde van de broeksband van verdachte aan. Er zit geen foedraal om het mes en het mes is gereed voor gebruik. Aan de linkerzijde in de broeksband treffen verbalisanten een plastic foedraal aan, dat waarschijnlijk bij het slagersmes hoort.
Een buurman van [slachtoffer 2], [getuige 6], te [woonplaats], heeft verklaard dat hij op 27 oktober 2009 op straat een man heeft gezien, met een capuchon over zijn hoofd die op hem de indruk wekte dat hij de woning van [slachtoffer 2], aan het afleggen was. Toen hij de man aansprak, liep deze snel weg. [getuige 6] herkent de man aan zijn stem, zijn manier van lopen en zijn houding als de ex van [slachtoffer 2].
Op 28 oktober 2009 omstreeks 07.00 uur heeft [slachtoffer 2] verdachte haar tuin in zien lopen. Zij hoorde dat verdachte tegen haar en haar zoon [naam] riep “ik vermoord je”. [slachtoffer 2] is direct naar binnen gelopen en heeft de achterdeur op slot gedaan. Door de ruit zag zij dat verdachte een grote zak bij zich had met iets langs erin. [slachtoffer 2] heeft de politie gebeld en is naar de zolder gegaan. Zij hoorde glasgerinkel. [slachtoffer 2] hoorde iemand in de kamer lopen en de trap opkomen. Uit angst zijn [slachtoffer 2] en haar zoon door het dakraam naar buiten op het dak geklommen. Even later hoorde zij sirenes van de politie. [slachtoffer 2] was heel bang dat verdachte haar zou vermoorden.
[slachtoffer 1], roepnaam [naam], (hierna te noemen: [slachtoffer 1]) heeft verklaard dat hij verdachte hoorde roepen “ik vermoord je”. [slachtoffer 1] heeft vanaf de bovenverdieping gezien dat verdachte een jas of zak over zijn arm had.
[slachtoffer 1] heeft voorts verklaard dat hij het inslaan van de ruit aan de achterzijde van de woning hoorde. Hij is met zijn moeder uit angst op het dak geklommen.
[slachtoffer 2] belt de politie een tweede keer. Verbalisanten horen [slachtoffer 2] schreeuwen en huilen. [slachtoffer 2] verzoekt de verbalisanten meer spoed te maken, omdat verdachte inmiddels in de woning zou zijn en haar en haar zoon [naam] met de dood had bedreigd. Verbalisanten horen op de achtergrond allerlei geluiden.
Verbalisanten komen omstreeks 07.25 uur ter plaatse bij de woning van [slachtoffer 2] en zien haar met een jonge man ([slachtoffer 1]) op het dak zitten. De ruit van de keukendeur is ingeslagen en naast de deur ligt een kloofbijl. Er is verder niemand meer in de woning.
Over de aangetroffen kloofbijl verklaart [slachtoffer 2] dat deze niet van haar is .
In de woning van [slachtoffer 2] is forensisch onderzoek verricht. Er zijn meerdere bloedsporen aangetroffen.
Een bloedspoor op de deur op de eerste verdieping (AAAW1411NL) levert een match op met het DNA-materiaal van verdachte. De kans dat dit bloedspoor een match oplevert met een willekeurig gekozen andere persoon is kleiner dan één op één miljard.
Verdachte is op 28 oktober 2009 omstreeks 10.10 uur op de Aalscholverlaan te [woonplaats] aangehouden. Bij zijn fouillering worden een mes van ongeveer 30 centimeter, een klauwhamer in zijn broeksband en een klapmes van ongeveer 15 centimeter in zijn broekzak aangetroffen en in beslag genomen.
De Aalscholverlaan ligt op enkele honderden meters van de [adres] waar [slachtoffer 2] woont.
Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij op 30 oktober 2009 het raam in de woning van [slachtoffer 2] heeft ingeslagen met een bijl.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van poging tot moord en overweegt daartoe het volgende. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte [slachtoffer 2] vanuit zijn detentie heeft bedreigd en dat hij zich in de dagen gelegen tussen zijn vrijlating op 23 oktober 2009 en de poging tot moord op [slachtoffer 2] op 28 oktober 2009 meermalen heeft opgehouden in de omgeving van de woning van [slachtoffer 2]. Toen hij op 25 oktober 2009 vlakbij de woning van [slachtoffer 2] werd aangetroffen, was hij in het bezit van een mes dat hij in de broeksband had zitten en op 27 oktober 2009 heeft hij zich zodanig in de omgeving van de woning van [slachtoffer 2] gedragen dat dit bij een buurman de indruk heeft gewekt dat hij de woning van [slachtoffer 2] aan het afleggen was. Daarnaast heeft hij op 28 oktober 2009 met een bijl het keukenraam ingeslagen nadat hij even daarvoor tegen [slachtoffer 2] had geroepen “ik vermoord je”. Hiermee heeft hij zich in niet mis te verstane woorden uitgelaten over het doel van zijn bezoek. Uit de omstandigheid dat er bloed van verdachte op de eerste verdieping is aangetroffen, blijkt ook dat verdachte vervolgens de woning van [slachtoffer 2] is binnengegaan en de trap naar de eerste verdieping op is gelopen.
Op grond van deze omstandigheden, in onderling verband en in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte na kalm beraad en rustig overleg heeft besloten om [slachtoffer 2] van het leven te beroven. Verdachte heeft op meerdere momenten gedurende de periode van de hierboven beschreven feiten en omstandigheden de tijd gehad zich te beraden op het genomen besluit zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Dat het delict niet is voltooid, is dan ook zeker niet aan verdachte te danken, maar aan de politie die met duidelijk hoorbare geluidssignalen snel ter plaatse is gekomen.
Als hij dan enkele uren later in de omgeving van de woning van [slachtoffer 2] wordt aangetroffen, is hij in het bezit van twee messen en een klauwhamer.
De verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris dat hij alleen maar kwam omdat hij zijn spullen wilde hebben, strookt niet met de door hem geuite bedreigingen, het bezit van de wapens en het gewelddadige gedrag. Deze verklaring strookt evenmin met het feit dat uit niets blijkt dat [slachtoffer 2] spullen van verdachte die zij nog onder zich had niet aan hem af zou willen geven. Integendeel, [slachtoffer 2] heeft op verzoek van verdachte spullen aan hem overhandigd op de vrijdagavond van 23 oktober 2009.
Feit 3
Partiële vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde schroevendraaier, twee aanstekers, een touw, een fiets, een personenauto en kleding wilde gebruiken bij de tenuitvoerlegging van zijn plan om [slachtoffer 2] van het leven te beroven. De rechtbank zal deze voorwerpen daarom niet meenemen in de bewezenverklaring.
Het bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ter voorbereiding van moord een mes heeft verworven en voorhanden heeft gehad op grond van de volgende onder feit 2 opgesomde bewijsmiddelen, aangevuld met het hierna volgende.
Uit onderzoek blijkt dat het mes dat op 25 oktober 2009 bij verdachte is aangetroffen een mes betreft met op het lemmet de tekst “Le Chef stainless steel”.
In de witte Peugeot waarin verdachte op 25 oktober 2009 zat wordt een kassabon aangetroffen van de Blokker te [woonplaats], waarop staat dat op 24 oktober 2009 te 16.43 uur een Chef’s mes Le Chef is gekocht.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt vast dat uit de onder feit 3 opgesomde bewijsmiddelen volgt dat verdachte het mes heeft verworven en voorhanden heeft gehad. Het opzet van verdachte op het plegen van moord is af te leiden uit de onder feit 2 opgesomde bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen bij feit 2. Het mes diende ter uitvoering van die moord, hetgeen onder meer blijkt uit het feit dat het mes, dat uit het foedraal was gehaald, zich in de broeksband van verdachte bevond. Op een dergelijke plek pleegt men een mes dat men voor een huishoudelijk of anderszins onschuldig doel wil gebruiken niet te bewaren.
Feit 4
Het bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] heeft belaagd op grond van de volgende bewijsmiddelen.
[slachtoffer 2] (hierna te noemen: [slachtoffer 2]) heeft verklaard dat zij een relatie met verdachte heeft gehad en dat zij de relatie heeft beëindigd toen verdachte in april 2008 de cel in moest voor oplichting.
Tijdens zijn detentie in 2008 belde verdachte haar dagelijks. [slachtoffer 2] heeft hem aangegeven dat hij niet zo veel moest bellen.
Eind april 2009 heeft [slachtoffer 2] haar nieuwe vriend leren kennen. Met Pinksteren 2009 heeft zij een dreigtelefoontje van verdachte ontvangen. Verdachte zei dat hij geen andere man in het leven van [slachtoffer 2] accepteerde en zei tevens dat [slachtoffer 2] naar het paradijs zou gaan.
[slachtoffer 2] wilde na dit telefoontje geen contact meer met verdachte en [slachtoffer 2] heeft een ander telefoonnummer genomen. Op een gegeven moment heeft verdachte haar nieuwe telefoonnummer via haar werkgever weten te ontfutselen. Hierop voelde [slachtoffer 2] zich genoodzaakt weer een ander nummer te nemen. [slachtoffer 2] werd ernstig belemmerd in haar dagelijkse doen en laten, doordat verdachte zo vaak belde.
Op 17 juni 2009 kreeg [slachtoffer 2] een brief van verdachte. De tweede brief volgde op 21 juni 2009. Hierna zijn er meerdere brieven gevolgd. In de brieven claimt verdachte [slachtoffer 2] en uit hij bedreigingen jegens [slachtoffer 2] en haar vriend. [slachtoffer 2] heeft na de tweede brief een brief terug gestuurd en gevraagd of verdachte haar niet meer lastig wil vallen.
[slachtoffer 2] heeft een klacht ingediend en daarmee uitdrukkelijk verzocht om tot vervolging van verdachte over te gaan.
In de brieven die verdachte aan [slachtoffer 2] heeft verzonden, komen de volgende citaten voor:
- "Wie met jou, met mijn kutje speelt, speelt met z’n toekomst, ik noem het russische roulette, wees niet dom en dump hem nu, anders dump ik hem"
- "Het lachen zal je vergaan"
- "Mijn meisje, mijn kutje"
- "Je gaat krijgen wat je verdient door je eigen domme gedrag"
- "Je bent van mij" .
Vanuit de P.I. in Scheveningen heeft verdachte één keer naar [slachtoffer 2] gebeld op 15 september 2009, twee keer op 16 september 2009, één keer op 17 september 2009 en één keer op 24 september 2009.
Vanuit de P.I. in Vught heeft verdachte naar [slachtoffer 2] gebeld één keer op 4 oktober 2009, één keer op 12 oktober 2009, één keer op 18 oktober 2009, drie keer 20 oktober 2009, één keer op 21 oktober 2009, acht keer op 22 oktober 2009 en één keer op 23 oktober 2009.
[slachtoffer 1], de dochter van [slachtoffer 2], heeft op 4 november 2009 verklaard dat zij en haar broertje regelmatig gebeld werden door een onbekend nummer. Dit bleek dan verdachte te zijn. Zij werd soms wel dertig keer per dag gebeld door een onbekend nummer. Verdachte belde zeker al drie maanden naar haar en haar broertje.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 2] en overweegt daartoe het volgende.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat [slachtoffer 2] meermalen heeft aangegeven dat zij niet meer wilde dat verdachte contact met haar opnam. Verdachte heeft hier geen gehoor aan gegeven en is blijven bellen en brieven blijven schrijven. Ook heeft verdachte meermalen gebeld naar de kinderen van [slachtoffer 2] en naar de werkgever van [slachtoffer 2].
Door zijn handelen heeft verdachte [slachtoffer 2] gedwongen te dulden dat contact met haar werd gezocht en aldus inbreuk werd gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. Ook blijkt uit de brieven dat verdachte het oogmerk had om [slachtoffer 2] te dwingen haar relatie met haar nieuwe vriend te beëindigen en om [slachtoffer 2] vrees aan te jagen door het uiten van verschillende bedreigingen. Gelet op de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de bewezen verklaarde gedragingen is de rechtbank van oordeel dat verdachte dit stelselmatig heeft gedaan.
Nadere overwegingen
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 2] door in de nacht van 24 op 25 oktober 2009 naar de woning van [slachtoffer 2] te gaan en zich in de directe omgeving van haar woning op te houden, omdat de rechtbank er vanuit gaat dat verdachte, indien hij de persoon is geweest die toen heeft gepoogd de woning van [slachtoffer 2] binnen te dringen, bij die gelegenheid de woning van [slachtoffer 2] in de gaten wilde houden zonder dat [slachtoffer 2] dit zou merken. Zijn opzet was daarom niet gericht op het inbreuk maken op haar persoonlijke levenssfeer, maar moet veeleer gezocht te worden in zijn opzet om haar van het leven te beroven.
Feit 5
Het bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een fiets heeft gestolen op grond van de volgende bewijsmiddelen.
[Benadeelde] heeft aangifte gedaan van diefstal van een fiets, merk Montego, in de periode van 23 oktober 2009 tot en met 28 oktober 2009 te Stoutenburg, gemeente [woonplaats]. De fiets was niet afgesloten.
Verdachte is op 28 oktober 2009 aangehouden. In zijn fouillering wordt een fietssleutel aangetroffen. De fietssleutel blijkt te passen op de fiets die is aangetroffen tegen een schutting achter het perceel [adres] te [woonplaats]. Dit blijkt voornoemde fiets van [Benadeelde] te zijn.
Bewijsoverwegingen
Bovengenoemde feiten en omstandigheden acht de rechtbank redengevend voor het bewijs van de aan verdachte ten laste gelegde diefstal. Verdachte heeft geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring gegeven met betrekking tot de herkomst van de fiets en van de fietssleutel.
Feit 6
Het bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 5] heeft gegijzeld op grond van de volgende bewijsmiddelen.
[slachtoffer 5] (hierna te noemen: [slachtoffer 5]) heeft aangifte gedaan van gijzeling. Hij heeft verklaard dat hij op 6 december 2009 werkzaam was als Penitentiaire Inrichting Werker bij P.I. De Berg in Arnhem. Hij werd van zijn vrijheid beroofd door een man die hij kent als [verdachte]. [slachtoffer 5] liep vanuit de recreatieruimte met verdachte terug naar zijn cel. Verdachte riep [slachtoffer 5] en overhandigde een brief aan [slachtoffer 5]. De brief was opgevouwen. [slachtoffer 5] hoorde verdachte zeggen: “lezen!”. [slachtoffer 5] voelde dat verdachte hem duwde en zag dat verdachte zijn jas open had. [slachtoffer 5] zag dat verdachte zijn armen over elkaar voor zijn buik hield. [slachtoffer 5] zag dat verdachte zijn rechterhand onder zijn Adidas jas deed. [slachtoffer 5] zag dat verdachte zijn rechterhand naar beneden draaide en iets in zijn hand hield. [slachtoffer 5] zag de loop van een vuurwapen. Verdachte zei nogmaals “lezen!”. [slachtoffer 5] zag dat verdachte zijn rechterhand onder zijn Adidas jas vandaan haalde en [slachtoffer 5] zag nu nog duidelijker dat hij een vuurwapen in zijn hand hield. [slachtoffer 5] zag en voelde dat verdachte het vuurwapen op zijn lichaam richtte. [slachtoffer 5] hoorde dat verdachte riep “Nu, lopen!”. Verdachte liet nog een tweede keer het vuurwapen aan [slachtoffer 5] zien en zei “Je doet wat ik zeg!”. Verdachte zei dat hij naar de voorportier wilde. [slachtoffer 5] voelde spanning en druk. [slachtoffer 5] liep onder bedreiging met verdachte naar de verbindingsgang die toegang geeft tot de bezoekafdeling. Verdachte bleef zeggen “Niets zeggen, doorlopen!”. Verdachte zei “Druk op de intercomknop”. [slachtoffer 5] en verdachte gingen twee elektrische deuren door. [slachtoffer 5] hoorde dat een collega hem op zijn portofoon opriep. Verdachte zei “Nu, alles inleveren!”. [slachtoffer 5] heeft zijn portofoon en pieper vervolgens ingeleverd. [slachtoffer 5] voelde zich gegijzeld. [slachtoffer 5] en verdachte kwamen bij het portiershokje. Er zaten twee collega’s van [slachtoffer 5] in het portiershokje. Verdachte sprak beide collega’s aan. [slachtoffer 5] zag dat verdachte opnieuw het vuurwapen op hem richtte. [slachtoffer 5] zag dat verdachte door het luikje aan zijn collega een opgevouwen briefje gaf. [slachtoffer 5] zag dat verdachte ook aan de collega’s het wapen liet zien. Over het vuurwapen hield verdachte een zwarte doek. Door de collega’s werd de deur geopend. [slachtoffer 5] zag dat verdachte naar buiten ging en [slachtoffer 5] ging zelf snel naar binnen. [slachtoffer 5] zag dat het vuurwapen op een Walther P5 leek.
[getuige 7] (hierna te noemen: [getuige 7]) heeft verklaard dat hij werkzaam is als senior complex beveiliger bij P.I. De Berg. Op 6 december 2009 rond 08.45 uur liep hij naar de voorportier om zijn collega [getuige 8] af te lossen. Bij de voorportier zag hij een collega met de naam [slachtoffer 5] met een gedetineerde. [getuige 7] zag dat de gedetineerde rustig om zich heen keek en een briefje in het doorgeefluikje stopte. De man zei daarbij “goed lezen, handen boven de balie”. Vervolgens zag [getuige 7] dat de man een hand uit zijn binnenzak haalde en dat de man een op een vuurwapen gelijkend zwart voorwerp in de hand had. Het wapen was in een sok of iets dergelijks verpakt. [getuige 7] heeft verklaard dat hij volgens zijn stellige overtuiging een vuurwapen heeft gezien op dat moment. [getuige 7] zag dat [getuige 8] het briefje aannam en zag op het briefje de woorden simtec (de rechtbank begrijpt: semtex) en gijzeling. [getuige 7] nam daarop de beslissing en zei tegen [getuige 8] dat ze hen moesten laten gaan. [getuige 8] heeft uiteindelijk de tussendeur geopend en [getuige 7] de schuifdeur. [getuige 7] zag dat de man de straat opliep.
[getuige 8] (hierna te noemen: [getuige 8]) heeft verklaard dat hij werkzaam is als beveiliger bij de P.I. De Berg te Arnhem. Op 6 december 2009 was hij werkzaam als voorportier. Rond 08.30 - 08.45 uur kwam zijn collega [getuige 7] naar hem toe. [getuige 8] is even gaan roken en was na vijf minuten weer terug bij zijn collega [getuige 7]. [getuige 8] zag dat [slachtoffer 5] aan kwam lopen met een andere man. [getuige 8] dacht dat [slachtoffer 5] een collega aan het rondleiden was, omdat het niet gebruikelijk is dat een bewaarder voor een gedetineerde loopt. [getuige 7] heeft vervolgens middels de knop de twee deuren geopend voor [slachtoffer 5] en de andere persoon. Toen [slachtoffer 5] en de andere persoon dichterbij kwamen, zag [getuige 8] dat de man geen collega was. De man gooide een briefje door het schuifluikje en riep “Hier, lezen, handen boven tafel!”. [getuige 8] probeerde het briefje te lezen, maar dat lukte niet echt. [getuige 8] zag wel de woorden gijzeling en semtex. [getuige 8] zag de persoon uit zijn linkerjaszak een op een vuurwapen gelijkend voorwerp halen. [getuige 8] zag dat de persoon het vuurwapen kort op hem richtte en riep “en nou doe die deur open”. [getuige 8] zag dat de persoon het op het vuurwapen gelijkend voorwerp terug stopte in zijn linkerjaszak en vanuit zijn jaszak uitdrukkelijk richtte op [slachtoffer 5]. [getuige 8] voelde alsof hij geen keus had dan de persoon de deur te geven. Hij duwde de knop in waardoor de tussendeur open ging. [getuige 7] heeft de knop voor de volgende deur ingedrukt. [getuige 8] zag dat de persoon het gebouw uitliep.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 6 december 2009 de P.I. in Arnhem is uitgelopen.
Feit 7
Het bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een personenauto, twee pinpassen en 2.500 euro heeft gestolen voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld op grond van de volgende bewijsmiddelen.
[slachtoffer 3] (hierna te noemen: [slachtoffer 3]) heeft aangifte gedaan en heeft het volgende verklaard. [slachtoffer 3] reed op 6 december 2009 op de Utrechtseweg in Arnhem. Hij reed in zijn auto, een Volkswagen Touran met kenteken [kenteken]. Omstreeks 09.10 uur zag hij een man de weg op komen lopen. [slachtoffer 3] zag dat de man met zijn linkerhand een stopteken gaf en [slachtoffer 3] stopte voor de man. De man deed gelijk de deur aan de passagierszijde open en ging op de passagiersstoel zitten. De man zei “je bent gegijzeld”. De man zei ook “als u doet wat ik zeg, dan gebeurt er niks”. De man had een voorwerp in zijn rechterhand. Aan de vorm zag [slachtoffer 3] dat het een pistool was. Het voorwerp zat in een soort gebreid doekje. [slachtoffer 3] had op dat moment echt het idee dat hij bedreigd werd met een pistool en voelde zich zeer bedreigd. De man heeft de mobiele telefoon van [slachtoffer 3] ter hand genomen en uitgezet. De man keek in de portemonnee van [slachtoffer 3] en haalde de bankpasjes uit de portemonnee. De man vroeg de pincodes van de twee bankpassen. De man schreef de pincodes die [slachtoffer 3] hem gaf op een papiertje. De man vroeg [slachtoffer 3] te zoeken naar een pinautomaat in Hoenderloo. De man vroeg [slachtoffer 3] te parkeren bij een pinautomaat van de Rabobank in Hoenderloo. De man nam de autosleutels mee toen hij ging pinnen. De man zei tegen [slachtoffer 3] dat hij geen domme dingen moest doen in de tussentijd. De man kwam terug en [slachtoffer 3] reed weer verder. De man heeft van beide passen in totaal 2.500 euro kunnen pinnen, 1.250 euro per pas. Ongeveer een kilometer van camping “[naam]” moest [slachtoffer 3] stoppen van de man. De man zei “uitstappen, weglopen en niet omkijken”. [slachtoffer 3] is toen uitgestapt en weggelopen. [slachtoffer 3] was op dat moment angstig en bang dat de man zijn pistool zou gebruiken.
Beide pinpassen van [slachtoffer 3] zijn van de Rabobank. De ene pas is voorzien van bankrekeningnummer [rekeningnummer] en de andere pas van bankrekeningnummer [rekeningnummer].
Op 6 december 2009 is er van de rekening met bankrekeningnummer [rekeningnummer] bij een pinautomaat van de Rabobank 1.250 euro gepind.
Op 6 december 2009 is er van de rekening met bankrekeningnummer [rekeningnummer] 1.250 euro gepind.
Op 9 december 2009 is verdachte aangehouden in Luik (België). Op het moment van zijn aanhouding reed hij in een personenauto van het merk Volkswagen, type Touran met kenteken [kenteken].
6. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 27 oktober 2009 te [woonplaats] opzettelijk [slachtoffer 4] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk die [slachtoffer 4] meermalen met een of meer messen, in elk geval met een of meer scherpe voorwerpen, in het lichaam gestoken en gesneden, tengevolge waarvan die [slachtoffer 4] is overleden;
2.
Primair
(16/650016- 12)
op 28 oktober 2009 te [woonplaats], ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven, opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg,
- naar de woning van die [slachtoffer 2] is gegaan, en
- tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd de woorden "Ik vermoord je", en
- met een kloofbijl de ruit van een achterdeur van die woning heeft ingeslagen, en
- die woning is binnengegaan en de trap in die woning heeft betreden terwijl die [slachtoffer 2] boven was,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
(16/650016-12)
op of omstreeks 25 oktober 2009 te [woonplaats], ter voorbereiding van het misdrijf moord als bedoeld in artikel 289 Wetboek van Strafrecht, opzettelijk een mes bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en voorhanden heeft gehad;
4.
Primair
(16/650016-12)
in de periode van 01 november 2008 tot en met 02 november 2009 te [woonplaats], in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 2], met het oogmerk die [slachtoffer 2] te dwingen iets te doen en niet te doen en te dulden en vrees aan te jagen, immers
- heeft verdachte veelvuldig al dan niet vanuit detentie telefonisch contact opgenomen met die [slachtoffer 2] en met haar kinderen en met haar werkgever, en
- heeft verdachte veelvuldig, toen hij gedetineerd zat, brieven (bedreigend en beledigend en intimiderend van aard) naar het woonadres van die [slachtoffer 2] gestuurd, waaronder brieven met de volgende tekst:
- "Wie met jou, met mijn kutje speelt, speelt met z’n toekomst, ik noem het russische roulette, wees niet dom en dump hem nu, anders dump ik hem"
- "Het lachen zal je vergaan"
- "Mijn meisje, mijn kutje"
- "Je gaat krijgen wat je verdient door je eigen domme gedrag"
- "Je bent van mij".
5.
(16/650016-12)
op een tijdstip in de periode van 23 oktober 2009 tot en met 28 oktober 2009 te Stoutenburg, gemeente [woonplaats], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets van het merk Montego, toebehorende aan [Benadeelde];
6.
(16/650016-12)
op 06 december 2009 te Arnhem, opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer 5] (penitentiaire inrichting werker), wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, met het oogmerk die [slachtoffer 5] en anderen, te weten [getuige 7] (beveiliger PI De Berg) en [getuige 8] (beveiliger PI De Berg), te dwingen iets te doen en niet te doen, immers heeft verdachte
- die [slachtoffer 5] een handgeschreven brief met bedreigende inhoud overhandigd (met daarin onder meer de tekst "Ik heb semtex" en "Je bent gegijzeld" en "Ik hou een doorgeladen pistool op je gericht" en "Begeleid me naar de voorportier", en
- tegen die [slachtoffer 5] meermalen gezegd en geroepen de woorden "Lezen" en "Nu lopen" en "Niets zeggen, doorlopen" en "Druk op de intercom" en "Ik wil naar de voorportier" en "Nu, alles inleveren", en
- die [slachtoffer 5] meermalen een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, getoond en op het lichaam van die [slachtoffer 5] gericht en gericht gehouden en gedrukt, en
- die [slachtoffer 5] telkens voor zich uit geduwd, en
- die [getuige 7] en die [getuige 8] een tweede handgeschreven brief met bedreigende inhoud overhandigd met daarin onder meer de tekst "Ik heb je collega gegijzeld" en "Ik heb een doorgeladen pistool, en ik heb semtex" en "Maak de deur open", en
- tegen die [getuige 7] en die [getuige 8] gezegd en geroepen de woorden "Lezen, handen boven de balie" en "En nou doe die deur open", en
- die [getuige 7] en die [getuige 8] meermalen een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, getoond;
7.
(16/650016-12)
op 06 december 2009 te Arnhem en te Hoenderloo en op één of meer wegen in Nederland,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
een personenauto (merk Volkswagen, voorzien van het kenteken [kenteken]) en twee pinpassen en een hoeveelheid geld (totaal 2500,- euro), toebehorende aan [slachtoffer 3], welke diefstallen werden voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstallen gemakkelijk te maken
welke bedreigingen met geweld hierin bestonden, dat verdachte
- onverhoeds in de auto van die [slachtoffer 3] is gestapt, en
- tegen die [slachtoffer 3] heeft gezegd de woorden "Je bent gegijzeld", en
- die [slachtoffer 3] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft getoond en in het zicht van die [slachtoffer 3] heeft gehouden, en
- de mobiele telefoon van die [slachtoffer 3] heeft gepakt en heeft uitgezet, en
- tegen die [slachtoffer 3] heeft gezegd de woorden “Geen gekke dingen doen".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
7. De strafbaarheid van het feit
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar als
Feit 1: doodslag;
Feit 2 primair: poging tot moord;
Feit 3: voorbereiding van moord;
Feit 4 primair: belaging;
Feit 5: diefstal;
Feit 6: gijzeling;
Feit 7: diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
8. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het opstellen van een rapportage door een psycholoog en een psychiater. De rechtbank heeft vervolgens zijn opname in het Pieter Baan centrum bevolen. Uit het de verdachte betreffende rapport van het Pieter Baan Centrum, opgesteld door R.J.A. van Helvoirt en P.K.J. Ronhaar, d.d. 18 december 2012 blijkt dat verdachte ook daar iedere medewerking aan het onderzoek heeft geweigerd. De onderzoekers van het Pieter Baan Centrum hebben geen ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens vast kunnen stellen, maar kunnen deze evenmin uitsluiten.
De rechtbank beschikt dus niet over recente rapportage met betrekking tot verdachte.
Wel bevinden zich in het dossier oude rapportages, die zijn opgemaakt in het kader van een eerdere strafzaak.
Uit het rapport van psycholoog F.C.P. Zuidhof d.d. 28 oktober 2000 komt naar voren dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en een gebrekkige ontwikkeling in de zin van cocaïnemisbruik en een persoonlijkheidsstoornis NAO, bestaande uit narcistische en psychopathe kenmerken.
Uit het rapport van psychiater J.M.J.F. Offermans d.d. 1 oktober 2001 komt naar voren dat er bij verdachte sprake is van cocaïneafhankelijkheid en van een persoonlijkheidsstoornis met vooral antisociale en borderline kenmerken en in mindere mate afhankelijke en narcistische kenmerken. De psychiater heeft in zijn rapport beschreven dat verdachte destijds in staat was om de wederrechtelijkheid van zijn handelen in te zien, maar dat verdachte in mindere mate in staat is geweest zijn wil in vrijheid te bepalen.
Verdachte is sinds voormelde rapporten niet behandeld voor de in deze rapporten vastgestelde persoonlijkheidsstoornis, zoals onder meer blijkt uit de rapportage van het Pieter Baan Centrum. Verdachte heeft sinds het opstellen van die rapportages voornamelijk in detentie verbleven. De rapporteurs van het Pieter Baan Centrum citeren onder meer uit het penitentiair dossier van verdachte. Uit wat zij beschrijven, blijkt dat bij verdachte in de loop van zijn detentie en met name vanaf 2004 gedragsproblemen en psychiatrische problematiek in toenemende mate op de voorgrond zijn getreden en wel zodanig dat hij verschillende malen niet op reguliere verblijfsafdelingen was te handhaven.
De rechtbank is op basis van hetgeen daarover in het rapport van het Pieter Baan Centrum wordt vermeld en ook op basis van de conclusies gesteld in de rapporten uit 2000 en 2001 van oordeel dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en dat dit ook tijde van de ten laste gelegde feiten het geval was.
De rechtbank acht aannemelijk dat de jegens [slachtoffer 2] begane feiten mede onder invloed van die ziekelijke stoornis van de geestvermogens zijn gepleegd. Uit het dossier blijkt dat verdachte er grote moeite mee had dat [slachtoffer 2] de relatie met hem had verbroken, hetgeen verklaarbaar zou kunnen zijn vanuit de bij hem geconstateerd narcistische trekken. Ten aanzien van deze feiten acht de rechtbank verdachte dan ook in verminderde mate toerekeningsvatbaar.
Ten aanzien van de doodslag op [slachtoffer 4] heeft verdachte geen enkel inzicht gegeven in de achtergronden van en zijn motieven voor deze daad. De rechtbank kan de vraag of verdachte deze daad heeft gepleegd onder invloed van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens dan ook niet beantwoorden. Dit betekent dat de rechtbank verdachte voor dit feit volledig toerekeningsvatbaar acht.
Voor de delicten die samenhangen met zijn ontsnapping uit de penitentiaire inrichting en voor de diefstal van de fiets geldt eveneens dat niet is gebleken dat er een verband bestaat met zijn ziekelijke stoornis. Ook ten aanzien van deze feiten acht de rechtbank verdachte volledig toerekeningsvatbaar.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat verdachte voor de feiten 2, 3 en 4 niet volledig toerekeningsvatbaar is te beschouwen. In welke mate dit het geval is, is niet vast te stellen omdat verdachte heeft geweigerd mee te werken aan recente rapportage.
Er is, gelet op het vorenstaande, geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte volledig uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
9. Motivering van de straffen en maatregelen
9.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren en de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
9.2. Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft vrijspraak bepleit van alle ten laste gelegde feiten. De raadsman heeft op verzoek van verdachte geen verweer gevoerd.
9.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan één van de ernstigste feiten die het Wetboek van Strafrecht kent, te weten doodslag. Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan andere zeer ernstige strafbare feiten, te weten poging tot moord, voorbereiding van moord, belaging, gijzeling, diefstal en diefstal met bedreiging met geweld.
Verdachte heeft [slachtoffer 4] gedood op een zeer schokkende en gruwelijke wijze. Hij heeft [slachtoffer 4] diens recht op leven ontnomen en daarmee onherstelbaar leed veroorzaakt voor zijn nabestaanden. Dit leed wordt nog versterkt doordat verdachte geen enkele openheid van zaken heeft gegeven over zijn motieven en hetgeen zich heeft afgespeeld in de laatste uren of minuten van het leven van [slachtoffer 4]. Daarnaast heeft verdachte met zijn daad gevoelens van angst en onveiligheid voor de nabestaanden en in de maatschappij teweeg gebracht. Ook heeft verdachte zijn ex-vriendin geprobeerd te vermoorden door met een bijl haar woning binnen te dringen. Verdachte was enkele dagen voor deze poging al bezig met het voorbereiden van deze moord. Hiermee heeft verdachte een enorme angst veroorzaakt bij zijn ex-vriendin [slachtoffer 2], haar partner en haar kinderen. Zij is met haar destijds 12-jarige zoon letterlijk uit doodsangst het dak op gevlucht. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat [slachtoffer 2] hiervan nog steeds de gevolgen met zich meedraagt en dat dit ook bij haar zoon de nodige sporen heeft achtergelaten. Daarnaast heeft verdachte bij zijn ontsnapping uit de penitentiaire inrichting in Arnhem een medewerker van de penitentiaire inrichting gegijzeld en vervolgens een diefstal met bedreiging met geweld gepleegd. Ook voor de hierbij door hem gemaakte slachtoffers moet dit zeer traumatiserend zijn geweest. Verdachte is bij dit laatste feit zeer berekenend en niets ontziend te werk gegaan.
De rechtbank heeft rekening gehouden met het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 27 oktober 2011, waaruit blijkt dat verdachte meermalen eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder doodslag.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de onder rubriek 8 genoemde rapporten die over verdachte zijn opgesteld. De deskundigen van het Pieter Baan Centrum hebben geen strafadvies kunnen geven, omdat verdachte iedere medewerking aan het onderzoek heeft geweigerd.
De rechtbank houdt verdachte niet voor volledig toerekeningsvatbaar, zoals blijkt uit hetgeen onder punt 8 is overwogen. De mate waarin verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, is niet vast te stellen. Dit laat de rechtbank dan ook in het midden, maar zij houdt er rekening mee bij de strafoplegging dat verdachte niet volledig toerekeningsvatbaar is.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte als zeer onberekenbaar en als extreem gevaarlijk dient te worden beschouwd. Dit blijkt onder meer uit dat verdachte op 23 oktober 2009 is vrijgekomen na een langdurige detentie en binnen een week de bewezen verklaarde strafbare feiten heeft gepleegd. De rechtbank stelt bij de strafbepaling voorop dat de maatschappij zo lang mogelijk beschermd dient te worden tegen verdachte. De maximaal op te leggen gevangenisstraf voor de bewezen verklaarde feiten bedraagt 26 jaren en 8 maanden. De rechtbank zal, nu verdachte niet volledig toerekeningsvatbaar is, een lagere straf opleggen dan de maximumstraf, zij het dat deze korting beperkt zal zijn omdat door de weigering van verdachte de mate van toerekeningsvatbaarheid niet is vast te stellen en gelet op het uitgangspunt dat de maatschappij zolang mogelijk tegen verdachte beschermd moet worden.
Naast een langdurige gevangenisstraf is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege noodzakelijk is.
De rechtbank is op grond van de stukken in het dossier en het onderzoek ter terechtzitting van oordeel dat rechtens genoegzaam is komen vast te staan dat ten tijde van de bewezen verklaarde gedragingen sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens van verdachte en dat deze ziekelijke stoornis ook thans nog aanwezig is. Om die laatste reden acht de rechtbank de kans dat verdachte zonder behandeling en begeleiding in de toekomst opnieuw ernstige strafbare feiten tegen personen zal plegen zeer groot. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de algemene veiligheid van personen eist dat de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege noodzakelijk is ter bescherming van de maatschappij. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat op de gepleegde misdrijven een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht, stelt de rechtbank vast dat het gaat om misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaren.
De rechtbank gaat er vanuit dat het moment waarop de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal aanvangen, wordt gekozen met inachtneming van het uitgangspunt dat de maatschappij zo lang mogelijk tegen verdachte moet worden beschermd.
De op te leggen straf is zwaarder dan de officier van justitie heeft gevorderd. Redengevend hiervoor zijn de buitengewone ernst van de bewezen verklaarde feiten en de persoon van verdachte.
De rechtbank acht, alles afwegende, passend een gevangenisstraf voor de duur van 25 jaren en oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
Verdachte is op dit moment gedetineerd op grond van een veroordeling door de Belgische rechter. Gelet op de vrees voor herhaling acht de rechtbank het van groot belang dat verdachte na afloop van deze detentie gedetineerd blijft, ook als dit vonnis op dat moment nog niet onherroepelijk is. De rechtbank beveelt daarom de gevangenneming van verdachte.
10. Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De behandeling van de vordering van [slachtoffer 2], levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor onder de feit 2 primair, feit 3 en feit 4 primair bewezen geachte feiten rechtstreeks schade heeft geleden. Het door haar hiervoor gevorderde bedrag van € 1.000,-- (éénduizend euro) aan immateriële schade acht de rechtbank zeer bescheiden. De vordering kan dan ook worden toegewezen. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente ook toewijzen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht) aan verdachte opgelegd.
11. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 37a, 45, 46, 57, 282a, 285b, 287, 289, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
12. Beslissing
De rechtbank:
Wijst af het verzoek van verdachte voor het horen van getuigen.
Verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1: doodslag;
Feit 2 primair: poging tot moord;
Feit 3: voorbereiding van moord;
Feit 4 primair: belaging;
Feit 5: diefstal;
Feit 6: gijzeling;
Feit 7: diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 25 jaren.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot € 1.000,-- (éénduizend euro) ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 28 oktober 2009.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 1.000,-- (éénduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 28 oktober 2009, te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 20 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Beveelt de gevangenneming van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.G. de Weerd, voorzitter, mr. Z.J. Oosting en mr. M.A.A.T. Engbers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Willemsen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 maart 2013.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan [verdachte] wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 27 oktober
2009 tot en met 28 oktober 2009 te [woonplaats], in elk geval in het arrondissement
Utrecht,
opzettelijk en met voorbedachte rade, althans opzettelijk,
[slachtoffer 4] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg,
althans opzettelijk, die [slachtoffer 4] meermalen, althans eenmaal, met een of
meer mes(sen), in elk geval met een of meer scherp(e) voorwerp(en), in het
lichaam gestoken en/of gesneden,
tengevolge waarvan die [slachtoffer 4] is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
2.
Primair
(16/650016-12)
hij op of omstreeks 28 oktober 2009 te [woonplaats], in elk geval in het
arrondissement Arnhem,
ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf
om opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk,
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1], de zoon van [slachtoffer 2] van het leven te beroven,
opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk,
- naar de woning van die [slachtoffer 2] is gegaan, en/of
- tegen die [slachtoffer 2] en/of de zoon van die [slachtoffer 2] heeft gezegd de woorden
(van de strekking): "Ik vermoord je", en/of
- met een (kloof)bijl, althans met een hard voorwerp, de ruit van een
(achter/keuken)deur van die woning heeft ingeslagen, en/of
- die woning is binnengegaan en/of de trap in die woning heeft betreden
(terwijl die [slachtoffer 2] en/of de zoon van die [slachtoffer 2] boven was/waren),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
(16/650016-12)
hij op of omstreeks 28 oktober 2009 te [woonplaats], in elk geval in het
arrondissement Arnhem,
ter voorbereiding van het misdrijf moord c.q. doodslag, als bedoeld in artikel
289 c.q. 287 Wetboek van Strafrecht, opzettelijk een (kloof)bijl en/of een of meer mes(sen) en/of een hamer bestemd tot
het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd
en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
art 46 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Meer subsidiair
(16/650016-12)
A.
hij op of omstreeks 28 oktober 2009 te [woonplaats], in elk geval in het
arrondissement Arnhem,
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] de zoon van die [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig
misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling,
hierin bestaande dat verdachte opzettelijk tegen die [slachtoffer 2] en/of haar zoon
dreigend heeft gezegd/geroepen de woorden (van de strekking): "Ik vermoord je";
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
en/of
B.
hij op of omstreeks 28 oktober 2009 te [woonplaats], in elk geval in het
arrondissement Arnhem,
opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een deur (van een woning gelegen
aan [adres]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende
aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, door toen aldaar
opzettelijk en wederrechtelijk die ruit (met een bijl) in te slaan;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
(16/650016-12)
hij op of omstreeks 25 oktober 2009 te [woonplaats], in elk geval in het
arrondissement Arnhem,
ter voorbereiding van het misdrijf moord c.q. doodslag als bedoeld in artikel
289 c.q. 287 Wetboek van Strafrecht,
opzettelijk een mes en/of een schroevendraaier en/of twee aanstekers en/of een
touw en/of een fiets en/of een personenauto en/of (andere/schone) kleding
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of vervaardigd
en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of voorhanden heeft
gehad;
art 46 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
Primair
(16/650016-12)
hij in of omstreeks de periode van 01 november 2008 tot en met 02 november 2009
te [woonplaats], in elk geval in Nederland,
wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de
persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 2], in elk geval van een ander, met
het oogmerk die [slachtoffer 2], in elk geval die ander, te dwingen iets te doen
en/of niet te doen en/of te dulden en/of vrees aan te jagen, immers
- heeft verdachte veelvuldig, althans meermalen, (al dan niet vanuit detentie)
telefonisch contact gezocht/opgenomen met die [slachtoffer 2] en/of met haar
kind(eren) en/of met haar werkgever/collega('s), en/of
- heeft verdachte veelvuldig, althans meermalen, (toen hij gedetineerd zat)
brieven (bedreigend en/of beledigend en/of intimiderend van aard) naar het
woonadres van die [slachtoffer 2] gestuurd, waaronder (een) brie(f)(ven) met de
volgende tekst/inhoud:
* "Wie met jou, met mijn kutje speelt, speelt met zijn toekomst, ik noem het
russische roulette, wees niet dom en en dump hem nu, anders dump ik
hem" (proces-verbaal bladzijde 227), en/of
* "Het lachen zal je vergaan" (proces-verbaal bladzijde 227), en/of
* "Mijn meisje, mijn kutje jij [X]" (proces- verbaal bladzijde 229), en/of
* "Je gaat krijgen wat je verdient door je eigen stomme gedrag"
(proces-verbaal bladzijde 227), en/of
* "Je bent van mij" (proces-verbaal bladzijde 227), en/of
- is verdachte (in de nacht van 24 op 25 oktober) naar de woning van die
[slachtoffer 2] gegaan en/of heeft hij zich (telkens/meermalen) in de (directe)
omgeving van die woning begeven/opgehouden;
art 285b lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
(16/650016-12)
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 november
2008 tot en met 24 oktober 2009 te [woonplaats], in elk geval in Nederland,
[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling,
hierin bestaande dat verdachte opzettelijk tegen die [slachtoffer 2] dreigend heeft
gezegd/geroepen/geschreven de woorden (van de strekking): "Ik zal zorgen dat
je in het paradijs komt";
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
5.
(16/650016-12)
hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 23 oktober 2009 tot en met
28 oktober 2009 te Stoutenburg, gemeente [woonplaats], in elk geval in het
arrondissement Utrecht,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een fiets
(van het merk Montego), in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [Benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht
6.
(16/650016-12)
hij op of omstreeks 06 december 2009 te Arnhem, in elk geval in het
arrondissement Arnhem,
opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer 5] (penitentiaire inrichting
werker), wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden,
met het oogmerk die [slachtoffer 5] en/of (een) ander(en), te weten [getuige 7]
(beveiliger PI De Berg) en/of [getuige 8] (beveiliger PI De Berg), te
dwingen iets te doen en/of niet te doen,
immers heeft verdachte
- die [slachtoffer 5] een handgeschreven brief (met bedreigende inhoud) overhandigd
(met daarin onder meer de tekst "Ik heb semtex" en/of "Je bent gegijzeld" en
"Ik hou een doorgeladen pistool op je gericht" en/of "Begeleid me... naar de
voorportier", en/of
- tegen die [slachtoffer 5] (meermalen) gezegd/geroepen de woorden (van de
strekking): "Lezen" en/of "Nu lopen" en/of "Niets zeggen, doorlopen" en/of
"Druk op de intercom" en/of "Ik wil naar de voorportier" en/of "Nu, alles
inleveren", en/of
- die [slachtoffer 5] (meermalen) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen
gelijkend voorwerp, getoond en/of op het lichaam van die [slachtoffer 5] gericht
en/of gericht gehouden en/of gedrukt, en/of
- die [slachtoffer 5] (telkens/meermalen voor zich uit) geduwd, en/of
- die [getuige 7] en/of die [getuige 8] een (tweede) handgeschreven brief (met
bedreigende inhoud) overhandigd/toegeworpen (met daarin onder meer de tekst
"Ik heb je collega gegijzeld" en "Ik heb een doorgeladen pistool, en ik heb
semtex" en/of "Maak de deur open", en/of
- tegen die [getuige 7] en/of die [getuige 8] gezegd/geroepen de woorden (van
de strekking): "Lezen, handen boven de balie" en/of "En nou doe die deur
open", en/of
- die [getuige 7] en/of die [getuige 8] (meermalen) een vuurwapen, althans een
op een vuurwapen gelijkend voorwerp, getoond;
art 282a lid 1 Wetboek van Strafrecht
7.
(16/650016-12)
hij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 06 december 2009 te Arnhem
en/of te Hoenderloo en/of op één of meer wegen in Nederland,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
een personenauto (merk Volkswagen, voorzien van het kenteken [kenteken]) en/of
twee, althans een of meer, pinpas(sen) en/of een hoeveelheid geld (totaal
2500,- euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welke diefstal(len) werd(en) voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van
geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk
om die diefstal(len) voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij
betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
(telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te
bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen
kenteken [kenteken]) en/of twee, althans een of meer, pinpas(sen) en/of een
hoeveelheid geld (totaal 2500,- euro), in elk geval van enig goed, geheel of
ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat verdachte
- onverhoeds in de auto van die [slachtoffer 3] is gestapt, en/of
- tegen die [slachtoffer 3] heeft gezegd/geroepen de woorden (van de strekking): "Je
bent gegijzeld", en/of
- die [slachtoffer 3] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,
heeft getoond en/of in het zicht van die [slachtoffer 3] heeft gehouden, en/of
- de mobiele telefoon van die [slachtoffer 3] heeft gepakt en/of heeft uitgezet, en/of
- tegen die [slachtoffer 3] heeft gezegd/geroepn de woorden (van de strekking): "Geen
gekke dingen doen";
art 317 Wetboek van Strafrecht
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht