ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ5249

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
16/712191-10 [P]
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in valsheid in geschrift zaak met betrekking tot PGB verantwoordingsformulieren

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, is de verdachte vrijgesproken van valsheid in geschrift. De zaak betreft de tenlastelegging dat de verdachte, in de periode van 13 januari 2009 tot en met 11 oktober 2010, samen met een medeverdachte, valse verantwoordingsformulieren voor het persoonsgebonden budget (PGB) heeft opgemaakt. De rechtbank heeft op 13 maart 2013 uitspraak gedaan na een openbare terechtzitting op 27 februari 2013, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet het opzet had om de verantwoordingsformulieren valselijk op te maken en dat zij in de veronderstelling verkeerde dat de zorg die door de medeverdachte werd verleend, onder de Toekenningsbeschikking PGB viel. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte in overweging genomen, evenals de verklaringen van de zoon van de verdachte.

De rechtbank concludeerde dat, hoewel de medeverdachte zorg heeft verleend, er onvoldoende bewijs was dat de verdachte opzettelijk onjuiste informatie op de verantwoordingsformulieren had ingevuld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden verweten dat zij in strijd met de waarheid had gehandeld, en sprak haar vrij van de tenlastegelegde feiten. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
parketnummer: 16/712191-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 13 maart 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1963] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats].
Raadsman mr. H.G.J. Ligtenberg, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 februari 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de advocaat, mr. H.G.J. Ligtenberg, naar voren hebben gebracht.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte, al dan niet samen met een ander, in de periode van 13 januari 2009 tot en met 11 oktober 2010 valsheid in geschrift heeft gepleegd.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]) het aan haar ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het aan verdachte ten laste gelegde feit. Hiertoe heeft de raadsman het volgende aangevoerd:
Verdachte heeft niet het oogmerk gehad om de verantwoordingsformulieren PGB valselijk op te maken en ze vervolgens als echt te doen gebruiken. Verdachte verkeerde in de veronderstelling dat de zorg die [medeverdachte] verleende viel onder het bereik van de Toekenningsbeschikking PGB. Daarbij heeft [medeverdachte] steeds het opgegeven bedrag aan salaris uit het PGB ontvangen. Ook heeft verdachte nagevraagd of [medeverdachte] de zorg mocht verlenen. Dit is aan haar bevestigd. Verdachte heeft het PGB niet gedeeld met [medeverdachte].
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting vast is komen te staan dat medeverdachte [medeverdachte] enige zorg, vallend onder het PGB, heeft verleend aan de zoon van verdachte, genaamd [naam]. Dit volgt onder meer uit de verklaringen van verdachte, de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] en de ter terechtzitting de afgelegde verklaring van [naam]. Het gaat hier evenwel niet om het verlenen van zorg ten belope van de bedragen die het Zorgkantoor ten behoeve daarvan aan [naam] heeft toegekend en uitgekeerd, te weten een totaalbedrag van € 51.060,50. Daarbij stelt de rechtbank vast dat in ieder geval een substantieel gedeelte van het aan de zoon van verdachte overgemaakte bedrag aan PGB, te weten € 9.181,84, niet is besteed aan zorg. Van een bedrag van € 40.739,25 wat cash van de bankrekening van de zoon van verdachte is opgenomen kan daarentegen niet zonder meer vastgesteld worden dat dit bedrag aan medeverdachte [medeverdachte] is uitgekeerd voor verleende zorg aan [naam]. Hetgeen op de verantwoordingsformulieren is ingevuld is dan ook in dat licht onjuist. Op de tenlastelegging wordt verdachte echter verweten dat op de verantwoordingsformulieren in strijd met de waarheid is ingevuld dat medeverdachte [medeverdachte] zorgverlener was voor [naam] en/of dat hij (grote) geldbedragen heeft ontvangen als zorgverlener. Op grond van het dossier kan dat niet wettig en overtuigend worden bewezen.
De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van het aan haar ten laste gelegde feit.
5 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het aan haar ten laste gelegde feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.E.M. Kranenbroek, voorzitter, mrs. V. van Dam en E.C.A. Bakker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.P. Stapel, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 13 maart 2013.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
zij in of omstreeks de periode van 13 januari 2009 tot en met 11 oktober 2010
te Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een)
ander(en), althans alleen, één of meer verantwoordingsformulier(en) PGB -
zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig
feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte
en/of haar mededader(s) valselijk, immers in strijd met de waarheid, in/op
dat/die formulier(en) vermeld dat [medeverdachte] zorgverlener was van/voor [naam] en/of dat aan [medeverdachte] als zorgverlener (grote) bedragen waren
uitbetaald, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te
gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
het betreft:
- een verantwoordingsformulier PGB, over de periode van 13-08-2008 t/m
31-12-2008 (pag 154 van het pv)
- een verantwoordingsformulier PGB, over de periode van 01-01-2009 t/m
15-06-2009 (pag 143 van het pv)
- een verantwoordingsformulier PGB, over de periode van 01-07-2009 t/m
07-11-2009 (pag 147 van het pv)
- een verantwoordingsformulier PGB, over de periode van 08-11-2009 t/m
31-12-2009 (pag 149 van het pv)
- een verantwoordingsfomrulier PGB, over de periode van 01-01-2010 t/m
30-06-2010 (pag 151 van het pv)
- een verantwoordingsformulier PGB, over de periode van 01-07-2010 t/m
05-10-2010 (pag 152 van het pv);
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht