ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ3929

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
16-656611-12, 16-600764-11 (tul) [P]
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreigingen en mishandeling met gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 maart 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn buurvrouw heeft bedreigd met brandstichting en daarmee met de dood. De bedreiging vond plaats op 19 december 2012, toen de verdachte buiten zijn woonboot stond en schreeuwde dat de woonboot van de buurvrouw in brand zou worden gestoken. De rechtbank oordeelde dat de bedreiging ernstig was en dat de buurvrouw en andere omwonenden zich hierdoor niet veilig voelden. Tijdens de aanhouding door de politie heeft de verdachte ook agenten bedreigd met de dood en één van hen mishandeld door hem te slaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte eerder was veroordeeld voor vergelijkbare feiten en dat hij geen blijk gaf van inzicht in de ernst van zijn daden. De rechtbank heeft daarom besloten om een hogere straf op te leggen dan door de officier van justitie was gevorderd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en de rechtbank gelastte de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 60 dagen. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die immateriële schade hebben geleden door de daden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummers: 16-656611-12, 16-600764-11 (tul) [P]
vonnis van de meervoudige strafkamer van 12 maart 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1963] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Nieuwegein te Nieuwegein
raadsvrouw mr. P. van der Geest, advocaat te Utrecht
1 Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 26 februari 2013, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1: op 19 december 2012 te [woonplaats] [slachtoffer] heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht en/of met brandstichting, door tegen haar te zeggen: “branden, branden die kutzooi hier, die gaat branden”;
feit 2: op 19 december 2012 te [woonplaats] een politieagent in functie opzettelijk heeft mishandeld, door hem meermalen tegen zijn schouder en/of borst te slaan;
feit 3: op 19 december 2012 te [woonplaats] vijf politieagenten heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht, door tegen hen te zeggen: “ik maak jullie af”, “als jullie naar binnen komen dan neem ik er een paar mee” en “jullie gaan eraan” en door ondermeer een bijl en keukenmessen klaar te leggen.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem ten laste gelegde feiten heeft begaan. Ten aanzien van feit 1 baseert zij zich hierbij op de aangifte van [slachtoffer] en op de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2]. Ten aanzien van feit 2 baseert de officier zich op de processen-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 1] en ten aanzien van feit 3 baseert zij zich op de voornoemde processen-verbaal en op de processen-verbaal van bevindingen van [verbalisant 5] en [verbalisant 4].
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich ten aanzien van feit 1 op het standpunt dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken, nu dit feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging geen verweer gevoerd. Ten aanzien van feit 3 stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken, voor zover hem ten laste is gelegd dat hij bedreigingen heeft geuit met andere voorwerpen dan een bijl, zoals die voorwerpen in de tenlastelegging worden genoemd. De raadsvrouw wijst er hiertoe op dat niet kan worden bewezen dat de bedreigingen met deze andere voorwerpen zijn geuit.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank overweegt omtrent het ten laste gelegde feit het volgende .
Aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat zij op 19 december 2012 haar woonark aan de [adres] te [woonplaats] uitstapte, dat verdachte toen buiten stond, naar haar boot keek en heel hard schreeuwde: “branden, branden die kutzooi hier, die gaat branden”. Zij heeft voorts verklaard dat zij de afstand tussen haar en verdachte op 7 meter schat, dat verdachte haar aankeek en dat zij verder niemand in de buurt zag.
De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat toen zijn vrouw op 19 december 2012 hun woonboot aan de [adres] te [woonplaats] verliet, hij de deur achter haar wilde sluiten. Hij hoorde toen geschreeuw en zag dat zijn overbuurman, verdachte, buiten voor de deur van zijn woonboot stond en iets riep van: “branden, branden zal het”. De getuige heeft voorts verklaard dat hij het idee had dat verdachte het over zijn woonboot had, er was niemand anders in de buurt. Ten slotte heeft hij verklaard dat zij onder de waterspiegel slapen en dat de ramen te smal zijn om als vluchtweg te gebruiken.
bewijsoverweging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de bedreiging niet specifiek gericht was aan aangeefster [slachtoffer]. De rechtbank overweegt hierover dat uit de genoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte tijdens het roepen in de richting van aangeefster keek en dat er geen andere personen in de buurt waren. Wat ook zij van de vraag of verdachte zich daadwerkelijk tot aangeefster richtte, de bedreiging was naar het oordeel van de rechtbank van dien aard, dat onder deze omstandigheden bij haar redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf, brandstichting, waarmee verdachte dreigde ook daadwerkelijk gepleegd zou worden.
De rechtbank stelt ten slotte vast dat deze redelijke vrees zich tevens kon uitstrekken tot de mogelijkheid dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Zij baseert zich hierbij op de aard van de bedreiging met brandstichting, het feit dat het object van bedreiging een woonboot betreft en op de door [getuige 1] afgelegde en niet weersproken verklaring over mogelijke vluchtwegen vanaf die woonboot.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank overweegt omtrent het ten laste gelegde feit het volgende.
Verbalisant [verbalisant 1] was op 19 december 2012 aan het werk, was gekleed in politie-uniform en reed in een herkenbare politieauto. Hij heeft verklaard dat hij op die datum samen met collega’s [verbalisant 3] en Duits bij de woonboot van verdachte te [woonplaats] kwam en hem daar heeft aangehouden. Hij heeft voorts verklaard dat hij probeerde verdachte vast te pakken terwijl deze in de deuropening van de boot stond. Hij zag toen dat verdachte zijn rechterhand tot een vuist balde en hij zag en voelde dat verdachte hem met kracht en snelheid twee keer tegen zijn linkerschouder/linkerborst sloeg. Hij voelde dat verdachte hem raakte en voelde dat het pijn deed.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft verklaard dat verdachte met zijn rechtervuist tweemaal een zwaaiende beweging maakte in de richting van [verbalisant 1]. Hij zag dat hij de stomp met kracht gaf en dat de vuist terecht kwam tussen de borst en linkerschouder van collega [verbalisant 1].
Verbalisant [verbalisant 3] heeft verklaard dat zij zag dat verdachte zijn rechtervuist balde en collega [verbalisant 1] tot tweemaal toe tegen zijn borst sloeg.
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank overweegt omtrent het ten laste gelegde feit het volgende.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft verklaard dat hij op 19 december 2012 samen met collega’s [verbalisant 3] en Duits bij de woonboot van verdachte te [woonplaats] kwam en hem daar heeft aangehouden. Hij heeft voorts verklaard dat hij zag dat verdachte door zijn woning liep en dat hij zag dat hij een bijl in zijn handen had, die hij om de hoek in het keukentje neerzette. Hij zag dat ondertussen collega’s [verbalisant 4] en [verbalisant 5] ook bij hen kwamen staan. Hij hoorde daarna dat verdachte zei: “Komen jullie maar naar binnen, als jullie me aanhouden gaan er echter een paar met me mee” en “Kom mijn boot maar op, dan neem ik er een paar van jullie mee, dan gaan jullie eraan”.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte haastig heen en weer aan het lopen was in zijn woonboot en dat hij een grote bijl pakte en deze om de hoek van de deur zette. Hij hoorde verdachte vervolgens meerdere malen roepen: “Jullie gaan eraan, ik neem jullie mee, kankerlijers. Als je me mee wilt nemen dan neem ik een aantal van jullie mee”.
Verbalisant [verbalisant 5] heeft verklaard dat hij zag dat de collega’s [verbalisant 2], [verbalisant 1] en [verbalisant 3] bij de woonboot van verdachte stonden. Hij hoorde verdachte zeggen “Als jullie hier binnen komen, dan neem ik er een paar met me mee”.
Verbalisant [verbalisant 4] heeft verklaard dat zij met collega [verbalisant 5] ter plaatse kwam en dat collega’s [verbalisant 3], [verbalisant 1] en Duits voor de woonark van verdachte stonden. Later hoorde zij verdachte schreeuwen: “Ik ga niet met jullie mee. Als jullie binnenkomen gaan er zeker een paar van jullie mee”.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 19 december 2012 te [woonplaats] [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: “branden, branden die kutzooi hier, die gaat branden”, terwijl hij, verdachte, naar die [slachtoffer] en/of de woonboot van die [slachtoffer] keek;
2.
op 19 december 2012 te [woonplaats], opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten [verbalisant 1] (hoofdagent van Politie Utrecht), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen met kracht tegen de linkerschouder en/of de linkerborst heeft geslagen en/of gestompt, waardoor voornoemde ambtenaar pijn heeft ondervonden;
3.
op 19 december 2012 te [woonplaats] [verbalisant 2] en [verbalisant 1] en [verbalisant 3] en [verbalisant 5] en [verbalisant 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte voornoemde Duits en [verbalisant 1] en [verbalisant 3] en [verbalisant 5] en [verbalisant 4] dreigend de woorden toegevoegd:
- “ik maak jullie af” en
- “als jullie naar binnen komen dan neem ik er een paar mee” en
- “jullie gaan eraan”,
althans woorden van gelijke bedreigende aard of strekking
en daarbij opzettelijk dreigend een bijl klaargezet, althans op een afstand van ongeveer één a anderhalve meter binnen zijn bereik heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
feit 1: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, bedreiging met brandstichting;
feit 2: mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
feit 3: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 16 weken, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van oordeel dat kan worden volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf, gelijk aan de duur die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zijn buurvrouw bedreigd met brandstichting en daarmee tevens met de dood. Dit zijn ernstige feiten die voor het slachtoffer en betrokkenen zeer beangstigend zijn geweest. Dat het handelen van verdachte grote impact heeft op het slachtoffer en overige buren blijkt ook uit de brief die zij aan de burgemeester van de gemeente [woonplaats] hebben verzonden en die aan het dossier is toegevoegd. Zij worden dagelijks geconfronteerd met verdachte en voelen zich door zijn handelen niet veilig in de nabijheid van hun woningen, terwijl men zich juist in de eigen woonomgeving veilig dient te voelen
Toen politieagenten verdachte vervolgens wilden aanhouden, heeft hij hen eveneens met de dood bedreigd, onder andere door een bijl klaar te leggen, en heeft hij één van hen mishandeld. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij gezagsdragers heeft bedreigd. Zij moeten hun werk kunnen doen zonder met agressie geconfronteerd te worden. Uit het dossier is de rechtbank gebleken dat de bedreiging en mishandeling voor de politieagenten, ondanks het feit dat zij in hun werk vaker met agressie te maken hebben, een uitzonderlijke angstige en bedreigende ervaring is geweest.
Voorts heeft verdachte er tijdens de behandeling ter terechtzitting geen blijk van gegeven dat hij de ernst van de gevolgen van zijn handelingen inziet.
De rechtbank heeft wat betreft de persoon van verdachte kennisgenomen van het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 3 januari 2013, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld, onder andere wegens bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en wegens mishandeling. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij recent, in 2012, is veroordeeld voor vergelijkbare feiten, eveneens gericht tegen zijn buren en tegen politieagenten. Deze veroordeling en de daarvan onderdeel uitmakende voorwaardelijke gevangenisstraf hebben hem er niet van weerhouden om binnen de proeftijd opnieuw dergelijke feiten te plegen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Zij acht een langere gevangenisstraf geboden en acht het daarbij van belang aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, die hem ervan weerhoudt opnieuw strafbare feiten te plegen. Gelet op het feit dat van de laatste voorwaardelijke gevangenisstraf voor verdachte kennelijk geen afschrikwekkende werking is uitgegaan, acht de rechtbank een lange voorwaardelijke gevangenisstraf eveneens geboden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, passend en geboden is.
7 De vorderingen tot tenuitvoerlegging
7.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van 60 dagen die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Utrecht van 22 juni 2012 ten uitvoer wordt gelegd.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de proeftijd van de voorwaardelijke veroordeling te verlengen met een jaar.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft
gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde van de
voorwaardelijke veroordeling heeft overtreden. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen.
8 Het beslag
8.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen voorwerpen aan het verkeer te onttrekken.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen geen standpunt ingenomen.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
De onder verdachte in beslag genomen bijl is vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat dit voorwerp aan verdachte toebehoort en dat het bewezen geachte feit met betrekking tot dit voorwerp is begaan.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de onder hem in beslag genomen hamer, ijzeren staaf, heggenschaar, drie (keuken)messen en vleesprikker. Deze voorwerpen zijn niet vatbaar voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer. Niet bewezen is namelijk dat de bedreiging jegens de politieagenten met deze voorwerpen vergezeld is gegaan.
9 De benadeelde partijen
De benadeelde partij [verbalisant 3] vordert een schadevergoeding van € 200,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, geheel bestaande uit immateriële schade.
De benadeelde partij [verbalisant 1] vordert een schadevergoeding van € 225,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, geheel bestaande uit immateriële schade.
9.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat de vorderingen voldoende zijn onderbouwd en dat deze dienen te worden toegewezen. Voorts dient te wettelijke rente te worden vergoed en dient te schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.
9.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de vorderingen dienen te worden afgewezen, omdat de benadeelde partijen zelf mede schuld hebben aan de gebeurtenissen die tot de schade hebben geleid.
9.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schades van € 200,- en van € 225,- een rechtstreeks gevolg zijn van de ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten 2 (wat betreft [verbalisant 1]) en 3 en acht verdachte aansprakelijk voor die schades. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt. De rechtbank zal de vorderingen derhalve toewijzen, evenals de wettelijke rente vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
10 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 55, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
11 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, bedreiging met brandstichting;
feit 2: mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
feit 3: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Vorderingen tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Utrecht van 22 juni 2012 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16-600764-11 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen;
Beslag
- verklaart verbeurd de in beslag genomen bijl;
- gelast de teruggave van de volgende in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- 1 hamer;
- 1 ijzeren staaf;
- 1 heggenschaar;
- 3 (keuken)messen;
- 1 vleesprikker;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [verbalisant 3] van € 200,-, ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 19 december 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [verbalisant 1] van € 225,-, ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 19 december 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partijen tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [verbalisant 3] € 200,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente, berekend vanaf 19 december 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [verbalisant 1] € 225,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente, berekend vanaf 19 december 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregelen de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen vervallen en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Krol, voorzitter, mr. G. Perrick en mr. J.P.H. van Driel van Wageningen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. de Meulder, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 12 maart 2013.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 19 december 2012 te [woonplaats], gemeente [woonplaats], althans in het arrondissement Utrecht, [slachtoffer] heeft bedreigd
- met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, en/of
- met brandstichting,
immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: “branden, branden die kutzooi hier, die gaat branden”, althans woorden van gelijke bedreigende aard of strekking (terwijl hij, verdachte, naar die [slachtoffer] en/of de (woon)boot van die [slachtoffer] keek);
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 19 december 2012 te [woonplaats], gemeente [woonplaats], opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten [verbalisant 1] (hoofdagent van Politie Utrecht), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, (meermalen) (met kracht) op/tegen de (linker)schouder en/of de (linker)borst heeft geslagen en/of gestompt, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 304 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 19 december 2012 te [woonplaats], gemeente [woonplaats], althans in het arrondissement Utrecht,
- [verbalisant 2] (hoofdagent van Politie Utrecht) en/of
- [verbalisant 1] (hoofdagent van Politie Utrecht) en/of
- [verbalisant 3] (hoofdagent van Politie Utrecht) en/of
- [verbalisant 5] (brigadier van Politie Utrecht) en/of
- [verbalisant 4] (hoofdagent van Politie Utrecht)
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte voornoemde Duits en/of [verbalisant 1] en/of [verbalisant 3] en/of [verbalisant 5] en/of [verbalisant 4] dreigend de woorden toegevoegd:
- “ik maak jullie af” en/of
- “als jullie naar binnen komen dan neem ik er een paar mee” en/of
- “jullie gaan eraan”,
althans woorden van gelijke bedreigende aard of strekking
en/of (daarbij) opzettelijk dreigend een scherpe knipper en/of een bijl en/of en/of een voorhamer (van ongeveer 80 cm) en/of een ijzeren staaf (met een scherpe punt en/of van ongeveer 80 cm) en/of drie (keuken)mes(sen) en/of een vleesprikker heeft klaargezet en/of klaargelegd, althans voornoemd(e) voorwerp(en) op een afstand van ongeveer één a anderhalve meter binnen zijn bereik heeft gehad);
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht