vonnis
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Civiel recht
handelskamer
zaaknummer / rolnummer: C/16/318839 / HA ZA 12-111
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. G.H.A. Versluis te Veenendaal,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
STAATSBOSBEHEER,
zetelend te Driebergen,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M.F. Mesu-Abbekerk te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eiser] en Staatsbosbeheer genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 maart 2012
- het proces-verbaal van comparitie van 13 september 2012
- de brief van mr. Versluis van 26 oktober 2012, strekkende tot aanpassing van het proces-verbaal van de comparitie
- de brief van mr. Mesu-Abbekerk van 2 november 2012, in reactie daarop.
De door mr. Versluis gewenste aanpassingen van het proces-verbaal leiden, indien deze worden toegestaan, niet tot een andere beoordeling van het geding dan hierna wordt overwogen. Zijn brief en de antwoordbrief van mr. Mesu-Abbekerk behoeven daarom geen bespreking.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] is verzamelaar van schilderijen met de natuur in de regio Oosterbeek als onderwerp, in de periode van 1840 tot 1940 vervaardigd door schilders van ‘de Oosterbeekse School’. Hij bezit daarvan een aanmerkelijke collectie, waarvan de vervangingswaarde begin 2009 circa € 500.000,00 bedroeg.
2.2. Staatsbosbeheer is eigenaar van een boerderij met bijgebouwen en ondergrond, gelegen te [woonplaats], gemeente Renkum, aan de [adres], hierna ‘de boerderij’.
2.3. Partijen hebben een op 21 december 2001 notarieel vastgelegde intentieovereenkomst gesloten (hierna: de Intentieovereenkomst). Deze overeenkomst is ondertekend door ir. P.A. van den Tweel, regiohoofd van Staatsbosbeheer, als comparant één, en door [eiser] en zijn echtgenote als comparant twee. De overeenkomst houdt in:
‘Intentieverklaring
Door middel van deze verklaring leggen ondergetekenden als hun beider vaste, oprechte en ondubbelzinnige bedoeling vast te willen komen tot de stichting en instandhouding van het MUSEUM OOSTERBEEKSE SCHOOL, kortweg het MOS.
De inbreng van Comparant één hierin zal bestaan uit het permanent en om niet beschikbaar stellen van de boerderij met bijgebouwen en ondergrond, gelegen aan de [adres] te [postcode] [woonplaats].
Comparant één verplicht zich tevens de schilderijententoonstelling van Comparant twee (na het overlijden van de langstlevende) als “Collectie [eiser]” in stand te houden en niets hieruit te vervreemden.
De inbreng van comparant twee bestaat uit het om niet en geheel vrij van erfrechten in eigendom overdragen aan Comparant één van zijn collectie schilderijen van schilders van de Strekse School, en uit het voor zijn rekening nemen van de noodzakelijke bouwkundige aanpassingen van de boerderij.
Comparant twee valt het recht toe van kostenloze bewoning van de boerderij, tot het overlijden van de langstlevende.
Comparant twee neemt op zich het bestuur en het beheer over het MOS te voeren en zich op voorbeeldige wijze van deze taak te kwijten, zolang als het hun gegeven is dit physiek danwel psychisch te volbrengen. Bij dit bestuur en beheer staat voor hun het belang van Staatsbosbeheer altijd voorop.’
2.4. Bij het sluiten van de Intentieovereenkomst was het de bedoeling van partijen dat [eiser] zijn (elders gelegen) woning zou verkopen (toenmalige verkoopwaarde circa € 860.000) en de overwaarde ervan zou aanwenden voor de verbouwing van de boerderij, om het voorgedeelte ervan geschikt te maken als woonruimte voor [eiser] en zijn echtgenote en om de overige ruimten ervan geschikt te maken als museumpand. Staatsbosbeheer beschikte destijds niet over de voor die verbouwing benodigde gelden.
2.5. Om het MOS te kunnen realiseren was een wijziging nodig van het desbetreffende bestemmingsplan. De aanvraag daartoe is in januari 2002 door Staatsbosbeheer gedaan.
2.6. Op 4 juli 2002 hebben partijen een Samenwerkingsovereenkomst gesloten (hierna: de Samenwerkingsovereenkomst), waarbij Staatsbosbeheer aan [eiser] toestemming heeft verleend om, vooruitlopend op de realisering van het MOS, van de boerderij de kapschuur en de pinkenstal met aanbouwen en erf kosteloos te gebruiken. Dit gebruik hield verband met de opslag door [eiser] van bouwmaterialen en gereedschappen, waarover hij vooruitlopend op de verbouw van de boerderij reeds kwam te beschikken en met zijn wens aan de genoemde ruimten enkele voorbereidende werkzaamheden te verrichten. De Samenwerkingsovereenkomst houdt voorts, zakelijk en voor zover hier van belang, het volgende in:
- de Samenwerkingsovereenkomst is gebaseerd op de aanname dat het MOS gerealiseerd zal worden; wanneer de benodigde toestemmingen en vergunningen daartoe verkregen zijn, zal de Samenwerkingsovereenkomst worden omgezet in een definitieve overeenkomst, die nader en gedetailleerd uitvoering geeft aan de Intentieovereenkomst;
- wanneer het MOS niet gerealiseerd kan worden eindigt de Samenwerkingsovereenkomst en wordt deze vervangen door een overeenkomst die is gebaseerd op de dan ontstane situatie;
- bij een eventueel einde van het genoemde gebruik dient [eiser] het gebruikte tot genoegen van Staatsbosbeheer op te leveren.
2.7. In vervolg op de Intentieovereenkomst heeft [eiser] op 5 maart 2003 de Stichting Museum Oosterbeekse School (hierna: de Stichting) opgericht, kort gezegd ter exploitatie van het door partijen beoogde museum. [eiser] is daarbij tot voorzitter van het stichtingsbestuur benoemd, notaris P. van der Kolk tot secretaris en E.C. Klein Lebbink (destijds districtshoofd regio Zuid-Veluwe bij Staatsbosbeheer) tot penningmeester.
2.8. Omdat de Stichting in de loop van 2004 tot de conclusie kwam dat de boerderij niet groot genoeg was om naast het museum ook de woonruimte van [eiser] en zijn echtgenote te herbergen, heeft zij - met instemming van Staatsbosbeheer - het plan opgevat die woonruimte elders op het terrein van de boerderij te realiseren. [eiser] heeft in verband daarmee in de zomer van 2004 een tweedehandse COA-unit aangekocht, om die tot zijn (al dan niet permanente) woning te verbouwen. Hij heeft die unit aan het eind van dat jaar in onderdelen op het terrein van de boerderij opgeslagen. Daarbij is hij ernstig gewond geraakt en hij heeft tot begin 2005 in het ziekenhuis gelegen.
2.9. In de benodigde wijziging van het bestemmingsplan is door de gemeente Renkum op 25 mei 2005 bewilligd. Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland hebben bij besluit van 20 december 2005 aan die wijziging hun goedkeuring verleend. Na ommekomst van de bezwaartermijn, begin 2006, is de wijziging definitief geworden.
2.10. In 2005 heeft binnen Staatsbosbeheer een reorganisatie plaatsgehad. Sedertdien hield L. Jacobs zich namens Staatsbosbeheer met de plannen rond het MOS bezig. Klein Lebbink bleef nadien nog geruime tijd contactpersoon.
2.11. In 2005 is aan [eiser] een naheffingsaanslag in de inkomstenbelasting ad Fl 100.000,00 opgelegd in verband met de staking van zijn onderneming. Om die aanslag te kunnen voldoen heeft hij zijn hypotheekschuld op zijn huidige woning verhoogd tot € 500.000,00, waardoor de verwachte overwaarde bij de verkoop van die woning daalde.
2.12. In opdracht van Staatsbosbeheer heeft De Noord Architekten B.V. (hierna: De Noord) op 27 november 2006 de kosten geraamd die samenhangen met de nieuwbouw van de woning voor [eiser] en zijn echtgenote, op € 418.193,27, de kosten die samenhangen met groot onderhoud aan de boerderij (zonder dat daarbij rekening is gehouden met de kosten in verband met de gewijzigde gebruiksbestemming), op € 203.167,27, en de kosten die specifiek met die wijziging samenhangen, op € 924.396,49. Over deze kostenraming heeft Staatsbosbeheer gesproken met twee - in juli 2006 - benoemde nieuwe bestuursleden van de Stichting, de heren Bosmann en Schoevaars, zonder dat [eiser] daar kennis van droeg.
2.13. Op 10 januari 2007 heeft Staatsbosbeheer de Stichting geschreven over deze raming en daarbij meegedeeeld dat Staatsbosbeheer in staat is de volgende investeringen te doen ten behoeve van het MOS:
- het ter beschikking stellen van het erf en de gebouwen
- de financiering van het groot onderhoud van de boerderij, ad € 200.000,00 inclusief BTW
- de financiering van het raster ad € 5.000,00
- organisatorische ondersteuning.
Daarbij heeft Staatsbosbeheer er op gewezen dat het van meet af aan de bedoeling van partijen was dat [eiser] de financiering van het MOS (grotendeels) op zich zou nemen, omdat (verdergaande) financiering door Staatsbosbeheer niet overeenstemt met zijn taakstelling en daarom niet wordt goedgekeurd door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waaronder hij ressorteert. In de brief heeft Staatsbosbeheer aangedrongen op een door de Stichting op te maken (sluitende) exploitatiebegroting.
2.14. In maart 2007 zijn de toenmalige bestuursleden van de Stichting Schoevaars, Bosmann en mevrouw Pols-Houpe (die ook sinds juli 2006 bestuurslid was) afgetreden, na meningsverschil met [eiser] en E. Reijnders (bestuurslid sinds januari 2006) over de door de Stichting te voeren koers ten aanzien van het MOS. Op 15 maart 2007 heeft Reijnders namens de Stichting aan Staatsbosbeheer geschreven, zakelijk weergegeven:
- dat de financiering van de nieuw te bouwen woning voor [eiser] en zijn echtgenote zal kunnen plaatsvinden uit de overwaarde bij verkoop van zijn huidige woning;
- dat de raming van De Noord ten aanzien van de hoge kosten voor de verbouw van de boerderij niet reëel is, omdat die verbouwing mogelijk moet zijn voor € 250.000,00 à € 300.000,00;
- dat de Stichting zal zoeken naar sponsoren of subsidiënten om het aldus bestaande financiële gat te dichten;
- dat de inkomsten uit entreeheffing worden begroot op circa € 14.000,00 per jaar (4000 bezoekers ad € 3,50 per bezoeker);
- dat de uitgaven voor de exploitatie van het MOS zullen meevallen, omdat [eiser] en zijn echtgenote kosteloos voor het MOS zullen werken en de te maken kosten (voornamelijk gas, water en licht) de genoemde € 14.000,00 per jaar niet zullen overtreffen.
2.15. Op 14 mei 2007 heeft Staatsbosbeheer aan de Stichting geschreven dat er op 27 april 2007 overleg plaatshad tussen Klein Lebbink en Jacobs namens Staatsbosbeheer en [eiser] en Reijnders namens de Stichting en bevestigde Staatsbosbeheer de toen gemaakte afspraken, inhoudend - voor zover hier van belang - dat Staatsbosbeheer uiterlijk op 1 juli 2007 wil vernemen hoe de totale financiering van het project wordt gedekt en hoe het plan wordt uitgewerkt (aan de hand van subsidietoezeggingen of bijdragen door derden, begrotingen, bestekken en/of offertes).
2.16. Op 4 juli 2007 heeft de Stichting aan Staatsbosbeheer geschreven, zakelijk en voor zover hier van belang:
- dat op 7 juni 2007 uit overleg tussen Staatsbosbeheer en de gemeente Renkum is gebleken dat die gemeente geen toestemming wil geven voor realisering van de plannen omdat deze strijden met het gewijzigde bestemmingsplan: de nieuwe woning voor [eiser] en zijn echtgenote zou enigszins te groot zijn, hetgeen (naar de Stichting van de verantwoordelijke wethouder begreep) zou kunnen worden opgelost door die woning in iets kleinere vorm te realiseren;
- dat [eiser] aan Staatsbosbeheer om een overbruggingstarief ad € 150.000,00 verzoekt, om de bouwkosten van de nieuwe woning te kunnen financieren alvorens hij de verkoopopbrengst van zijn huidige woning realiseert;
- dat de verkoopwaarde van de te bouwen woning na realisatie naar schatting minstens € 420.00,00 zal bedragen;
- dat Bouwcoöperatie De Aandacht (hierna: De Aandacht) de kosten van de verbouw van de boerderij (achterstallig onderhoud én aanpassing) op circa € 40.000,00 beraamt, zodat met inachtneming van overschrijding daarvan met 100% maximaal € 80.000,00 voor die verbouw benodigd is.
Bij de brief heeft de Stichting een stuk met het opschrift ‘Exploitatieopzet Museum MOS’ gevoegd. In dat stuk staan diverse exploitatiekosten naar aard omschreven, doch zonder bijbehorende bedragen. Onder het kopje ‘Opbrengsten’ staat als opbrengst van kaartverkoop het voormelde bedrag van € 14.000,00 genoemd. Ook staan vermeld de posten ‘Netto opbrengst winkel+horeca’ en ‘Sponsoring en overige bijdragen’, waarbij telkens een vraagteken is geplaatst.
2.17. De kostenraming van De Aandacht, waarnaar de Stichting in de onder 2.16 omschreven brief verwijst, is als bijlage daarbij gevoegd. Dat stuk vermeldt € 29.400,00 als aanneemsom, € 3.500,00 als stelposten en € 5.803,60 als BTW-bedrag, totaal € 38.743,60. Ook is daarin vermeld dat de raming is gebaseerd op het uitgangspunt dat de opdrachtgever de kosten van bouwwater en bouwstroom draagt, zorgdraagt voor de afvoer van bouw- en sloopafval en voor alle bouwmaterialen (beton, dakpannen, sanitair, tegels), bepaalde sloopwerkzaamheden verricht en de graafwerkzaamheden en het straatwerk verricht. Vermeld is dat het gaat om 455,7 werkuren ad € 36,50 per uur plus € 1.355,00 aan materialen, € 14.870,25 aan ‘onderaannemer’ en € 101,80 aan CAR-verzekering.
2.18. Op 20 juli 2007 heeft Staatsbosbeheer aan de Stichting geschreven dat hij de verstrekte informatie te weinig waarborgen vindt bieden voor het realiseren van het MOS omdat ‘het geschetste eindplaatje ontbreekt’ en de genoemde getallen onvoldoende inzicht geven in de totale kosten. Staatsbosbeheer wijst erop dat er veel posten voor rekening van de opdrachtgever zijn en dat er geen bouwtekeningen voorhanden zijn. Hij deelt voorts mee niet tot voorfinanciering bereid te zijn en onwaarschijnlijk te achten dat de woning voor [eiser] en zijn echtgenote voor € 150.000,00 kan worden gerealiseerd en een verkoopwaarde van € 420.000,00 zal hebben. Als slotsom vermeldt Staatsbosbeheer dat het project op basis van de beschikbare informatie geen doorgang kan vinden en dat een definitief besluit volgt nadat de zaak door Staatsbosbeheer intern aan deskundigen is voorgelegd.
2.19. Op 30 juli 2007 heeft de Stichting aan Staatsbosbeheer geschreven, zakelijk en voor zover hier van belang, dat zij bereid is de raming van kosten voor de verbouwing van de boerderij op te hogen van € 80.000,00 tot € 100.000,00, alsmede dat zij voor beantwoording van de door Staatsbosbeheer gestelde vragen verwijst naar haar brief van 4 juli 2007.
2.20. In oktober 2007 is Klein Lebbink afgetreden als bestuurslid van de Stichting. Op 6 november 2007 heeft de Stichting aan Staatsbosbeheer geschreven nog geen antwoord te hebben ontvangen op haar brief van 30 juli 2007, dringt zij er op aan alsnog te antwoorden en deelt zij mee ‘met minder dan 100% groen licht’ van Staatsbosbeheer geen genoegen te nemen.
2.21. Op 13 december 2007 heeft Staatsbosbeheer aan de Stichting geschreven dat het naar zijn oordeel tijd is om over het MOS een definitief oordeel te vellen, wat hij vooornemens is te doen op 15 januari 2008. Hij heeft daarbij zijn bezwaren gehandhaafd tegen de voorliggende onderbouwing van het project door de Stichting: omtrent het ontbreken van financiële duidelijkheid, zoals samenhangend met de gebrekkige kostenraming door De Aandacht, omtrent het ontbrekende schetsontwerp en omtrent de ruimtelijke indeling (zoals toegang en nooduitgang). Voorfinanciering van de bouw van de woning is nog steeds niet mogelijk, aldus Staatsbosbeheer.
2.22. Op 21 december 2007 heeft de Stichting aan Staatsbosbeheer geschreven, waarbij zij - zakelijk en voor zover hier van belang - haar onvrede over de opstelling van Staatsbosbeheer uit en Staatsbosbeheer verwijt dat hij, door sinds eind 2006 ‘categorisch het groene licht te onthouden’, door slechts naar anderen te luisteren die niet het mandaat van de Stichting hebben en door een dubbele agenda te voeren (Staatsbosbeheer zou in de boerderij een biologische dorpsboerderij willen vestigen), een onherstelbare vertrouwensbreuk tot stand heeft gebracht. De Stichting acht zich dientengevolge niet langer gehouden aan de Intentieovereenkomst, beschouwt de realisatie van het MOS niet langer haalbaar en irreëel en maakt aanspraak op financiële genoegdoening van [eiser] in verband met de inspanningen en kosten die hij zich heeft getroost.
2.23. Daarop heeft op 25 januari 2008 een gesprek plaatsgehad tussen Staatsbosbeheer en de Stichting. Naar aanleiding daarvan heeft Staatsbosbeheer op 22 februari 2008 aan de Stichting geschreven dat uit de brief van de Stichting van 21 december 2007 en uit dat gesprek volgt dat partijen het noodzakelijk vertrouwen ontberen om met elkaar verder te gaan. Staatsbosbeheer bevestigt in zijn brief dat daarmee de Intentieovereenkomst is vervallen. Ook maakt hij aanspraak op verwijdering (op redelijke termijn) van de materialen en goederen die [eiser] op het terrein van de boerderij heeft opgeslagen.
2.24. In een brief van 7 maart 2008 aan Staatsbosbeheer verwijt de Stichting hem dat hij eenzijdig de stekker uit het project rond het MOS heeft getrokken en stelt de Stichting om die reden op 21 december 2007 de Intentieovereenkomst te hebben opgezegd. Ook presenteert zij Staatsbosbeheer daarbij een financiële claim van ruim € 1,6 miljoen.
2.25. [eiser] heeft op 24 februari 2009 een klacht ingediend bij de Nationale Ombudsman met betrekking tot het handelen van Staatsbosbeheer bij de uitvoering van de Intentieovereenkomst. De Nationale Ombudsman heeft op 30 november 2009 deze klacht gegrond bevonden, overwegende dat Staatsbosbeheer - kort gezegd - onvoldoende voortvarend is geweest bij de uitvoering van de Intentieovereenkomst en daarin vervatte toezeggingen niet is nagekomen, een en ander in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.
2.26. Op 19 december 2010 heeft [eiser] Staatsbosbeheer aansprakelijk gesteld voor de beweerdelijk door hem geleden schade.
2.27. Op 11 februari 2011 is, op verzoek van [eiser], Klein Lebbink voornoemd als getuige gehoord door de rechtbank in het kader van een voorlopig getuigenverhoor. Staatsbosbeheer was daarbij, als gerekwestreerde, aanwezig.
2.28. Een aanmerkelijk aantal goederen en materialen die [eiser] heeft aangekocht, vooruitlopend op de realisering van het MOS en op het terrein van de boerderij heeft opgeslagen krachtens de Samenwerkingsovereenkomst, zijn daarop nog aanwezig.
3. De vordering in conventie en in reconventie
3.1. [eiser] vordert in conventie dat Staatsbosbeheer, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld
- primair –
om hem € 864.496,62 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 28 maart 2008, met de nader te specificeren advocaatkosten en de wettelijke rente daarover vanaf de dag van het vonnis, dan wel
- subsidiair -
om hem een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen dag, telkens met veroordeling van Staatsbosbeheer in de gedingkosten.
3.2. Staatsbosbeheer vordert in reconventie dat [eiser] wordt veroordeeld, uitvoerbaar bij voorraad, om - zakelijk weergegeven - de kapschuur, de pinkenstal met aanbouwen en het erf gelegen bij de boerderij die hem ter beschikking zijn gesteld in het kader van de Samenwerkingsovereenkomst, met het zijne en de zijnen te ontruimen en ontruimd te houden en bezemschoon aan Staatsbosbeheer ter beschikking te stellen, zulks binnen zeven dagen na het vonnis, met machtiging van Staatsbosbeheer om, in het geval [eiser] daarmee in gebreke blijft, die ontruiming zelf te doen bewerkstellingen, zonodig met behulp van de sterke arm, op kosten van [eiser].
3.3. Partijen voeren over en weer verweer tegen elkaars vorderingen, concluderend tot afwijzing daarvan. In conventie maakt Staatsbosbeheer aanspraak op veroordeling van [eiser], uitvoerbaar bij voorraad, in de gedingkosten, nakosten daarin begrepen. In reconventie maakt [eiser] aanspraak op veroordeling van Staatsbosbeheer in de gedingkosten. Het verweer van elk van partijen komt hieronder nader aan de orde bij de beoordeling van de desbetreffende vorderingen.
4. De beoordeling
in conventie
4.1. De gevorderde schade bestaat uit beweerdelijke kosten van voorbereiding waarvan de aanwending nutteloos is geworden nu het MOS er niet komt en uit kosten die gemaakt zijn of nog worden gemaakt omdat, wanneer het MOS doorgang had gevonden, [eiser] of de Stichting zich die kosten had bespaard. [eiser] stelt ook aanspraak te kunnen maken op de schade die de Stichting heeft geleden, omdat de Stichting haar desbetreffende vordering aan hem heeft gecedeerd. Staatsbosbeheer heeft betwist dat van deze cessie sprake is. Hierna wordt overwogen en beslist dat de vordering in conventie moet worden afgewezen, ook in het geval wel van de gestelde cessie sprake is. Of dat zo is behoeft om die reden geen beoordeling.
4.2. De vordering van [eiser] is gebaseerd op de primaire stelling dat Staatsbosbeheer toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verbintenissen uit de Intentieovereenkomst en de Samenwerkingsovereenkomst en op de subsidiaire stelling dat hij onrechtmatig jegens hem en de Stichting heeft gehandeld door in strijd met de precontractuele goede trouw de onderhandelingen die naar verwachting zouden leiden tot definitieve overeenstemming omtrent (de condities) van de verwezenlijking van het MOS, heeft afgebroken.
4.3. Naar de kern genomen maakt [eiser] Staatsbosbeheer in dit verband de volgende verwijten:
- Staatsbosbeheer speelde aanvankelijk een actieve rol bij de plannen voor het MOS, maar wilde na zijn reorganisatie in 2005 het project niet meer realiseren en heeft zich daaraan toen onttrokken en in 2007 heimelijk een alternatieve bestemming voor de boerderij bedacht,
- Staatsbosbeheer heeft niet duidelijk gemaakt welke (verbouw)eisen hij stelde, zodat niet aan [eiser] of de Stichting kan worden verweten onvoldoende duidelijkheid te hebben geschapen rond de financiële kant van het project,
- de kostenraming door De Noord gaat ten onrechte uit van een stenen nieuwbouwwoning voor [eiser] en zijn echtgenote en van een te luxe verbouwing van de boerderij (deze omvat een overbodige klimaatinstallatie), terwijl de kostenraming van De Aandacht terecht uitgaat van de bouw van die woning met behulp van de COA-unit en van een sobere verbouwing van de boerderij,
- de gepresenteerde cijfers waren duidelijk en voldoende,
- niet (zoals Staatsbosbeheer stelt) € 150.000,00 was de verwachte overwaarde uit de verkoop van [eiser]s huidige woning, maar € 400.000,00,
- Staatsbosbeheer heeft verzuimd om de bouwtekeningen voor de (kleinere) woning voor [eiser] en zijn echtgenote in te dienen,
- Staatsbosbeheer is in strijd met de Intentieovereenkomst steeds 50% van de grond die bij de boerderij hoort aan een derde blijven verpachten,
- [eiser] had al veel voorbereidend werk gedaan, gelet op de aanmerkelijke hoeveelheid materialen en gereedschappen die hij al had verworven (onder meer na tips door Staatsbosbeheer).
[eiser] stelt dat de onderhandelingen tussen partijen, blijkens dit een en ander,
in een vergevorderd stadium waren en dat hij en de Stichting er daarom op mochten vertrouwen dat er definitieve overeenstemming werd bereikt over de realisering van het MOS. Daarbij weegt naar zijn stelling mee dat Staatsbosbeheer een publiekrechtelijke rechtspersoon is, waarvan een verdergaande zorgvuldigheid mag worden verwacht dan van een commerciële organisatie.
4.4. Staatsbosbeheer bestrijdt de stellingen en de slotsom van [eiser] en voert daartegen het volgende aan, zakelijk weergeven:
- van meet af aan was duidelijk dat het opzetten en het exploiteren van het MOS niet tot de taakstelling van Staatsbosbeheer behoort en dat hij daarvoor geen financiële middelen heeft, zodat hij slechts de boerderij om niet ter beschikking zou stellen,
- uit onderzoek door Schoevaars en Bosmann bleek dat na de genoemde hypotheekverhoging nog slechts circa € 150.000,00 als overwaarde was te verwachten uit de verkoop van [eiser]s huidige woning,
- uit de reële cijfers van De Noord blijkt dat er, zelfs als Staatsbosbeheer het groot onderhoud aan de boerderij ad € 200.000,00 zou betalen, een financieel gat zou blijven bestaan van € 500.000,00 á € 700.000,00,
- aan [eiser] en de Stichting is door Staatsbosbeheer - onder meer in zijn brief van 20 juli 2007 - meermalen gevraagd duidelijkheid te verschaffen over de financiële aspecten van het MOS (financiers, kosten, tekeningen, exploitatiebegroting), maar daarop is nimmer afdoende antwoord gekomen, omdat [eiser] en de Stichting vasthielden aan de te lage en lacunaire begroting van De Aandacht en de gebrekkige exploitatiebegroting en uitsluitend op die (ontoereikende) basis het akkoord van Staatsbosbeheer wensten te verkrijgen.
4.5. Ten aanzien van de stelling dat Staatsbosbeheer tekort is geschoten in de naleving van zijn verbintenissen uit de Samenwerkingsovereenkomst, geldt het volgende. Deze overeenkomst strekte er toe om het, vooruitlopend op de beoogde realisatie van het MOS, aan [eiser] mogelijk te maken om van de boerderij de kapschuur en de pinkenstal met aanbouwen en erf kosteloos te gebruiken voor de opslag van bouwmaterialen en gereedschappen en om aan de genoemde ruimten enkele voorbereidende werkzaamheden te verrichten. Nu het voor [eiser] mogelijk is geweest om kosteloos aldaar die goederen op te slaan en die werkzaamheden te verrichten, moet het ervoor worden gehouden dat Staatsbosbeheer zijn verplichtingen uit die overeenkomst is nagekomen. [eiser] heeft niet voldoende feiten en omstandigheden gesteld om een andersluidende slotsom te rechtvaardigen. Dat brengt mee dat zijn vordering faalt, voor zover deze op de Samenwerkingsovereenkomst is gebaseerd.
4.6. Ten aanzien van de vraag of Staatsbosbeheer schadeplichtig is doordat hij zijn (onderhandelings)verplichtingen die voortvloeien uit de Intentieovereenkomst onvoldoende is nagekomen en/of doordat hij die onderhandelingen onrechtmatig heeft afgebroken, oordeelt de rechtbank als volgt. Naar geldend recht moet bij beoordeling van een dergelijke vordering als maatstaf worden genomen dat ieder van de onderhandelende partijen - die verplicht zijn hun gedrag mede door elkaars gerechtvaardigde belangen te laten bepalen - vrij is de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het tot stand komen van de overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de mate waarin en de wijze waarop de partij die de onderhandelingen afbreekt tot het ontstaan van dat vertrouwen heeft bijgedragen en met de gerechtvaardigde belangen van deze partij. Hierbij kan ook van belang zijn of zich in de loop van de onderhandelingen onvoorziene omstandigheden hebben voorgedaan, terwijl, in het geval onderhandelingen ondanks gewijzigde omstandigheden over een lange tijd worden voortgezet, wat betreft dit vertrouwen doorslaggevend is hoe daaromtrent ten slotte op het moment van afbreken van de onderhandelingen moet worden geoordeeld tegen de achtergrond van het gehele verloop van de onderhandelingen.
4.7. Bij de toetsing van [eiser]s vordering aan deze maatstaf is het volgende van belang. Naar als onweersproken gesteld vast staat, was van meet af aan tussen partijen duidelijk dat het opzetten en de exploitatie van het MOS niet tot de taakstelling van Staatsbosbeheer behoorde en dat hij daarvoor geen financiële middelen ter beschikking had, zodat zijn verplichtingen uit hoofde van de beoogde overeenkomst waren beperkt tot het kosteloos permanent ter beschikking stellen aan het MOS van de boerderij met erf en bijgebouwen. In verband daarmee staat voorts vast dat [eiser] en de Stichting degenen waren die - zij het met ondersteuning van Staatsbosbeheer - in het kader van de beoogde overeenkomst, verantwoordelijk waren voor het opstellen van de (ver)bouwplannen ten behoeve van het MOS (ten aanzien van de boerderij en de woning voor [eiser] en zijn echtgenote), voor de verkrijging van voldoende financiering voor alle met de oprichting van het MOS gemoeide kosten, voor een adequate, sluitende, exploitatiebegroting en - na de oprichting van het MOS - voor het goede beheer ervan.
4.8. De wijze waarop [eiser] en de Stichting die werkzaamheden uitvoerden en de vraag of die uitvoering voor Staatsbosbeheer voldoende grond zou vormen om zich definitief tot de beoogde tegenprestatie te binden, lag bij het sluiten van de Intentieovereenkomst nog geheel open. Uit hetgeen sedert het sluiten van de Intentieovereenkomst is gebeurd, zoals omschreven onder 2.5 tot en met 2.22, blijkt dat er in elk geval tot in 2006 nog geen zodanige invulling aan die kwestie was gegeven door partijen dat [eiser] en de Stichting er gerechtvaardigd op mochten vertrouwen dat de beoogde overeenstemming zou worden bereikt. De ondersteuning die Staatsbosbeheer tot dan toe aan [eiser] en de Stichting had gegeven bij de vormgeving van hun werkzaamheden (in verband met de Samenwerkingsovereenkomst, de aanvraag van de wijzing van het bestemmingsplan, het akkoord voor de opslag van de COA-unit en de tips waar goedkoop bouwmaterialen konden worden verkregen) is in dit verband niet van belang omdat het onvoldoende raakt aan de vormgeving en het uiteindelijke functioneren van het MOS, de daarmee gemoeide kosten en de dekking daarvan.
4.9. Die bouwkundige en financiële aspecten zijn eerst vanaf eind 2006 met voldoende gewicht tussen partijen aan de orde gekomen. Uit hetgeen onder 2.12 en verder is weergegeven blijkt dat omtrent die kwesties steeds aanmerkelijke meningsverschillen hebben bestaan tussen [eiser] en de Stichting enerzijds en Staatsbosbeheer anderzijds. Omdat [eiser] en de Stichting verantwoordelijk waren voor die bouwkundige en financiële aspecten en derhalve ook voor (een voor Staatsbosbeheer inzichtelijke) onderbouwing daarvan, ligt daarmee de vraag ter beantwoording voor of [eiser] en de Stichting terecht hebben verlangd dat Staatsbosbeheer zijn goedkeuring zou hechten aan de door hen gepresenteerde gegevens en of, nu Staatsbosbeheer dat heeft geweigerd, het uitblijven van definitieve overeenstemming aan hem te wijten is.
4.10. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. Als onvoldoende weersproken staat vast dat er geen toereikende bouwtekeningen voorhanden waren van het gedeelte van de boerderij waarin het MOS zou worden gevestigd. Ook staat vast dat er aanmerkelijke meningsverschillen bestonden over de bouwkundige voorzieningen van het MOS, waarbij geldt dat Staatsbosbeheer - in het licht van de museumfunctie van het MOS - de redelijke eis van klimaatbeheersing stelde en de redelijke eis dat het gebouw voldeed aan de daaraan van overheidswege te stellen normen, waartoe voor de kostenbegroting aansluiting kon worden gezocht (zoals De Noord deed) bij de voor musea algemeen gangbare kengetallen. Voorts staat vast dat de door [eiser] en de Stichting gestelde totale kosten zijn gebaseerd op de raming door De Aandacht, welke was gebaseerd op de door [eiser] en de Stichting voorgestane sobere verbouwing van de boerderij en van welke raming de onder 2.17 omschreven posten geen deel uitmaken, waardoor niet inzichtelijk is met welke bijkomende werkzaamheden en/of kosten [eiser] en de Stichting nog geconfronteerd zouden worden. Daarbij telt dat [eiser], naar Staatsbosbeheer onweersproken heeft gesteld, niet consequent is bij het in kaart brengen van de financiën, omdat hij als bouwkosten van zijn nieuwe woning de (met de COA-unit samenhangende) lage kosten berekent, maar als verkoopwaarde na realisatie van de nieuwe woning de door De Noord genoemde waarde die geldt voor een volledig nieuw opgetrokken woning. Ten slotte telt hier dat [eiser] en de Stichting slechts de onder 2.14 en 2.16 omschreven summiere gegevens hebben verstrekt aan Staatsbosbeheer met betrekking tot de verwachte exploitatie van het MOS. Nu die gegevens niet verder zijn onderbouwd dan aldaar is vermeld en een deel van die gegevens zelfs niet eens van een bijbehorend bedrag is voorzien, was aan de hand daarvan voor Staatsbosbeheer niet voldoende inzichtelijk of de exploitatie van het MOS op voor hem aanvaardbare wijze zou kunnen plaatsvinden.
4.11. Reeds op grond van deze feiten en omstandigheden moet worden geoordeeld dat [eiser] en de Stichting ten onrechte van Staatsbosbeheer hebben verlangd dat hij zijn definitieve akkoord zou geven op basis van de door hen gepresenteerde (en, ondanks verzoek daartoe, niet gewijzigde of aangevulde) gegevens. Nu Staatsbosbeheer dat akkoord heeft geweigerd en [eiser] en de Stichting om die reden de Intentieovereenkomst hebben opgezegd, kan het uitblijven van definitieve overeenstemming omtrent het MOS niet aan Staatsbosbeheer worden verweten. Van onvoldoende uitvoering door Staatsbosbeheer van de Intentieovereenkomst is daarom geen sprake. Evenmin is sprake van onrechtmatige beëindiging van de onderhandelingen door Staatsbosbeheer. [eiser] en de Stichting mochten er niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat die onderhandelingen tot definitieve overeenstemming zouden leiden, nu zij door het van Staatsbosbeheer geëiste akkoord onvoldoende rekening hebben gehouden met zijn gerechtvaardigde belangen, in de onder 4.6. omschreven zin. Dat [eiser] reeds aanmerkelijke (materiaal)kosten had gemaakt ter voorbereiding van het MOS en dat Staatsbosbeheer een publiekrechtelijke organisatie is, is van onvoldoende gewicht om tot een ander oordeel te kunnen leiden. Ook in de uitspraak van de Nationale Ombudsman is geen grond gelegen die hier tot een ander oordeel moet leiden.
4.12. Bij deze stand van zaken kan in het midden blijven wie van partijen het gelijk aan zijn zijde heeft ten aanzien van de overige verwijten die [eiser] aan Staatsbosbeheer maakt, zoals het onvoldoende meewerken aan de realisering van de kleinere woning voor [eiser] en zijn echtgenote (met gebruikmaking van de COA-unit, waarvoor naar verwachting van [eiser] de verantwoordelijke wethouder wel toestemming zou verlenen). Ook als Staatsbosbeheer hier een verwijt zou treffen, laat dat immers onverlet dat [eiser] en de Stichting, gezien hetgeen hiervoor is overwogen, ten onrechte het definitieve akkoord van Staatsbosbeheer hebben verlangd op basis van de door hen gepresenteerde cijfers.
4.13. Voor zover [eiser] zijn vordering heeft willen gronden op de zelfstandige stelling dat Staatsbosbeheer de totstandkoming van het MOS hoe dan ook zou hebben tegengewerkt in verband met een in 2007 opgevat voornemen de boerderij een andere bestemming te geven (een biologische dorpsboerderij), faalt die stelling omdat zij, mede gezien het daartegen door Staatsbosbeheer gevoerde verweer, niet met voldoende feiten en omstandigheden is onderbouwd.
4.14. Op grond van al het voorgaande moet de vordering van [eiser] in zijn geheel worden afgewezen. [eiser] zal - uitvoerbaar bij voorraad - als de in conventie in het ongelijk gestelde partij in de gedingkosten worden veroordeeld, tot op heden aan de zijde van Staatsbosbeheer begroot op
vast recht € 1.436,00
salaris advocaat € 6.422,00 (2 salarispunten ad € 3.211,00 per punt)
totaal € 7.858,00.
De gevorderde nakosten zijn toewijsbaar op de wijze zoals in het dictum wordt vermeld.
in reconventie
4.15. Nu het MOS geen doorgang vindt, is [eiser] (zoals ook overeengekomen in de Samenwerkingsovereenkomst) gehouden de gedeelten van de boerderij die hij in gebruik heeft, te ontruimen en aan Staatsbosbeheer ter beschikking te stellen. Aangezien de vordering in conventie wordt afgewezen komt [eiser], anders dan hij stelt, niet het recht toe zijn ontruimingsverplichting op te schorten in afwachting van de voldoening van zijn schadeclaim op Staatsbosbeheer. Aan [eiser] dient, mede gelet op de aanmerkelijke omvang van de daar door hem opgeslagen goederen, een redelijke termijn te worden gegund, opdat hij die ontruiming tijdig kan voorbereiden en desgewenst gefaseerd kan uitvoeren. Gelet op de door partijen in dit verband (nader) ingenomen standpunten, moet een termijn van zes maanden na dit vonnis hier als redelijk worden aangemerkt. De vordering is in zoverre toewijsbaar.
4.16. [eiser] zal, uitvoerbaar bij voorraad, als de in reconventie in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij in de gedingkosten worden veroordeeld, tot op heden aan de zijde van Staatsbosbeheer begroot op € 904,00 (2 salarispunten ad € 452,00 per punt). De gevorderde nakosten zijn toewijsbaar op de wijze zoals in het dictum wordt vermeld.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vordering af,
5.2. veroordeelt [eiser], uitvoerbaar bij voorraad, in de gedingkosten, tot op heden aan de zijde van Staatsbosbeheer begroot op € 7.858,00,
5.3. veroordeelt [eiser] om de kapschuur, de pinkenstal met aanbouwen en er[adres]an de [adres], aan hem ter beschikking gesteld in het kader van de Samenwerkingsovereenkomst van 4 juli 2002, binnen zes maanden na heden volledig te ontruimen en ontruimd te houden, met het zijne en al de zijnen en al diegenen die zich met zijn toestemming in, op of bij voornoemde opstallen en erf bevinden en die leeg, ontruimd en bezemschoon aan Staatsbosbeheer ter beschikking te stellen, met machtiging van Staatsbosbeheer, indien [eiser] met de ontruiming in gebreke mocht blijven, die zelf te doen bewerkstelligen, desnoods met behulp van de sterke arm, op kosten van [eiser],
5.4. veroordeelt [eiser] in de gedingkosten, tot op heden aan de zijde van Staatsbosbeheer begroot op € 904,00,
5.5. verklaart hetgeen onder 5.3 en 5.4 is beslist uitvoerbaar bij voorraad,
in conventie en in reconventie voorts
5.6. veroordeelt [eiser], uitvoerbaar bij voorraad, onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door Staatsbosbeheer volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 205,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Steenbergen, mr. R.J. Verschoof en mr. H.A.M. Pinckaers en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2013.