ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ4552

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
16/701560-12 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake bezit van wapen, munitie en drugs met gevangenisstraf als gevolg

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, is de verdachte op 1 maart 2013 veroordeeld voor het bezit van een vuurwapen, munitie en drugs. De zaak kwam voort uit een doorzoeking op 17 september 2012 in Utrecht, waarbij de politie een revolver van het merk Smith & Wesson, munitie en 196,29 gram hasjiesj aantrof in de caravan van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de doorzoeking rechtmatig was, ondanks de verdediging die aanvoerde dat deze onrechtmatig was vanwege een gebrek aan een originele vordering tot doorzoeking van de caravan. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten, waarbij de verdachte had bekend dat hij in het bezit was van de wapens en drugs. De rechtbank heeft rekening gehouden met het blanco strafblad van de verdachte en de ernst van de feiten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vier maanden geëist, wat de rechtbank als passend en noodzakelijk beschouwde. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van het voorarrest, en de schorsing van de voorlopige hechtenis werd opgeheven. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen 57 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 55 van de Wet wapens en munitie en artikel 10 van de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/701560-12 (P)
vonnis van de meervoudige strafkamer van 1 maart 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1949],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[woonplaats], [adres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 februari 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen verdachte en de advocaat, mr. L.E. Toet, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 17 september 2012 te Utrecht:
feit 1: een revolver en 78 scherpe patronen voorhanden heeft gehad;
feit 2: 196,29 gram hasjiesj opzettelijk aanwezig heeft gehad.
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem ten laste gelegde feiten heeft begaan en wijst daarbij op de bevindingen van de politie naar aanleiding van de doorzoeking, het onderzoek naar het wapen, de munitie en de verdovende middelen en op de bekennende verklaring van verdachte.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat de doorzoeking van de caravan van verdachte onrechtmatig is. Dit betreft een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering met het gevolg dat al hetgeen uit de doorzoeking is voortgevloeid dient te worden uitgesloten van het bewijs. In het dossier bevindt zich geen, originele, vordering voor doorzoeking van de woningen van het woonwagenkamp waar verdachte woont en tevens geen beslissing daarop van de rechter-commissaris. Daarbij komt dat uit de aan de verdediging ter beschikking gestelde kopie van de vordering tot doorzoeking blijkt dat deze niet ook de caravan van verdachte omhelst.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem ten laste gelegde feiten heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
4.3.1 Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 17 september 2012 werd te Utrecht de caravan van verdachte doorzocht. In de caravan werd een revolver van het merk Smith & Wesson (model 60, kaliber 38 S&W SPL) aangetroffen. Daarnaast werd munitie aangetroffen, te weten vijf scherpe patronen van het merk G.F.L. (kaliber 38 special, afkomstig uit voornoemde revolver), 45 scherpe patronen van het merk G.F.L. (kaliber 38 special), negen scherpe patronen van het merk CCI (kaliber 38 SPL+P) en negentien scherpe patronen van het merk S&B (kaliber 38 special). Voornoemde revolver en voornoemde patronen zijn een vuurwapen en munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie.
Voorts werd in de caravan 196,26 gram hasjiesj, een vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep en vermeld op lijst II van de Opiumwet, aangetroffen.
Verdachte heeft bekend dat hij voornoemd wapen, voornoemde munitie en voornoemde verdovende middelen in zijn bezit heeft gehad.
4.3.2 Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van de doorzoeking
De verdediging heeft aangevoerd dat de doorzoeking van de caravan van verdachte onrechtmatig is. In het dossier bevindt zich geen, originele, vordering voor doorzoeking van de woningen van het woonwagenkamp waar verdachte woont en tevens ontbreekt een beslissing daarop van de rechter-commissaris. Daarbij komt dat uit de aan de verdediging ter beschikking gestelde kopie van de vordering tot doorzoeking blijkt dat deze niet ook de caravan van verdachte omhelst.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een rechtmatige doorzoeking en verwerpt dan ook het verweer van de verdediging.
De rechtbank beschikt ten aanzien van verdachte over een procesdossier met daarin onder meer:
- het – originele – proces-verbaal van aanvraag doorzoeking ter inbeslagneming;
- de – originele – vordering tot doorzoeking ter inbeslagneming; en
- de – originele – beslissing daarop van de rechter-commissaris.
Uit deze stukken blijkt dat de doorzoeking van de woningen gelegen aan de [adres], 4, 6 en 8 en aanhorigheden is gebaseerd op artikel 110 van het Wetboek van Strafvordering en op verdenking van art. 420bis/ter/quater van het Wetboek van Strafrecht, artikel 3 onder B en C van de Opiumwet en artikel 26 van de Wet wapens en munitie.
Verdachte stond (en staat nog steeds) in de Gemeentelijke basisadministratie ingeschreven in de woning gelegen aan de [adres]. In die woning is verdachte bij aanvang van de doorzoeking omstreeks 05.30 uur in de ochtend ook daadwerkelijk aangetroffen. Vervolgens bleek dat verdachte, wegens problemen in de relationele sfeer, feitelijk woonachtig was in een caravan die geplaatst was tussen de woningen in, te weten links naast de woning gelegen aan de [adres]. De caravan was als primaire woning ingericht. Deze caravan was niet expliciet genoemd in de aanvraag en de vordering van de officier van justitie en de beslissing daarop van de rechter-commissaris. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de doorzoeking van de caravan blijkt echter dat de rechter-commissaris na doorzoeking van de woning aan de [adres] ook de caravan is binnengetreden en daarin een doorzoeking heeft verricht. Uit dit feitelijk handelen van de rechter-commissaris kan worden afgeleid dat de rechter-commissaris ter plekke toestemming heeft gegeven om ook de caravan naast de woning te doorzoeken.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 17 september 2012 te Utrecht, een wapen van categorie III, te weten een revolver (merk Smith & Wesson, model 60, kaliber 38 S&W SPL) en munitie van categorie III, te weten 5 scherpe patronen (kaliber 38 Special, merk G.F.L.) en 45 scherpe patronen (kaliber 38 Special, merk G.F.L.) en 9 scherpe patronen (kaliber 38 SPL+P, merk CCI) en 19 scherpe patronen (kaliber 38 Special, merk S&B), voorhanden heeft gehad;
2.
op 17 september 2012 te Utrecht, opzettelijk aanwezig heeft gehad 196,29 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van het feit
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar als
feit 1: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen en munitie van categorie III;
feit 2: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen en maatregelen
8.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de wijze waarop de politie het woonwagenkamp is binnengevallen, met het feit dat verdachte een blanco strafblad heeft en met het feit de zaak in de media veel aandacht heeft gehad. De verdediging acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf welke gelijk is aan het reeds door verdachte ondergane voorarrest voldoende. Dit kan eventueel worden aangevuld met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf of met een werkstraf.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Bij een inval op een woonwagenkamp zijn bij verdachte in de caravan een vuurwapen, een grote hoeveelheid munitie en een hoeveelheid softdrugs aangetroffen.
Verdachte heeft zich ten eerste schuldig gemaakt aan het bezit van een vuurwapen en van een relatief grote hoeveelheid munitie. Deze goederen vormen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen. Dat is ook precies de reden dat een doorzoeking waarbij men verwacht vuurwapens aan te treffen, vaak vooraf wordt gegaan door een professionele inval door speciaal daarvoor getrainde politiemensen van het arrestatieteam. Tegen het ongecontroleerde bezit van wapens en munitie dient dan ook streng te worden opgetreden. Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een flinke hoeveelheid softdrugs. Softdrugs zijn stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Het gebruik van dergelijke middelen veroorzaakt, mede door vaak daarmee gepaard gaand crimineel gedrag, onrust en schade in de samenleving.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met een uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 11 oktober 2012, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De officier van justitie heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden geëist. De rechtbank is, in het licht van het voorgaande en gelet op hetgeen voor soortgelijke feiten onder soortgelijke omstandigheden wordt opgelegd, van oordeel dat dit een passende en noodzakelijke straf is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. De rechtbank zal de tijd die door verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van de straf in mindering brengen.
Nu de voorlopige hechtenis van verdachte op dit moment is geschorst en het reeds door verdachte ondergane voorarrest – nog – niet gelijk is aan de onvoorwaardelijke gevangenisstraf die de rechtbank aan verdachte zal opleggen, zal de rechtbank de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte opheffen.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 57 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 55 van de Wet wapens en munitie en artikel 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
10. Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen en munitie van categorie III;
feit 2: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezene strafbaar;
verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 (vier) maanden;
beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht;
beveelt de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van heden;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de straf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.E. Somsen, voorzitter,
mrs. I.M. Vanwersch en C.S.K. Fung Fen Chung, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G.C. van de Ven-de Vries, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 maart 2013.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
hij op of omstreeks 17 september 2012 te Utrecht, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen,
een of meer wapens van categorie III, te weten
- een revolver (merk Smith & Wesson, model 60, kaliber .38 S&W SPL)
en/of munitie van categorie III, te weten
- 5 scherpe patronen (kaliber 38 Special, merk G.F.L.) en/of
- 45 scherpe patronen (kaliber 38 Special, merk G.F.L.) en/of
- 9 scherpe patronen (kaliber 38 SPL+P, merk CCI) en/of
- 19 scherpe patronen (kaliber 38 Special, merk S&B),
voorhanden heeft/hebben gehad;
2.
hij op of omstreeks 17 september 2012 te Utrecht tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
196,29 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een
gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep
waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.