ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ5244

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
16/440617-11 [P]
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens valsheid in geschrift met betrekking tot PGB-verantwoordingsformulieren

In de strafzaak tegen de verdachte, die wordt bijgestaan door raadsman mr. L. Louwerse, heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 maart 2013 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van valsheid in geschrift in de periode van 13 januari 2009 tot en met 11 oktober 2010, waarbij hij samen met een ander verantwoordelijk zou zijn voor het opmaken van valse verantwoordingsformulieren voor persoonsgebonden budgetten (PGB). De rechtbank heeft de zaak behandeld op tegenspraak, waarbij de officier van justitie de verdachte aansprakelijk stelde voor het indienen van onjuiste informatie op de verantwoordingsformulieren, die bedoeld waren om aan te tonen dat hij zorg verleende aan de zoon van een medeverdachte.

Tijdens de zitting op 27 februari 2013 heeft de verdediging betoogd dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kon komen. De raadsman voerde aan dat de verdachte niet de zorgverlener was en dat de handtekeningen op de formulieren niet van hem waren. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte in overweging genomen en vastgesteld dat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte de tenlastegelegde feiten had gepleegd. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet kon worden aangemerkt als zorgverlener en dat de bedragen die aan de zoon van de medeverdachte waren uitgekeerd, niet aan de verdachte waren betaald voor verleende zorg.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging, omdat niet kon worden bewezen dat hij valsheid in geschrift had gepleegd. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de rol van de verdediging in het aanvechten van beschuldigingen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
parketnummer: 16/440617-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 13 maart 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1962] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats].
Raadsman mr. L. Louwerse, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 februari 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat de advocaat van verdachte, mr. L. Louwerse, naar voren hebben gebracht.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte, al dan niet samen met een ander, in de periode van 13 januari 2009 tot en met 11 oktober 2010 valsheid in geschrift heeft gepleegd.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]) het aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het aan verdachte ten laste gelegde feit. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte de facto bezig is geweest met de zoon van medeverdachte [medeverdachte]. Zo heeft hij geprobeerd hem te socialiseren. Daarbij zijn de handtekeningen die zijn gezet op de verantwoordingsformulieren niet van verdachte en komt het sofinummer niet overeen met het sofinummer van verdachte.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting vast is komen te staan dat verdachte enige zorg, vallend onder het PGB, heeft verleend aan de zoon van medeverdachte [medeverdachte], genaamd [naam]. Dit volgt onder meer uit de verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte], zoals deze zich in het dossier bevinden. Het gaat hier evenwel niet om het verlenen van zorg ten belope van de bedragen die het Zorgkantoor ten behoeve daarvan aan [naam] heeft toegekend en uitgekeerd, te weten een totaalbedrag van € 51.060,50. Daarbij stelt de rechtbank vast dat in ieder geval een substantieel gedeelte van het aan de zoon van [medeverdachte] overgemaakte bedrag aan PGB, te weten € 9.181,84, niet is besteed aan zorg. Van een bedrag van € 40.739,25 wat cash van de bankrekening van de zoon van [medeverdachte] is opgenomen kan daarentegen niet zonder meer vastgesteld worden dat dit bedrag aan verdachte is uitgekeerd voor verleende zorg aan [naam]. Hetgeen op de verantwoordingsformulieren is ingevuld is dan ook in dat licht onjuist. Op de tenlastelegging wordt verdachte echter verweten dat op de verantwoordingsformulieren in strijd met de waarheid is ingevuld dat verdachte zorgverlener was voor [naam] en/of dat hij (grote) geldbedragen heeft ontvangen als zorgverlener. Op grond van het dossier kan dat niet wettig en overtuigend worden bewezen.
De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van het aan hem ten laste gelegde feit.
5 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het aan hem ten laste gelegde feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.E.M. Kranenbroek, voorzitter, mrs. V. van Dam en E.C.A. Bakker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.P. Stapel, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 13 maart 2013.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
hij in of omstreeks de periode van 13 januari 2009 tot en met 11 oktober 2010
te Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een)
ander(en), althans alleen één of meer verantwoordingsformulier(en) PGB -
zijnde (een)
geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen
- valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte en/of zijn
mededader(s) valselijk, immers in strijd met de waarheid, in/op dat/die
formulier(en) vermeld dat [verdachte] zorgverlener was van/voor [naam] en/of dat aan [verdachte] als zorgverlener (grote) bedragen waren
uitbetaald, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te
gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
het betreft:
- een verantwoordingsformulier PGB, over de periode van 13-08-2008 t/m
31-12-2008 (pag 154 van het pv)
- een verantwoordingsformulier PGB, over de periode van 01-01-2009 t/m
15-06-2009 (pag 143 van het pv)
- een verantwoordingsformulier PGB, over de periode van 01-07-2009 t/m
07-11-2009 (pag 147 van het pv)
- een verantwoordingsformulier PGB, over de periode van 08-11-2009 t/m
31-12-2009 (pag 149 van het pv)
- een verantwoordingsformulier PGB, over de periode van 01-01-2010 t/m
30-06-2010 (pag 151 van het pv)
- een verantwoordingsformulier PGB, over de periode van 01-07-2010 t/m
05-10-2010 (pag 152 van het pv)
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht