ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ5307

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
338479 HA RK 13-57
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek van gedetineerde tegen rechters in strafzaak

In deze wrakingszaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 19 maart 2013 uitspraak gedaan op het verzoek van een gedetineerde, aangeduid als [verzoeker], die zich tegen de rechters in zijn strafzaak wilde keren. Het wrakingsverzoek volgde op een zitting van de meervoudige strafkamer, waar [verzoeker] had verzocht om het horen van getuigen en een schouw ter plaatse. De rechters, onder leiding van mr. V. van Dam, hebben dit verzoek afgewezen, wat leidde tot de wraking. De rechtbank oordeelde dat het niet noodzakelijk was om de getuigen te horen, en dat de beslissing om dit niet te doen een processuele beslissing was die niet duidde op vooringenomenheid.

De wrakingskamer, bestaande uit mr. J. Sap als voorzitter en de leden mr. A.C. van den Boogaard en mr. C.J. Hofman, heeft de argumenten van [verzoeker] beoordeeld. Hij stelde dat de rechtbank hem de mogelijkheid ontnam om zich goed te verdedigen door de getuigen niet te horen. De rechters hebben echter aangegeven dat de beslissing om geen getuigen te horen niet betekende dat zij vooruitliepen op de inhoudelijke beslissing van de zaak. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor een gebrek aan onpartijdigheid van de rechters.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het wrakingsverzoek afgewezen, met de overweging dat de door [verzoeker] aangevoerde feiten en omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat de rechters partijdig waren. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de griffier werd opgedragen om de uitspraak aan alle betrokken partijen te zenden.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer 338479 HA RK 13-57
beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken,
op het verzoek van:
[verzoeker],
thans gedetineerd in het Huis van bewaring [naam] te [woonplaats],
verder te noemen [verzoeker]
1. Het verloop van de procedure
1.1. Tegen [verzoeker] is bij deze rechtbank een strafzaak aanhangig bekend onder parketnummers 16/701992-12 en 16/140311-10 (TUL). Ter zitting van 18 februari 2013 van de meervoudige strafkamer met mr. V. van Dam als voorzitter en mr. M.J. Grapperhaus en mr. M.A.A.T. Engbers als rechters, heeft [verzoeker] het verzoek gedaan tot wraking van genoemde rechters. Van deze zitting is proces-verbaal opgemaakt.
1.2. De rechters hebben niet in de wraking berust.
1.3. De griffier van deze rechtbank heeft [verzoeker] en de rechters opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 5 maart 2013. De officier van justitie mr. V.E. van der Does is van de behandeling in kennis gesteld.
1.4. Het wrakingsverzoek is op 5 maart 2013 in het openbaar behandeld. Daarbij was mr. P.J. Roelse, de advocaat van [verzoeker] aanwezig. De rechters mr. Van Dam en mr. Grapperhaus waren ter zitting aanwezig. De officier van justitie is niet verschenen. Mr. Roelse heeft bij deze mondelinge behandeling een pleitnota voorgelezen.
1.5. De uitspraak is bepaald op heden
2. De feiten
2.1. [verzoeker] heeft ter zitting van de meervoudige kamer - onder meer - verzocht vier door hem genoemde getuigen te horen en om een schouw ter plaatse te doen. Een van deze getuigen was ter zitting aanwezig. Deze getuige heeft de rechtszaal gedurende de behandeling van de hiervoor bedoelde verzoeken verlaten.
2.2. De rechters hebben beide verzoeken afgewezen. Het proces-verbaal van de zitting vermeldt de volgende motivering voor deze beslissing.
“De rechtbank beslist dat voor het horen van de getuigen het noodzaakcriterium geldt. Gelet op de stand van zaken acht de rechtbank het niet noodzakelijk om de door de raadsman genoemde getuigen te laten horen door de rechter-commissaris. Mocht de inhoudelijke behandeling van de zaak dit anders maken, zal de rechtbank dit verzoek opnieuw overwegen. Ditzelfde geldt voor het verzoek aan de rechtbank om een schouw ter plaatse te doen”
3. Het verzoek
3.1. [verzoeker] legt aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag dat de rechtbank niet heeft uitgelegd waarom volgens haar het horen van getuigen niet noodzakelijk is. De rechtbank ontneemt [verzoeker] de mogelijkheid een goede verdediging te voeren. [verzoeker] heeft er op gewezen dat gelet op het bepaalde in artikel 288 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) een ter zitting aanwezige getuige moet worden gehoord. Er was volgens hem geen sprake van zwaarwegende gronden om van het horen af te zien. Door de ter zitting aanwezige getuige niet te horen, in samenhang met de volledige afwijzing om alle andere getuigen te horen en evenmin te willen gaan kijken in de woning waar de feiten zich hebben voorgedaan, hebben de rechters volgens [verzoeker] de schijn gewekt geen belang te hechten aan voor hem ontlastende verklaringen, respectievelijk de uitkomst van deze (nog uit te voeren) onderzoeken niet te willen afwachten. Bij [verzoeker] is hiermee de schijn gewekt dat de rechters vooruitlopen op de waarde van de eerder afgelegde verklaringen van de getuigen.
4. Het standpunt van de rechters
4.1. Namens de rechters heeft mr. Grapperhaus naar voren gebracht dat de beslissing om de genoemde getuigen niet te horen een processuele beslissing is en dat daarmee niet vooruit wordt gelopen op de inhoudelijke beslissing van de rechters. Zij heeft opgemerkt dat zij nu hoort dat het verzoek (ook) inhield dat de aanwezige getuige ter zitting werd gehoord. Deze getuige was als publiek in de zaal aanwezig. Op dat verzoek is door de rechters geen beslissing genomen.
5. De beoordeling
5.1. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel van artikel 512 Wetboek van Strafvordering en artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
5.2. De door [verzoeker] aangevoerde feiten en/of omstandigheden houden niet in dat er sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van de rechters jegens hem. De rechtbank is daarvan ook niet gebleken. Daarom zal moeten worden beoordeeld of naar objectieve maatstaven sprake is van feiten en omstandigheden die [verzoeker] grond hebben gegeven voor de vrees dat het de rechters aan onpartijdigheid heeft ontbroken.
5.3. Het al of niet horen van getuigen is een procesbeslissing. De vraag of een procesbeslissing inhoudelijk al of niet juist is, leent zich niet voor een oordeel door de wrakingskamer. Een als negatief ervaren procesbeslissing vormt in het algemeen geen grond voor toewijzing van een wrakingsverzoek, tenzij die beslissing zo onbegrijpelijk is, dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de vrees dat het de rechters aan de vereiste onpartijdigheid ontbreekt, objectief gerechtvaardigd is.
5.4. Blijkens het proces-verbaal van de zitting hebben de rechters hun beslissing gebaseerd op het oordeel dat het, gelet op de stand van zaken, niet noodzakelijk was de genoemde getuigen te laten horen door de rechter-commissaris en dat er evenmin een noodzaak was een schouw ter plaatse te doen. Zij hebben aangegeven de zaak eerst inhoudelijk te behandelen en de verzoeken zo nodig te heroverwegen. De vraag of de beslissing van de rechters om de verzoeken in de gegeven situatie af te wijzen juist of onjuist was, is in deze wrakingsprocedure niet aan de orde. Dat kan in een eventueel hoger beroep worden voorgelegd. Dit geldt eveneens voor de vraag of de beslissing voldoende is gemotiveerd. [verzoeker] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die een aanknopingspunt geven om te kunnen oordelen dat de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze slechts kan voortvloeien uit een vooringenomenheid van de rechters jegens hem. Daarbij is in aanmerking genomen dat de rechters, zoals ter zitting van de wrakingskamer namens hen naar voren is gebracht, nog geen beslissing hebben genomen op het verzoek van [verzoeker] voor zover dat zag op het ter zitting horen van de aanwezige getuige.
5.5. De door [verzoeker] aangevoerde feiten en omstandigheden geven dan ook geen grond te vrezen dat het de rechters aan onpartijdigheid ontbreekt en evenmin dat zij de schijn van partijdigheid hebben gewekt. Het verzoek tot wraking zal daarom worden afgewezen.
6. De beslissing
De rechtbank:
6.1. wijst het verzoek tot wraking af;
6.2. draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan [verzoeker] en aan de rechters, alsmede aan de voorzitter van de afdeling strafrecht en de president van deze rechtbank;
6.3. draagt de griffier van de wrakingskamer voorts op deze beslissing te zenden aan de officier van justitie, mr. V.E. van der Does.
Deze beslissing is gegeven door mr. J. Sap voorzitter, mr. A.C. van den Boogaard en
mr. C.J. Hofman als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. S. Meurs, griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2013.