beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer 338483 HA RK 13-58
beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken,
op het verzoek van:
naam [verzoeker].
wonende te [woonplaats],
verder te noemen [verzoeker]
1. Het verloop van de procedure
1.1. Op 18 februari 2013 heeft mr. T Rosbach namens [verzoeker] bij de rechtbank het verzoek gedaan tot wraking van mr. J.M. Eelkema, kantonrechter van deze rechtbank en in die hoedanigheid belast met de behandeling van de zaak die is geregistreerd onder zaaknummer 806887 UC EXPL 12-5736 JE 4212
1.2. De rechter heeft niet in de wraking berust. Zij heeft op schriftelijk haar standpunt weergegeven.
1.3. [verzoeker] heeft per e-mail van 4 maart 2013 op de schriftelijke uiteenzetting van de rechter gereageerd.
1.4. De griffier van deze rechtbank heeft [verzoeker] en de rechter opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 5 maart 2013. De belanghebbende Regiobank N.V. (hierna: Regiobank) is van de behandeling in kennis gesteld.
1.5. Het wrakingsverzoek is op 5 maart 2013 in het openbaar behandeld. Daarbij was [verzoeker], met voorafgaand bericht, niet aanwezig. De rechter is verschenen. Regiobank is niet verschenen.
1.6. De uitspraak is bepaald op heden
2.1. De hoofdzaak betreft een verzetprocedure van Regiobank tegen een verstekvonnis van 29 februari 2012. In de verzetprocedure heeft op 5 juli 2012 een comparitie van partijen plaatsgevonden.
2.2. In het vonnis van 8 augustus 2012 heeft de rechter de zaak naar de rolzitting van 12 september 2012 verwezen voor het indienen van een conclusie van antwoord in het verzet door [verzoeker] en heeft zij bepaald dat Regiobank in de gelegenheid zal worden gesteld een conclusie van repliek in het verzet in te dienen.
2.3. Op 10 oktober 2012 heeft de rechter een rolbeslissing genomen en daarbij het volgende overwogen:
“De op 12 september 2012 ingediende conclusie van antwoord in het verzet van [verzoeker] wordt als niet ingediend beschouwd. [verzoeker] krijgt de gelegenheid om opnieuw een conclusie van antwoord in het verzet in te dienen, maar nu compleet met alle stukken die hij daarbij wil voegen of wil in lassen in de tekst van de conclusie.”
De rechter heeft in deze rolbeslissing de zaak verwezen naar de rolzitting van woensdag 24 oktober 2012 waar [verzoeker] van de geboden mogelijkheid gebruik kan maken.
2.4. [verzoeker] heeft op 24 oktober 2012 een conclusie van antwoord in verzet ingediend. Regiobank heeft op 19 december 2012 een conclusie van repliek in verzet ingediend.
2.5. Op 2 januari 2013 heeft [verzoeker] schriftelijk een verzoek om pleidooi ingediend. Bij brief van 10 januari 2013 heeft de griffier van de rechtbank aan partijen meegedeeld dat het verzoek om pleidooi is toegestaan en partijen gevraagd verhinderdata in te dienen. Bij brief van 17 januari 2013 heeft Regiobank bezwaar gemaakt dat het verzoek om pleidooi is toegewezen, zonder dat zij zich daarover heeft mogen uitlaten en gemotiveerd bezwaar gemaakt tegen het toestaan van pleidooi.
2.6. Bij rolbeslissing van 13 februari 2013 heeft de rechter het pleidooiverzoek alsnog afgewezen. In deze beslissing heeft de rechter overwogen:
“(…)
De kantonrechter leest in de fax van 2 januari 2013 als argument van [verzoeker] om nog proceshandelingen te mogen verrichten (pleidooi en akte) dat de standpunten van Regiobank in haar conclusie van repliek in verzet hem nopen zich daarover te uiten zodat deze niet als onweersproken en daarmee vaststaand worden aangemerkt. De kantonrechter overweegt dat dit argument alleen relevant is voor zover er nieuwe stellingen van Regiobank in haar conclusie staan, omdat over de bekende geschilpunten [verzoeker] zich al heeft kunnen uitlaten.
Verder is de kantonrechter het na hernieuwd beraad, met Regiobank eens dat een pleidooi waarin de volle omvang van de zaak weer aan de orde kan komen, in deze zaak niet gerechtvaardigd is. In deze procedure hebben partijen zich tijdens de comparitie na antwoord kunnen uitlaten, is vervolgens een inhoudelijk tussenvonnis gewezen waarin op een deel van het geschil al is beslist en hebben partijen daarna – zoals was afgesproken – nog ieder de gelegenheid gekregen voor een nadere schriftelijke conclusie. Zodoende is er een mondelinge behandeling van de zaak geweest en kan ook niet gezegd worden dat het partijdebat nog onvoldoende is gevoerd.
Al met al komt de kantonrechter tot de volgende beslissingen. Het pleidooiverzoek van [verzoeker] wordt alsnog afgewezen. De zaak zal worden verwezen naar de rol om [verzoeker] in de gelegenheid te stellen een vertaling van de Italiaanse verklaring in het geding te brengen en te reageren op de stellingen van Regiobank in haar conclusie van repliek in verzet, maar uitsluitend voor zover deze stellingen nieuw waren. Hierna zal Regiobank de gelegenheid krijgen een antwoordakte te nemen.
3.1. [verzoeker] stelt dat in de procedure tal van fouten zijn gemaakt. Zo werden onder andere door [verzoeker] toegestuurde stukken niet aan het dossier toegevoegd en heeft de rechter een reeds ingediend stuk (de conclusie van antwoord in verzet van 13 september 2012) geweigerd als processtuk op te nemen. Volgens [verzoeker] was de weigering van dit stuk gebaseerd op de reeds in dat stuk aangekondigde wraking van de rechter bij een volgend “vergrijp”. [verzoeker] legt aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag dat de rechter de schijn van partijdigheid over zich heeft afgeroepen door eerst in te stemmen met het tijdig gedane verzoek voor het houden van pleidooi, maar deze toestemming na de klacht van Regiobank heeft ingetrokken. Volgens [verzoeker] heeft de rechter ten onrechte belang gehecht aan de argumenten van Regiobank. De overweging van de rechter dat partijen zich tijdens de comparitie na antwoord hebben kunnen uitlaten en er zodoende een mondelinge behandeling van de zaak is geweest is volgens [verzoeker] onjuist, aangezien de comparitie slechts in het teken stand van de “verdwenen” stukken die door [verzoeker] waren ingediend en de stelling van Regiobank dat de verkeerde partij is gedagvaard.
4. Het standpunt van de rechter
4.1. De rechter heeft naar voren gebracht dat ter zitting bleek dat zij noch de Regiobank kennis had genomen van de door [verzoeker] ingediende akte vermeerdering van eis. Ter zitting zijn volgens haar alle geschilpunten aan de orde geweest, zoals blijkt uit de aantekeningen die de griffier van de zitting heeft gemaakt. Omdat partijen hun standpunten in re- en dupliek konden weergeven heeft de rechter geen partijverklaringen in het proces-verbaal opgenomen. Wat betreft het alsnog weigeren van het pleidooi geeft de rechter toe dat de gang van zaken geen schoonheidsprijs verdient, omdat zij bij [verzoeker] de verwachting heeft gewekt dat pleidooi zou worden toegekend en omdat Regiobank ten onrechte niet was gehoord naar aanleiding van het verzoek. Ter toelichting op haar beslissing het pleidooiverzoek te weigeren heeft de rechter naar voren gebracht dat zij niet heeft gezegd en ook niet heeft bedoeld te zeggen dat partijen zich tijdens de comparitie voldoende hebben kunnen uitlaten, maar wel in de procedure in zijn geheel bekeken, omdat op zich het gehele geschil tijdens de comparitie aan de orde is geweest en er – ter compensatie van de kwestie met de akte vermeerdering eis – een tweede schriftelijke ronde heeft plaatsgevonden.
5.1. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel van artikel 36 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering en artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
5.2. De door [verzoeker] aangevoerde feiten en/of omstandigheden houden niet in dat er sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van de rechter jegens hem. De rechtbank is daarvan ook niet gebleken. Daarom zal moeten worden beoordeeld of naar objectieve maatstaven sprake is van feiten en omstandigheden die verzoeker grond hebben gegeven voor de vrees dat het de rechter aan onpartijdigheid heeft ontbroken.
5.3. Het al of niet toestaan van pleidooi is een procesbeslissing. De vraag of een procesbeslissing inhoudelijk al of niet juist is, leent zich niet voor een oordeel door de wrakingskamer. Alleen indien de beslissing dermate onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat het oordeel van de rechter slechts kan voortvloeien uit een vooringenomenheid jegens de betrokkene, althans dat de bij hem bestaande vrees daarvoor naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden.
5.4. Het vereiste van hoor en wederhoor brengt met zich dat de wederpartij in de gelegenheid moet worden gesteld om op een pleidooiverzoek te reageren. De rechter diende daarom, hoewel zij reeds positief op het pleidooiverzoek van [verzoeker] had beslist, alsnog de argumenten van Regiobank bij haar besluitvorming te betrekken. De omstandigheid dat de rechter, na weging van de belangen van beide partijen, ten nadele van [verzoeker] is teruggekomen van haar eerdere beslissing getuigt op zichzelf niet van vooringenomenheid jegens hem.
5.5. De rechter heeft de beslissing om pleidooi te weigeren gebaseerd op haar oordeel dat partijen zich in deze procedure voldoende hebben kunnen uitlaten en dat niet gezegd kan worden dat het partijdebat nog onvoldoende is gevoerd. De rechtbank ziet in hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd geen aanknopingspunten om te kunnen oordelen dat deze beslissing onbegrijpelijk is en slechts ingegeven door vooringenomenheid van de rechter. De rechter heeft toegelicht dat zij het opnemen van partijverklaringen in het proces-verbaal achterwege heeft gelaten, omdat partijen nog in de gelegenheid werden gesteld zich in de schriftelijke ronde uit te laten en dat het verhandelde ter zitting blijkt uit de aantekeningen van de griffier. Voorts heeft de rechter in haar rolbeslissing van 10 oktober 2012 (zie hiervoor 2.3) een uiteenzetting gegeven van het verloop van de procedure tot dat moment, de stukken benoemd die door [verzoeker] zijn ingediend en gemotiveerd om welke reden zij de op 12 september 2012 door [verzoeker] bij wijze van conclusie van antwoord ingediende stukken als niet ingediend beschouwt. Zij heeft bij deze rolbeslissing [verzoeker] in de gelegenheid gesteld alsnog de conclusie te nemen, van welke gelegenheid [verzoeker] ook gebruik heeft gemaakt. Het feit dat [verzoeker] het niet eens is met het oordeel van de rechter dat gelet op het procesverloop en de mogelijkheid van partijen daarin hun standpunten te bepleiten, er geen reden is om pleidooi toe te staan, is onvoldoende om het wrakingsverzoek toe te kunnen wijzen. De wrakingsprocedure is niet bedoeld om de vaststelling van de feiten en de afweging van belangen die de rechter heeft gemaakt over te doen. Daarvoor is het hoger beroep de aangewezen procedure.
5.6. Gelet op het voorgaande geven de door [verzoeker] aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond te vrezen dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt en evenmin dat zij de schijn van partijdigheid heeft gewekt. Het verzoek tot wraking zal daarom worden afgewezen.
6.1. wijst het verzoek tot wraking af;
6.2. draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan [verzoeker] en aan de rechter, alsmede aan de voorzitter van de afdeling civiel en de president van deze rechtbank;
6.3. draagt de griffier van de wrakingskamer voorts op deze beslissing te zenden aan de belanghebbende Regiobank
Deze beslissing is gegeven door mr. J. Sap voorzitter, mr. A.C. van den Boogaard en
mr. C.J. Hofman als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. S. Meurs, griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2013.