RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummers: 16/701109-12 en 16/661002-13 (ttz. gev) (P)
vonnis van de meervoudige strafkamer van 8 maart 2013,
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1983],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[woonplaats], [adres],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring “Wolvenplein” te Utrecht.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 februari 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en diens raadsman, mr. B. van Elst, advocaat te ’s-Gravenhage, naar voren hebben gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De gevoegde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis. De zaak met oorspronkelijk parketnummer 16/661002-13 wordt hernummerd naar feit 5. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
(in de zaak met parketnummer 16/701109-12)
1) op 23 juni 2012 is ingeslopen in een woning aan de [adres] te [woonplaats] met het doel om daar iets te stelen;
2) de daar aanwezig bewoner heeft bedreigd;
3) op 31 mei 2012 is ingeslopen in een woning aan de [adres] te [woonplaats], alwaar hij een I-pod en een pinpas heeft weggenomen;
4) op diezelfde dag met die weggenomen pinpas geld heeft opgenomen en
(in de zaak met oorspronkelijk parketnummer 16/661002-13)
5) op 5 december 2012 heeft geprobeerd in te breken in een woning aan de [adres] te [woonplaats].
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor wat betreft het onder feit 2, 3 en 4 ten laste gelegde, heeft zich voor wat betreft het onder feit 1 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en heeft voor wat betreft feit 5 aangevoerd dat verdachte een beroep op vrijwillige terugtred toekomt, hetgeen dient te leiden tot een ontslag van alle rechtsvervolging.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde
Aangezien verdachte het hem in de zaak met bovenstaand parketnummer onder feit 1 ten
laste gelegde ter terechtzitting heeft bekend en de verdediging geen vrijspraak heeft bepleit,
volstaat de rechtbank - met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste
volzin van het Wetboek van Strafvordering - met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- Het proces-verbaal van aangifte van [Aangever], opgenomen op pagina 12 – 16 van het proces-verbaal met dossiernummer PL0920 2012139948-1;
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 22 februari 2013.
4.3.2 Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 23 juni 2012 was [Aangever] in zijn woning aan de [adres] te [woonplaats]. Hij zag een man in zijn woonkamer staan en vroeg wat die kwam doen. De man zei iets van “ik kom een parkiet kopen”. Aangever heeft de man achtervolgd en pakte hem vast op de kruising van de brandgang en het fietspad. Aangever zag en voelde dat de man zich losrukte. De man zei: “Ik ga mijn broer [X] halen en die gaat jou pakken, die maakt jou dood”. Verdachte heeft verklaard toen en daar aanwezig te zijn geweest en door aangever te zijn vastgepakt.
Aan de verklaring van verdachte dat hij waarschijnlijk slechts iets als ‘laat me los’ heeft gezegd, wordt geen waarde gehecht. Voorafgaande aan de terechtzitting heeft de verdachte immers verschillende verklaringen omtrent het ten laste gelegde afgelegd. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat zijn eerdere verklaring, inhoudende dat hij ‘parkieten kwam kopen’ onzin was. De rechtbank heeft daarentegen geen reden te twijfelen aan de verklaringen van aangever, die zeer specifiek zijn over de geuite bewoordingen, inclusief de naam, [X]. De naam ‘[X]’ wordt ook door verdachte in de mond genomen als een van de personen waar hij zijn telefoon wel eens aan uitleent. Dit feit is wettig en overtuigend bewezen.
4.3.3.1 Ten aanzien van het onder feiten 3 en 4 ten laste gelegde
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 31 mei 2012 merkte aangever [Aangever 2], die blind is, dat er op enig moment gedurende die dag een iPod uit zijn woning aan de [adres] te [woonplaats] was verdwenen. Aangever weet door zijn handicap precies waar zijn bezittingen liggen en heeft niet gemerkt dat iemand het goed heeft weggenomen, tot het moment dat hij de iPod wilde pakken. Omstreeks 15.00 uur die dag werd [Aangever 2] gebeld door een persoon die hem mededeelde dat hij van de politie was. De persoon deelde [Aangever 2] mede dat er iemand was aangehouden en dat bij die persoon de pinpas van zijn vrouw, [naam], was aangetroffen. Omdat zijn vrouw inderdaad haar pinpas kwijt was, vond [Aangever 2] dit een aannemelijk verhaal. Omstreeks 15.30 uur werd [Aangever 2] wederom gebeld. Hij hoorde de persoon zeggen dat hij de pincode nodig had om de rekening te blokkeren. [Aangever 2] heeft vervolgens de pincode afgegeven. Omstreeks 16.00 uur is aangever weer gebeld door, naar aangever vermoedt dezelfde persoon. Deze deelde hem mee dat de pas geblokkeerd was en dat alles goed zou komen. Omdat aangever toch nog wat vragen had heeft hij gebeld met de politie. Een medewerker van de politie vertelde hem toen dat er helemaal geen aanhouding had plaatsgevonden . Vervolgens bleek met de pinpas van zijn vrouw € 1.250,- te zijn gepind: eenmaal om 16.09 een bedrag van € 250,- bij de Rabobank en eenmaal om 16.10 uur een bedrag van € 1.000,- bij de ING Bank. De transactie bij de Rabobank om 16:09 uur heeft plaatsgevonden bij een automaat aan de [adres]. Omdat tussen deze pintransactie en die bij de ING Bank slechts één minuut zit concludeert de politie dat de transactie bij de ING Bank moet hebben plaatsgevonden bij de automaat van de ING aan de [adres] te [woonplaats] .
Bij onderzoek naar telecommunicatiegegevens blijkt dat het telefoonnummer van [Aangever 2] rond de door hem genoemde tijdstippen is gebeld door het telefoonnummer 06-16620810 en wel om 15.27 uur, 15.46 uur, 15.52 uur (vaste lijn van aangever ) en om 15.53 uur en 16.24 uur (mobiele telefoonlijn van aangever). In de politiesystemen stond dit telefoonnummer gekoppeld aan verdachte. Ter terechtzitting heeft verdachte ook verklaard dat dit zijn nummer betreft.
Van de pintransactie bij de Rabobank te Utrecht zijn camerabeelden voorhanden, die ook ter terechtzitting van 22 februari 2013 zijn getoond. Getuige [getuige], die enkele jaren een relatie met verdachte heeft gehad, heeft bij de rechter-commissaris verklaard verdachte op de beelden te hebben herkend aan zijn houding (met gekruiste benen) en zijn ronde achterwerk. Op de beelden zijn kort de handen van de dader te zien. Verbalisant [verbalisant] herkende de handen van de persoon op de beelden als zijnde de handen en vingers van verdachte, nu haar ambtshalve bekend is dat verdachte nagels bijt en stompe vingers heeft.
4.3.3.2 Bewijsoverweging
Naast bovenstaande feiten en omstandigheden wordt nog het volgende overwogen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zijn telefoon wel eens uitleent. Voor zover hieruit een alternatief scenario zou moeten worden afgeleid inhoudende dat een ander dan verdachte met diens telefoon heeft gebeld naar aangever acht de rechtbank dit niet aannemelijk. De rechtbank acht hiervoor mede redengevend dat verdachte bij de politie tevens heeft verklaard dat als hij zijn telefoon uitleent dit nooit erg lang is en dat hij altijd bij zijn telefoon in de buurt blijft wanneer anderen daar gebruik van maken. Uit het dossier blijkt dat de telefoon van verdachte op vijf verschillende tijdstippen gelegen tussen 15:27 en 16:24 uur contact heeft gezocht met [Aangever 2] of [naam]. Als een ander dan verdachte met diens telefoon zou hebben gebeld duiden de tijdstippen op een gedurende lange tijd uitlenen van de telefoon. Dit strookt niet met de verklaring van verdachte dat hij zijn telefoon nooit lang uitleent. Verdachte heeft bovendien geen concrete en controleerbare informatie verstrekt over de persoon aan wie hij deze telefoon zou hebben uitgeleend. Dit had wel op zijn weg gelegen, te meer nu hij verklaard heeft dat hij altijd bij zijn telefoon in de buurt blijft als hij deze uitleent. Het alternatieve scenario dat een ander dan verdachte zou hebben gebeld met diens telefoon strookt voorts niet met de herkenningen van verdachte als de persoon bij de pinautomaat van de Rabobank, waarbij de aandacht verdient dat de tijdstippen waarop gepind is gelegen zijn in de periode waarop met aangever is gebeld. In het dossier bevindt zich voorts een uitdraai van Google Maps, waarop de locatie van de woning van de verdachte, alsmede de locaties van de pinautomaten van zowel de Rabobank als de ING Bank staan aangekruisd. Hoewel de precieze schaal niet staat aangegeven, is wel duidelijk dat deze twee automaten zich in de directe nabijheid van de woning van verdachte bevinden.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden, in combinatie met het in 4.3.3.1. overwogene, is het de overtuiging van de rechtbank dat het niet anders kan zijn dan dat het verdachte is geweest die bij [Aangever 2] en [naam] is binnengeslopen, de iPod en de pinpas heeft weggenomen, hen vervolgens heeft gebeld en met een babbeltruc de pincode heeft achterhaald, waarna hij in totaal € 1.250 van de rekening heeft gehaald.
4.3.4 Ten aanzien van het onder feit 5 ten laste gelegde
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 5 december 2012 was [Aangever 3] thuis in haar woning aan de [adres] te [woonplaats], toen zij een man meerdere keren door de ramen bij haar woning naar binnen zag kijken. Haar zoon [A] zag dat er bij het slaapkamerraam een man met een fiets op het erf stond. Na geparkeerd te hebben zag hij de man staan bij een grote struik links van de woning. [A] heeft de man vastgepakt en weer losgelaten. [A] heeft de politie beelden verstrekt, gemaakt door een beveiligingscamera. De beelden bevinden zich in het dossier. [A] noteerde onder meer:
- 13:42:20 Man komt in beeld, kijkt en voelt of deur op slot zit;
- 13:42:21 Kijkt de keuken in, loopt gebukt weg richting hoek slaapkamer;
- 13:45:36 Gaat weer bij achterdeur kijken;
- 13:46:23 Kijkt van opzij even de keuken in en loopt weer weg;
- 13:50:26 Man komt in beeld, heeft grote steen in zijn linkerhand en inspecteert keukenraam;
- 13:51:09 Man heeft lange tijd in de keuken gestaan en aan de deur gevoeld en loopt weer richting slaapkamer;
- 14:02:52 Man drukt met de steen tegen de ruit van de achterdeur;
- 14:04:08 Komt weer in beeld, kijkt de keuken in.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft de beelden bekeken en heeft geconcludeerd dat de door [A] verstrekte beelden door hem juist waren verwoord. Verbalisant [verbalisant 3] bekeek de beelden van de door [A] geplaatste beveiligingscamera en herkende de daarop afgebeelde persoon als verdachte. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij daar aanwezig was en een manier zocht om naar binnen te gaan, om daar misschien iets te gaan stelen, dat hij aan de deuren heeft gevoeld en dat hij een steen in zijn hand heeft gehad.
De rechtbank overweegt gelet op het vorenstaande, in onderlinge samenhang bezien, dat verdachte voornemens was om zich door middel van het zonodig verbreken van een ruit met die steen toegang tot de woning wilde verschaffen, om aldaar geld en/of goederen van zijn gading weg te nemen. Het feit is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1. primair
op 23 juni 2012 te [woonplaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (gelegen aan de
[adres]) weg te nemen hoeveelheid geld en/of goederen, toebehorende aan [Aangever], die woning is binnen gegaan, zijnde de uitvoering van dat misdrijf niet voltooid;
2.
op 23 juni 2012 te [woonplaats], [Aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [Aangever] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik ga mijn broer [X] halen en die gaat jou pakken, die maakt jou dood";
3.
op 31 mei 2012 te [woonplaats], met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (in/uit een woning gelegen aan de [adres]) heeft weggenomen een pinpas en een I-pod, toebehorende aan [Aangever 2] en/of [naam];
4.
op 31 mei 2012 te [woonplaats], met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 1250 euro, toebehorende aan [Aangever 2] en/of [naam],
waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
5. (oorspronkelijk parketnummer 16/661002-13)
op 05 december 2012 te Utrecht ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening in/uit een woning (gelegen aan de [adres]) weg te nemen
goederen van zijn gading en/of geld, toebehorende aan [Aangever 3],
en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en/of die/dat weg te
nemen goederen en/of geld onder zijn bereik te brengen door middel van braak of
verbreking,
- meermalen in die woning naar binnen gekeken en
- aan de achterdeur van die woning heeft gevoeld en
- een steen heeft gedrukt/geduwd tegen die ruit van de achterdeur van die woning,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar als
2. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
4. diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
5. poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak of verbreking.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
De raadsman heeft ten aanzien van het onder feit 5 ten laste gelegde bepleit dat sprake was van vrijwillige terugtred in de zin van artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht, aangezien het misdrijf niet is voltooid als gevolg van omstandigheden van de wil van de verdachte afhankelijk. Hiertoe is aangevoerd dat verdachte zelf heeft besloten weg te gaan en dat hij de aanwezigheid van [A] niet heeft opgemerkt: verdachte heeft een gewetensstrijd gehad en concludeerde uiteindelijk dat hij weg moest gaan.
De officier van justitie is van mening dat verdachte geen beroep kan doen op vrijwillige terugtred, omdat er sprake is van een voltooide poging: zijn handelingen hebben naar hun uiterlijke verschijningsvorm alle kenmerken van een poging tot inbraak. Daar komt bij dat vast is komen te staan dat hij door [A] is ontdekt / overgelopen.
De rechtbank overweegt het volgende.
Voor de beoordeling van een beroep op vrijwillige terugtred is mede bepalend of er sprake
is geweest van een, in geheel of overwegende mate, tot spontane wil van de verdachte te
herleiden besluit om voltooiing van het voorgenomen delict te verhinderen. De
beantwoording van de vraag of gedragingen van een verdachte zo’n vrijwillige terugtred
opleveren hangt af van de concrete omstandigheden van het geval.
Zoals ook al in de bewezenverklaring besloten ligt is de rechtbank van oordeel dat deze
gedragingen naar haar uiterlijke verschijningsvorm zijn gericht op de voltooiing van het
voorgenomen strafbare feit. Nadat er een begin van uitvoering is, kan de dader de poging
nog ongedaan maken door vrijwillig terug te treden. In geval van een poging is vrijwillige
terugtred niet reeds in zijn algemeenheid uitgesloten: er is veelal een zodanig optreden van
verdachte vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is het intreden van het gevolg te
beletten (vgl. HR 19 december 2006, LJN AZ2169, NJ 2007, 29). Met betrekking tot de vraag of verdachte vrijwillig is teruggetreden overweegt de rechtbank dat uit het dossier is gebleken dat verdachte is overlopen door [A], die hem zelfs nog heeft vastgepakt.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte, dat hij [A] in het geheel niet heeft gezien, onaannemelijk.
Gezien het voorgaande komt de rechtbank tot de slotsom dat niet is komen vast te staan dat verdachte heeft besloten het uitvoeren van het misdrijf te staken tengevolge van omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk. Het beroep wordt verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen en maatregelen
8.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder feiten 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact, ook wanneer dit in zal houden het zich verplicht laten behandelen bij een instelling voor intramurale zorg, zoals Basalt.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte, gelet op de door de verdediging voorgestane bewezenverklaring, zo snel mogelijk op vrije voeten dient te worden gesteld.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een insluiping, gevolgd door een bedreiging van de bewoner van die woning, een insluiping bij een blind echtpaar, gevolgd door een babbeltruc en het pinnen van twee grote geldbedragen met die daarbij buitgemaakte pinpas en een poging tot diefstal.
Dit soort vermogenscriminaliteit is bijzonder ernstig en overlastgevend. Woninginbraken veroorzaken niet alleen de nodige materiële schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy van de bewoners. Het is voor hen vaak bijzonder onaangenaam om te leven met de wetenschap dat een vreemde in hun woning is geweest en hun persoonlijke bezittingen heeft doorzocht, zoals ook duidelijk blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring van mevrouw [Aangever 3] en uit de verklaring die aangever [Aangever 2] ter terechtzitting ter toelichting van zijn vordering en die van zijn echtgenote tot schadevergoeding heeft afgelegd.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte is verslaafd aan harddrugs. Deze verslaving kan verdachte kennelijk alleen bekostigen door het op grote schaal plegen van vermogensdelicten. Zijn strafblad onderstreept deze gedachtegang. Verdachte is immers vele malen eerder veroordeeld voor het plegen van dit type delicten. Verdachte moet dan ook worden gezien als een veelpleger van vermogensdelicten. Tevens blijkt dat eerdere hulpverleningstrajecten niet het beoogde effect hebben gehad en dat verdachte steeds is teruggevallen in hetzelfde patroon. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enige remedie is om, in ieder geval gedurende de periode dat verdachte gedetineerd is, de maatschappij te beschermen tegen de overlast en schade die door verdachte wordt veroorzaakt. De rechtbank beoogt daarmee tevens verdachte te doen inzien dat het nu echt tijd is zijn gedrag te veranderen en werk te maken van resocialisatie. De rechtbank is er niet van overtuigd dat verdachte dit inziet, mede gelet ook op zijn berekenende proceshouding. Verdachte neemt nog steeds niet de volle verantwoordelijkheid voor wat hij heeft gedaan.
Oorspronkelijk heeft Centrum Maliebaan (thans: Victas) (in het reclasseringsadvies van 4 september 2012) geadviseerd tot oplegging van bijzondere voorwaarden, waaronder opname in een intramurale forensische verslavingskliniek. Na de hernieuwde detentie van verdachte is een rapport d.d. 6 februari 2013 uitgebracht, waarin wordt geadviseerd verdachte te veroordelen tot een zo lang als mogelijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Dat advies zal de rechtbank volgen.
Voor oplegging van een voorwaardelijk strafgedeelte wordt geen aanleiding gezien. Eerdere voorwaardelijke veroordelingen, noch de oplegging van de ISD-maatregel hebben effect gesorteerd. Bijzonder ernstig vindt de rechtbank het dat verdachte binnen twee weken nadat zowel diens raadsman als de officier van justitie werk hebben gemaakt van een schorsing van de voorlopige hechtenis om plaatsing in een intramurale forensische verslavingskliniek mogelijk te maken, het onder feit 5 bewezen verklaarde feit heeft gepleegd. Opgelegd zal daarom worden een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van negen maanden. Indien verdachte in de Basalt behandeld wil worden staat het hem vrij zich tot deze kliniek te wenden en zelf de nodige stappen daartoe te ondernemen.
9. Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
De behandeling van de vordering van [Aangever 2] levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 3 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 339,- (driehonderdnegenendertig euro), te weten € 150,- aan immateriële schade en € 189,- aan materiële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 31 mei 2012 tot aan de dag der algehele voldoening. De schade is voldoende aannemelijk gemaakt. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
De behandeling van de vordering van [naam] levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 4 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 1.400,- (eenduizendvierhonderd euro), te weten € 150,- aan immateriële schade en € 1.250,- aan materiële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 31 mei 2012 tot aan de dag der algehele voldoening. De schade is voldoende aannemelijk gemaakt. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 45, 57, 285, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
2. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
4. diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
5. poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak of verbreking.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 9 (NEGEN) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest
heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde
gevangenisstraf.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Vordering benadeelde partij [Aangever 2]
Wijst de vordering van [Aangever 2] toe tot een bedrag van € 339,- (driehonderdnegenendertig euro).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [Aangever 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [Aangever 2] € 339,- (driehonderdnegenendertig euro) aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 6 (zes) dagen vervangen.
De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering benadeelde partij [naam]
Wijst de vordering van [naam] toe tot een bedrag van € 1.400,- (eenduizendvierhonderd euro).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam] € 1.400,- (eenduizendvierhonderd euro) aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 24 (vierentwintig) dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.A.T. Engbers, voorzitter,
mr. I.M. Vanwersch en mr. P.P.C.M. Waarts, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.H. Balk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 maart 2013.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 23 juni 2012 te[woonplaats], althans in het arrondissement
Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het
oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (gelegen aan de
[adres]) weg te nemen hoeveelheid geld en/of goederen, geheel of ten
dele toebehorende aan [Aangever], in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte, die woning is binnen gegaan, zijnde de uitvoering van dat
misdrijf niet voltooid.
hij op of omstreeks 23 juni 2012 te [woonplaats], althans in arrondissement Utrecht,
wederrechtelijk is binnengedrongen in een woning gelegen op/aan de [adres]
4008 en in gebruik bij [Aangever], althans bij een ander of anderen dan bij
verdachte;
hij op of omstreeks 23 juni 2012 te Zeist, althans in het arrondissement
Utrecht, [Aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde
[Aangever] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik ga mijn broer [X] halen en die
gaat jou pakken, die maakt jou dood", althans woorden van gelijke dreigende
aard of strekking;
hij op of omstreeks 31 mei 2012 te [woonplaats], althans in het arrondissement
Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (in/uit een woning
gelegen aan de [adres]) heeft weggenomen een pinpas en/of een I-pod, in
elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [Aangever 2] en/of
[naam], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
hij op of omstreeks 31 mei 2012 te Zeist, althans in het arrondissement
Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
1250 euro, althans een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten
dele toebehorende aan [Aangever 2] en/of [naam], in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de
plaats des misdrijfs heeft verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren)
onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
5. (oorspronkelijk parketnummer 16/661002-13)
hij op of omstreeks 05 december 2012 te Utrecht ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening in/uit een woning (gelegen aan de [adres]) weg te nemen
goederen van zijn gading en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan M.
[Aangever 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en
zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en/of die/dat weg te
nemen goederen en/of geld onder zijn bereik te brengen door middel van braak,
verbreking en/of inklimming,
- (meermalen) in die woning naar binnen gekeken en/of gegluurd en/of een of
meer ruit(en) van die woning heeft bekeken, en/of
- aan de (achter)deur van die woning heeft gevoeld en/of
- een (grote) steen, althans een hard voorwerp, heeft gedrukt/geduwd tegen die
ruit van de (achter)deur van die woning,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;