ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ3942
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Overschrijding van de redelijke termijn in strafvervolging en niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 februari 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot moord en mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden. De verdachte was voor het eerst gedagvaard op 31 juli 2012, maar de rechtbank concludeert dat de behandeling van de zaak niet voortvarend is verlopen. Het procesdossier was al op 7 december 2010 ontvangen, maar er zijn tot de dagvaarding geen onderzoeksacties ondernomen. Dit leidde tot een overschrijding van de redelijke termijn van 140 dagen, die geheel aan het openbaar ministerie kan worden toegerekend.
De rechtbank overweegt dat, hoewel overschrijding van de redelijke termijn in beginsel niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, er in dit geval bijzondere omstandigheden zijn die dit wel rechtvaardigen. De verdachte was eerder veroordeeld voor een vergelijkbaar feit, en het had in de rede gelegen om beide zaken gelijktijdig te behandelen. De rechtbank wijst erop dat de vertraging in de behandeling van de zaak niet alleen de verdachte benadeelt, maar ook de rechtsgang in het algemeen. De rechtbank concludeert dat de belangen van de verdachte bij verval van het recht tot strafvervolging zwaarder wegen dan het belang van de gemeenschap bij normhandhaving.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte, waarmee de rechtbank de gevolgen van de overschrijding van de redelijke termijn erkent en de principes van een goede procesorde handhaaft. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer, waarbij de rechters de argumenten van zowel de verdediging als het openbaar ministerie in overweging hebben genomen.